Duymaer van Twist, Albertus Jacobus-

1809-1887, advocaat te Deventer tot hij 1843 als liberaal politicus lid van de Tweede Kamer werd. Onder Thorbecke werd hij benoemd tot gouverneur-generaal van Nederlands-Indië (1851-1856). Hij verbeterde het muntwezen, regelde de vrije handel in de Molukken en voerde het Regeringsreglement van 1854 in. In de allerlaatste weken van zijn bewind was m. assistent-resident van Lebak en werd de *Havelaarzaak aan de orde gesteld. Hij benoemde m., tegen het advies van de Raad van Indië in, wat later werd geïnterpreteerd als zou Duymaer van Twist met opzet m. hebben willen benoemen om de misstanden daar aan te pakken (W.F. Hermans, De raadselachtige Multatuli, 2e druk 1987, p. 252-258 en de noot bij zijn Max Havelaar-editie, 1987, p. 411). Hij plaatste m. over van Lebak naar Ngawi, nadat deze de regent in staat van beschuldiging gesteld had op grond van misbruik van gezag en knevelarij. Toen m. daarop ontslag vroeg, verleende Duymaer van Twist dit, zonder hem te horen (*kabinetsmissive). Ook later weigerde hij m. te ontvangen (*Max Havelaar). In Nederland teruggekeerd, werd hij in 1859 benoemd tot Minister van Staat. Van 1858 tot 1862 was hij lid van de Tweede Kamer en van 1865 tot 1881 lid van de Eerste Kamer.

m. schreef hem direct na de Lebakzaak twee brieven. De eerste bevatte een uitgebreide verantwoording van zijn gedrag, maar werd nooit verstuurd (*Brief aan de gouverneur generaal Duymaer van Twist 1.). In de tweede brief verzoekt hij om een gehoor. Hierop heeft Duymaer van Twist nooit geantwoord (*Brief aan de gouverneur generaal Duymaer van Twist 2.). Laatstgenoemde brief werd later in de Max Havelaar verwerkt. In januari 1858 richtte m. zich opnieuw tot Duymaer van Twist in zijn *‘Brief aan den Gouverneur-Generaal in ruste’, die ook deze brief onbeantwoord heeft gelaten. In 1858 heeft hij wel een onderhoud met Duymaer van Twist, waarbij deze hem f 50 geeft (of leent?), maar voor m. loopt dit op een teleurstelling uit (P. van 't Veer, Het leven van Multatuli, 1979, p. 403-408). m. hoopte op een aanbeveling voor een baan als klerk op het Franse consulaat te Nagasaki. Nadat Duymaer van Twist hem vele dagen op antwoord had laten wachten, berichtte hij dat de zaak hem toch bezwaarlijk voorkwam, omdat hij niet zeker wist of m. wel genoeg Frans kende (Idee 950, vw vi, p. 146-147). Duymaer van Twist werd voor m. steeds meer de belichaming van alles wat verkeerd was in het Indisch bestuur en de Nederlandse politiek. In een aantekening bij de Max Havelaar schrijft m. over hem:

‘Het was dezelfde Van Twist, die de door hemzelf afgeschafte wyze van werving voor 't indisch leger weer invoerde! De brave man meende dat zy “den toets der zedelykheid niet kon doorstaan”. Heel juist! Onnozele Javaanse jongens werden van Regeringswege door onderofficieren, met behulp van dobbelspel en... hoeren, in 't net gelokt. Zeker, zeker dat kan inderdaad den “toets der zedelijkheid” van den godvruchtigen Van Twist niet doorstaan, Maar wél kon 't den “toets der zedelijkheid” van den godvruchten Van Twist doorstaan, die wyze van werving weer in te voeren en die man is in Nederland “geacht”. Zal 't niet by zulke toetsverhoudingen weldra 'n eer worden, tuchthuisboef te zyn?’ (vw i, p. 355; *werving van inlandse soldaten)

In een noot bij Idee 534 spreekt hij van ‘den dorren ouwerwetsen styven Van Twist, die niets begreep dan wat-i gister en verleden week ook gezien had’ (vw iii, p. 442). Hij voerde de werving op de oude manier ‘heel in 't geheim’ weer in (vw iii, p. 443). In de Minnebrieven maakt m. een berekening van wat een gouverneur-generaal als Duymaer van Twist Indië kost, wanneer men de knevelarijen te Lebak omslaat over het geheel:

Duizend miljoen guldens geldswaarde, die aan de Indische bevolking wordt afgenomen, onder de regering van één Gouverneur-Generaal die zyn plicht niet doet.’ (vw ii, p. 130) Hij vervolgt:
‘Ik wend my tot u, Mr Albertus Jakobus Duymaer van Twist. (...) Ik heb u herhaaldelyk geschreven. Gy wildet niet horen. Ik heb u tyd gegeven tot bekering. Gy hebt u niet bekeerd. Het ogenblik is gekomen, dat ik u zal aantasten zonder genade. (...) Ik kies u tot representant van 't stelsel van uitzuiging dat Nederland zich omtrent dat land veroorlooft.’

Hierop volgen de vraagpunten aan de Controleur (Minnebrieven, vw ii, p. 132-133 en 143).

In zijn bericht *‘Aan de Stemgerechtigden in het kiesdistrikt Tiel’ (7 oktober 1860) wijst m. op het feit dat Duymaer van Twists ‘onstaatkundige regeling der troons-opvolging in het Ryk van Banjermassing, de hoofdoorzaak was van den opstand op Borneo’ (vw i, p. 438). Bovendien hebben de door Duymaer van Twist genomen maatregelen tegen de Mekkagangers ‘de kiemen van ontevredenheid en fanatismus’ in Indië gelegd, zodat ‘een aanmerkelyke vermeerdering van leger en vloot noodzakelyk zyn geworden, en millioenen schats vorderen om het geschokte gezag te handhaven’ (vw i, p. 438). In Idee 300 hekelt hij een circulaire van Duymaer van Twist betreffende zeerovers:

‘En nu weer de zeerovers. Ik verzeker u, dat zy zich volstrekt niet storen aan enig “staatkundig principe” (...) evenmin als zy zich stoorden aan de circulaire van den Heer Van Twist die - als opperbevelhebber van de land- en zeemacht beoosten de Kaap de Goede Hoop! - hen te keer ging met 'n larmoyant beroep op de weldadigheid, precies als de juffrouw die 'r bestaan verloor, of haar eer, door onvoorziene omstandigheden.’ (vw ii, p. 492)

Op 25 september 1860 kwam de Max Havelaar - zonder het echter bij naam te noemen - ter sprake in de Tweede Kamer tijdens de debatten over de Troonrede. In een aantekening bij de Max Havelaar, schrijft m. hierover dat Duymaer van Twist zich bepaalde tot het ‘verwyt’ dat hij zoveel talent had en ‘dat-i zwygen zou uit vrees voor den schyn van partydigheid’. En ‘met zulke jongensachtige uitvluchten namen kamers en Natie genoegen!’ (vw i, p. 345-346 en vw x, p. 316-320).

In Over vryen arbeid valt m. Duymaer van Twist opnieuw aan (vw ii, p. 189 e.v.): hij laat hem zijn verontschuldigingen aan de koning aanbieden voor zijn wanbestuur en ‘dien onnodigen oorlog op Bandjarmasin die zoveel mensenlevens gekost heeft’ (vw ii, p. 191). Aan het slot legt m. hem de volgende woorden in de mond:

‘Vergeef me dit alles, o Keizer van Insulinde, en meer nog, dat ik nu niet aanroer, omdat ik niet verstaanbaar spreken kan nadat ik lid ben geworden van de Tweede kamer. Vergeef, vergeef, o Keizer, en laat me terugkeren naar Deventer, waar ik een betrekking weet te vervullen, die me beter past dan die van Landvoogd, en die ik nooit had moeten verlaten...’ (vw ii, p. 191)

Zo had, aldus m., Duymaer van Twist kunnen spreken nadat hij zijn brief van januari 1858 ontvangen had, maar om ‘aldus te spreken zou die man een held van deugd moeten zyn, en helden zyn zeldzaam’ (vw ii, p. 191). Op 11 november 1873 schrijft hij G.L. Funke:

‘Reeds in (60 of 61) zond v. Twist van Hoevell by me met voorstel my met hem te verzoenen, vóór Vryen Arbeid te stemmen, en dan zou hy my aan 'n Kiesdistrict helpen! Ik heb hem afgewezen.’ (vw xvi, p. 293)

In zijn naschrift bij Over vryen arbeid richt hij zich nogmaals direct tot Duymaer van Twist:

‘Ik wend my tot u, mr van twist! Ik verneem dat gy in die onzalige, vervelende, geheel beneden haar roeping staande Tweede Kamer, enige provincieleden sleeptouwt, die uw koelheid nemen voor ernst, uw droogheid voor wysbegeerte, uw styfheid voor standvastigheid, uw zondeloos-achtigheid voor deugd. (...) En gy, mr van twist, die aan het hoofd schynt te staan van de Vry-arbeidsparty, dat is: van de clique der vry-arbeiders, gy die vrywilligen arbeid predikt voor den Javaan, en niet vrywillig den arbeid volbracht, dien ik u aanwees als voorgeschreven door eerlykheid, plicht en eed... ik veroordeel by dezen uzelf tot dwangarbeid. Ik sla u het juk van myn geest om den nek, en span u in het tuig van den ploeg waarmee ik de harde korst opscheur van domheid en vooroordeel. Ik zweep u voort met den gesel myner verontwaardiging...’ (vw ii, p. 282-283)

In een aantekening bij Idee 121 vermeldt hij dat Duymaer van Twist als afgevaardigde van Amsterdam in de Tweede Kamer anders stemde ‘dan 't belang van die stad meebracht’. Dit is hem zeer kwalijk genomen ‘door dezelfde mensen die hem z'n gewetenloos plichtverzuim in de Havelaarzaak zo hoog niet aanrekenen’ (vw ii, p. 677-678). *Poolman

(Lit. P.A. v.d. Lith, ‘Levensbericht van A.J. Duymaer van Twist’, in: Handelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, 1890-1891, p. 1-115; J. Zwart, Duymaer van Twist, een historisch-liberaal staatsman, Utrecht, 1939; polemiek Hermans-Stuiveling over m.'s benoeming in: Max Havelaar, ed. W.F. Hermans, 1987, p. 411 en W.F. Hermans, De raadselachtige Multatuli, 2e druk 1987, p. 252-263; ‘Polemiek met Hermans’, in: Over Multatuli, 1982, nr. 10, p. 86-93)