Rochussen, Jan Jacob-
1797-1871, geb. te Elten, werd in 1840 minister van Financiën. In die functie legde hij de staat van 's Lands geldmiddelen open en hief hij het Amortisatie-syndicaat op. In 1843 moest hij aftreden toen hij de schuldbrieven van 5% en 4% wilde omzetten in schuld van 4%, en later 3%. Hij werd gezant te Brussel en van 1845 tot 1851 gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. Tijdens zijn bewind werd in de jaren 1846, 1848 en 1849 de Bali-oorlog tegen de zeeroverij gevoerd. Rochussen toonde zich een voorstander van het *Cultuurstelsel. Als gouverneur-generaal drong hij aan op de vestiging van het Nederlands gezag in de Buitenbezittingen. In 1852 werd hij lid van de Tweede Kamer, in 1858 kabinets-formateur en van 1858 tot eind 1860 was hij minister van Koloniën. Hij werd gedwongen ontslag te nemen omdat hij vast bleef houden aan het Cultuurstelsel. Van 1864 tot 1869 was hij opnieuw Kamerlid. Eind januari 1846 gaat m. op audiëntie bij de nieuwe gouverneur-generaal, Rochussen, om overplaatsing aan te vragen. Naar Mimi meedeelt was m. er in ‘rijtenue’ (‘een zeer bonte Schotsche ruit’) heengereden en ontving Rochussen hem niet vriendelijk (dagboek van Mimi d.d. 14 december 1872, vw xv, p. 516). Twee dagen later schrijft m. Rochussen een brief (2 februari 1846, vw viii, p. 630-637), waarin hij verslag doet van de voorvallen te *Natal en te *Padang, en hem verzoekt om een spoedige gunstige plaatsing (*Poerwakarta *Poerworedjo). Binnen 24 uur heeft hij antwoord: hij moet naar Krawang terugkeren. m. ontmoet Rochussen opnieuw wanneer deze in juli 1847 een bezoek aan Poerworedjo brengt (vw ix, p. 35). Ook in februari 1848 verzoekt m. hem in een minder ondergeschikte betrekking geplaatst te worden (vw ix, p. 41).
Op 11 november 1859 schrijft *Van Hasselt Rochussen, die dan minister van Koloniën is, over de op handen zijnde publikatie van de Max Havelaar. Hij waarschuwt hem dat dit werk weleens een slechte invloed zal kunnen hebben op de Indische bevolking (vw x, p. 104). Rochussen schrijft vervolgens aan Van Hasselt en *J. van Lennep (21 november 1859, vw x, p. 129-130) dat hij inlichtingen over m. zal inwinnen. Valt de informatie gunstig uit, dan zal hij proberen m. te helpen, maar: ‘Natuurlijk dat hij in dat geval niet schrijft - wiens brood men eet, wiens woord men spreekt’. Zowel broer Jan Douwes Dekker (28 november 1859, vw x, p. 137-138) als Van Lennep proberen bij Rochussen iets voor m. te bereiken (8 december 1859, vw x, p. 145-146). *S.E.W. Roorda van Eysinga geeft in een artikel in De Locomotief (12 april 1870; vw xiv, p. 72) het verslag van een onderhoud dat m. eind 1859 met Rochussen zou hebben gehad:
‘- “Wel, Meneer Dekker! welke betrekking in Indië verlangt gij wel te bekleeden?
- Ja. Excellentie! ten minste die van Raad van Indië.
- Kom, kom, Meneer Dekker! dat is nou al te gek.
- En Uwe Excellentie is wel Gouverneur-Generaal geweest.”
De heer Rochussen liep weg, verontwaardigd over zooveel openhartigheid en zelfgevoel, en liet den miskenden schrijver staan.’
Op 15 november 1859 laat m. zich in een brief aan Tine zeer ongunstig uit over Rochussen. Hij beschuldigt hem ervan ‘een oude kennis’ met een thee-contract te bevoordelen en noemt hem verder een ‘hansworst’, omdat hij een ter dood veroordeelde indertijd enkele maanden op de uitslag van zijn door dd. opgestelde gratieverzoek had laten wachten (vw x, p. 114).
Toen de liberalen m. verzochten vóór *Vrije Arbeid te schrijven, en wilden dat hij Rochussen aanviel (‘letterlyk: “Hy moet het aambeeld wezen waarop gy klopt”’, Idee 292, vw ii, p. 489), weigerde hij echter. Van deze kwestie is ook sprake in de Minnebrieven (vw ii, p. 14). In een noot bij Idee 292 schrijft m. dat hij de liberalen antwoordde met een ‘ruwe weigering’ en met zijn ‘eerste brochure tegen Vryen Arbeid’, d.i. Over vryen arbeid (vw ii, p. 705-706).
Toen het kabinet Van Hall-Van Heemstra in 1861 aftrad, hoopte m. dat Rochussen zijn *pensioen zou kunnen regelen; Rochussen werd helaas geen minister van Koloniën meer (vw x, p. 413-414).
Op 12 maart 1861 trad het kabinet Van Zuylen van Nijevelt-Loudon aan, met *Loudon als minister van Koloniën. *Sloet van de Beele werd gouverneur-generaal. Aan Tine schrijft m. op 15 maart dat hij Rochussen zal helpen tegen de ‘D. v. Twistsche clique’ (*Duymaer van de Twist; vw x, p. 418). Met een aanbevelingsbrief van Rochussen legt hij een vergeefs bezoek af bij de nieuwe minister, Loudon (vw x, p. 419).
Op het Internationale Congres van 1864 (*congres 1) sprak Rochussen na m. (vw xi, p. 390). Hij weersprak m.'s beschuldiging dat Nederland een roofstaat was niet. Van te voren hadden zij samen overlegd over de punten die ze zouden aanroeren. Van alle hooggeplaatste personen, was hij de enige die hart had voor de *Havelaarzaak, aldus m. in een noot bij Idee 534:
‘Ware hy slechts een tiental jaren jonger geweest! Met tranen in de ogen heeft-i my meermalen gezegd: “Och, als ik dat alles vroeger geweten had! Maar 'n gouverneur-generaal wordt altyd bedrogen!” Dit is zeker, indien de Havelaar-geschiedenis onder hém ware voorgevallen, in plaats van onder den dorren ouwerwetsen styven Van Twist, die niets begreep dan wat-i gister en verleden week ook gezien had... waarlyk, er zou recht gedaan zyn, en de crisis die Indië dreigt, ware tydig afgewend! De heer Rochussen had veel hart, en was inderdaad liberaal. Zelfs in z'n fouten lag soms iets beminnelyks, en menselyk waren ze altyd. Dit is zeker meer, dan men zou mogen zeggen van den vromen Van Twist, die heel in 't geheim dezelfde zielverkopery tot stelsel verhief, welke hy in 't openbaar “als strydig met de zedelykheid” had afgeschaft. Toch is die man een steunpilaar van 't liberalismus, en de heer Rochussen moet voor 'n achterlyken behouder doorgaan! Waarlyk, dat party-geknoei maakt de lieden idioot!’ (vw iii, p. 443-444)
Wanneer uitgever *d'Ablaing van Giessenburg Rochussen in een brief van 24 januari 1865 verzoekt mee helpen m. in staat te stellen ‘zichzelf te onderhouden’, weigert deze echter (vw xi, p. 437-439).
m. wendt zich op 27 november 1867 opnieuw tot Rochussen. Hij biedt hem zijn diensten aan:
‘Ik ben bereid, indien Uwe Excellentie of de heer van Zuylen my zoudt gelieven te steunen, by eene allernoodzakelykste kamerontbinding (nu of nooit!) te zorgen, dat er nu eens inde[r]daad “nieuw bloed” in ons Parlement kome, mannen die hunne roeping anders begrypen, dan drie-vierde onzer “geachte leden.” Eén blyk van Regeringswege dat men zich myner aantrekt - god weet, dat de moti[e]ven niet moeielyk te vinden zouden zyn! - en myn schryven heeft invloed. Is er dan op den duur te 's Hage zooveel talent over, dat men het myne niet gebruiken kan?’ (vw xii, p. 520)
Blijkens een brief van m. aan Tine d.d. 30 november 1867 (vw xii, p. 526-530), had Rochussen hierop positief gereageerd en had hem gevraagd onder welke voorwaarden hij zijn hulp wilde verlenen. Op 27 december stuurde Rochussen m. - niet aangetekend - f 200, -. Dit bedrag heeft m. nooit ontvangen (brief aan Tine d.d. 31 december 1867, vw xii, p. 592, 603). Op 12 februari 1868 schrijft Rochussen hem dat hij nog niets heeft kunnen bereiken. Tot m.'s teleurstelling vraagt hij hem bovendien of hij niet eens ‘eene niet overdrevene brochure’ zou willen schrijven ‘om het gezag te steunen’ (vw xii, p. 673). Uiteraard weigert m. een regering te steunen die ‘knevelary en moord in bescherming neemt, en dit doet men zoolang men hem die zich tegen knevelary en moord verzette, mishandelt. Het bewys van beterschap is makkelyk te geven. Myn volledig herstel betekent voor Indië: regt en menschelykheid. Het tegendeel beduidt: voortzetting van de oude misdaden, en ik, Havelaar, mag geen misdaad aanmoedigen. Dan toch ware 't my makkelyker geweest, in Indie mee te doen, my resident te laten maken en naderhand in Nederland minister.’ (vw xii, p. 674). In de winter van 1868 schrijft m. Nog eens: Vrye Arbeid in Nederlandsch Indië. In maart 1868 vertrekt hij vanuit Keulen naar Den Haag, om samen met de politici bij Rochussen thuis overleg te voeren. Het doel werd echter niet bereikt: het kabinet Heemskerk-Van Zuylen van Nijevelt kwam ten val (zie hierover vw xii, p. 719-754). m. juicht de ontbinding van de Kamer en de terugslag voor de liberalen toe. In deze periode stelt m. *C. Busken Huet voor aan Rochussen. Via hem komt Busken Huet in contact met de minister van Koloniën, *Hasselman, die ervoor zorgde dat hij naar Indië kon vertrekken.
Zowel J. Saks (Eduard Douwes Dekker. Zijn jeugd en Indische jaren (Rotterdam, 1937, p. 298) als W.F. Hermans (De raadselachtige Multatuli, 2e druk 1987, p. 156-158) schrijven dat de politici Van Zuylen van Nijevelt, Rochussen en Hasselman tijdens bovengenoemd overleg maar wat met m. meegepraat hadden om vooral geen last met hem krijgen.