Poolman, Willem-

1810-1873, vertrok in 1832 naar Java als klerk van de Nederlandsche Handelmaatschappij. Hij klom op tot lid van de factorij te Batavia en bleef tot 1859 in Indië. Teruggekeerd in Nederland vestigde hij zich eerst in Gouda en later in Den Haag. Hij werd in 1863 directeur van de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen en richtte de Nederlands-Indische Spoorwegmaatschappij op. Verder was hij voorzitter van het bestuur van de Indische Stoomvaartmaatschappij en commissaris van de Nederlands-Indische Handelsbank.

m. ontmoette Poolman in juni 1860 te Brussel en reisde met hem naar Rotterdam. Op 15 juni 1860 schrijft m. aan Tine dat Poolman en een zekere Blanckenhagen hem hadden aangesproken. ‘Dat zou niet gebeurd zijn vóór de Max Havelaar.’ (vw x, p. 248). Op de boot spraken ze elkaar weer. m. schrijft hierover op 17 juni 1860 aan J. van Lennep, dat Poolman hem een compliment had gemaakt over de Max Havelaar. Zijn dochter had erom gehuild. De houding van Poolman had hem geërgerd: ‘Hij meende 't goed met mij, alles zou goed gaan mits ik maar luisterde naar raad van hem, die zooveel ondervinding had.’. Verder schrijft hij:

‘Hij heeft als velen de tic om op en neer te loopen dat staat zeeofficierachtig, men heeft een faux-air wachtkommandant, - maar ik kan er niet tegen. En toch liep ik meê. Ben ik nu misselijk geworden van dat gedurig wenden in zoo'n kort bestek of was 't mijn teruggehouden verdriet dat mij de maag inkneep? toen ik tot rust kwam, gaf ik over. - (...) ik heb hem nièt over boord gegooid, schoon de leuning laag was.’ (vw x, p. 254-255)

m. reageert verontwaardigd wanneer blijkt dat ook Poolman het verhaal gelooft dat *Duymaer van Twist hem en zijn gezin die winter onderhouden zou hebben. Naar aanleiding van dit gesprek schrijft hij onmiddellijk een brief aan Van Lennep waarin hij het concept van een brief aan Duymaer van Twist bijvoegt. Uit deze conceptbrief blijkt dat hij de vijftig gulden die Duymaer van Twist hem had gegeven, alleen had aangenomen om de brieven van zijn vrouw van het postkantoor te kunnen halen (16 juni 1860, vw x, p. 250-253).

Poolman schrijft m. op 16 juni 1860 een brief waarin hij hem aanraadt zich rustig te houden:

‘Gij zult het met bezadigdheid verder brengen dan met die woeste opwellingen van een wrokkend gemoed. (...) Ik wensch dat 't iedereen goed gaat en wensch ook u een beter lot toe, maar naar mijn inzien zal den weg dien gij inslaat daar niet heen leiden.’ (vw x, p. 253)