Congres

m. bespreekt in Idee 717 twee moderne verschijnselen met betrekking tot congressen: de ‘congreswoede’ en de ‘redders’. Over de ‘congreswoede’, door een Belgisch geleerde betiteld als ‘Woordenkermis’, schrijft hij:

‘Nooit heb ik juister uitdrukking gehoord, en 't komt me voor dat alle kongressen die ik sedert dien tyd bywoonde, zich beyverden deze benaming te verdienen. (...) De toejuichingen golden enige malen de elokutie, de gebaren, de wyze van voordracht (...) maar gewoonlyk was 't applaus slechts beleefde weerklank op de uitroeptekens die de spreker zelf, met meer of min duidelyke bedoeling, voor hoesten, neussnuiten of suikerwater geplaatst had. En - erger nog - de toejuiching na 't slot, kwam me gewoonlyk voor als 'n dankbetuiging voor de notifikatie dat het “uit” was, en dat men zich eindelyk eens verzetten kon, en praten mocht. Van streven naar waarheid ontdekte ik by dat alles alweer geen spoor.’ (vw iv, p. 445)

De ‘redders’ of misters ‘x’, moesten op momenten dat de waarheid naar boven dreigde te komen, het congres snel weer in vertrouwde banen leiden. Over één van deze publieksprekers ‘van 't eerste water’, die m. onlangs in een vergadering had horen spreken, schrijft hij:

‘Hy kende zoveel frases par coeur, dat hy by elke gelegenheid terstond gereed was daarvan 'n paar dozyn te plaatsen, en hy was behendig genoeg dit te doen op 'n wyze die den niet aandachtigen hoorder - namelyk: byna iedereen - in den waan bracht dat ze voor de gelegenheid waren vervaardigd. (...) De redder bekreunde er zich niet om, wie de waarheid aan z'n zy had. Gewoonlyk zelfs wist hy niet wat er door beide partyen beweerd was. (...) Betrof het geschil den landbouw? Wat nood! Onze vlugge spreker kent drie regels uit 'n herderszang van virgilius van buiten. Daar komt van hooi en wilgen in...'t zal wel kloppen, en staat klassiek. (...) Het kongres moet gered worden!’ (vw iv, p. 446-447)

Ook in de Causerieën (vw iv, p. 228-236) gaat hij uitgebreid in op het fenomeen congres, waarvan hij zich afvraagt wat het nut ervan is:

‘Maar eilieve, wat baten zulke byeenkomsten? Brengen ze de wetenschap, de beschaving, de geleerdheid, de kennis der waarheid een haarbreedte vooruit? Ik geloof het niet. (...) Geen congres vond de wetten der zwaartekracht: dat deed *Newton, een individu. Geen congres ontdekte Amerika: dat deed *Columbus, een individu. Geen congres deed wat de individuen Copernicus, Keppler [*Kepler], *Shakespeare, *Humboldt deden.’

Middelmatigheid ziet m. als de oorzaak van ‘verenigingswoede die met veeziekte en parlementery tot de eigenaardige kenmerken van onzen tyd behoort’ (*frazen).

m. is op verschillende congressen uitgenodigd om een lezing te houden. Hieronder volgen in chronologische volgorde van het jaar waarin m. was uitgenodigd, de congressen.

1. Congres van de Internationale vereeniging ter bevordering der sociale wetenschappen (Association internationale pour le congrès des sciences sociales) gehouden te Amsterdam in het Koninklijk Paleis in september/oktober 1864.

Op 1 oktober hield m. er in het Frans een rede over de invloed van de *staathuishoudkunde op het bestuur van koloniën, waarbij hij Nederland in staat van beschuldiging stelde: ‘La nation hollandaise, représentée par son gouvernement, est condamnée par défaut.’ (Fr. de Nederlandse natie, vertegenwoordigd door haar regering, is bij verstek gevonnist; verslag uit de Annales de l'Association... opgenomen in vw xi, p. 386-390).

In Idee 534 geeft m. fragmenten uit de congres-verslagen, gepubliceerd in de Brusselse Office de Publicité en l'Indépendance Belge; de Nederlandse bladen ‘verknoeiden de verslagen op jammerlyke manier’ (vw iii, p. 366). In Idee 535 (vw iii, p. 368-373) laat hij daarop het officiële verslag van zijn lezing volgens de Annales de l'Association volgen.

2. Taal- en Letterkundige congressen, bijeenkomsten van Noord- en Zuidnederlandse taal- en letterkundigen, georganiseerd ter bevordering van de studie der Nederlandse taal en de bloei der letteren. Deze congressen hebben de aanzet gegeven tot de totstandkoming van het Woordenboek der Nederlandse Taal. Men ijverde er voor de eenheid van spelling, voor de afschaffing van het dagbladzegel enz. Het eerste congres vond plaats in 1849 te Gent.

In augustus 1867 sprak m. op het negende congres te Gent over ‘Het recht om een gevoelen af te keuren’ (*Rooses *De Geyter *Vreede). Aan het congres werd onder andere deelgenomen door Beets, Conscience, Dozy, Matthias de Vries, J.N. van Hall en J. van Lennep. De voorzitter was De Maere, lid van de Belgische Kamer.

A. Siffer beschreef in Het belfort (1890, p. 247) zijn impressie van m.'s optreden op dit congres:

‘Uitgedoscht en fashionable als eene prent van den Journal des maitres-tailleurs, was hij ver van den gehavenden Sjaalman. In bleek Nankin [lichtgele katoenen stof van grote sterkte] nam men hem eerder voor eenen meester ès-arts in de edele kunst van Terpsischore [sic]; hij hunkerde naar lof en uit zijn bleek gelaat sprak het heimwee van den praalzucht.’ (geciteerd naar een overdruk, getiteld Multatuli, Gent, 1890, p. 21-22)

Het tiende congres vond in 1868 plaats in Den Haag, het elfde volgde een jaar later in Leuven. m. heeft er niet meer aan deel genomen.

Het congres in Antwerpen van 1873 wordt door m. genoemd in Idee 1196 (vw vii, p. 308), waarin hij zich verweert tegen *Schaepmans bewering dat hij de platte volkstaal zou hebben ingevoerd in de literatuur. N.a.v. hetzelfde congres drijft m. in Idee 1198 de spot met Beets, die het opnam voor Bilderdijk (vw vii, p. 313; *Drie schuintamboers).

Op het congres in Maastricht van 1875 was aangedrongen op bestudering van Vondel ‘en wel als middel om onze litteratuur op te heffen uit de laagte waartoe ze schynt gezonken te zyn’, aldus m. in een noot bij Idee 729 (vw iv, p. 690).

In september 1887 werd in Amsterdam het twintigste congres gehouden. Er werd met geen woord gesproken over m., noch over C. Busken Huet, beiden dat jaar overleden. Aan het slot van de bijeenkomst sprak Chr. Nuys zijn bevreemding hierover uit. De voorzitter, H.P.G. Quack, dankte hem voor het gesprokene (Zelandus, ‘Van twee leelijke eenden; een sprookje als toegift aan het xxe Congres’ in De Lantaarn, 1887, p. 145). Veel aandacht voor m. was er op het 22e congres te Arnhem in 1893, waar Julius Pée hulde aan m. bracht. *Vlaamse Beweging

3. Het Democratisch Congres te Antwerpen, dat in 1873 zou plaatsvinden, nodigde m. uit als spreker. Deze weigerde en schreef hierover een brief aan de voorzitter van het congres, Jac. Rademacher (ps. van E.Ph.H. van der Ven, auteur van Democratie in Nederland, 1873). Hij schrijft hierin o.a.:

‘Men kan bovendien weten, dat redevoeringen, debatten, verhandelingen, parlementery, enz. enz. my zeer tegen de borst stuiten. Door frazen is het volk bedorven. 't Zal door frazen niet genezen worden. In allen geval behoor ik niet in “Vergaderingen.” 't Parlage van demokraten bevalt my geen haar beter, dan dat der meest ouwerwetsche behouders. Integendeel! Ik kan nog beter met 'n redevoerenden minister overweg, dan met 'n werkman, die aan 't raisonneeren slaat, zegge: déraisonneeren gewoonlijk (...) Wat my betreft, ik weet wat geschieden moet en wat geschieden zal, en ik bedank er hartelyk voor, in 'n vergadering te kibbelen met de eersten den besten die - zonder iets gepresteerd of geofferd te hebben - 't woord vraagt en gekregen heeft. Ik kan geen andere betrekking aannemen dan van diktator. Na de executie (zie slot Pruisen en Nederland!) zou ik my terug trekken in m'n kluisje, want: eerzucht in gewonen zin heb ik niet. Daartoe ben ik te misselyk van de wereld, van de zoogenoemde demokratische niet minder dan van de eerste.’ (gepubliceerd in Het Vrije Volk van 29 mei 1873; vw xv, p. 773 en 776)

4. De ‘Cercle des Étudiants progessistes -Bruxelles’ nodigde m. als lid van het ‘Comité d'honneur’ in 1884 uit om het Congrès internationale des étudiants (georganiseerd ter ere van de vijftigste verjaardag van de Vrije Universtiteit van Brussel), onder voorzitterschap van Victor Hugo, bij te wonen op 20-23 november (vw xxiii, p. 222).

In een brief van 16 november antwoordt m. dat hij om gezondheidsredenen hiervan afziet. In deze brief geeft hij wel een stelling over het *onderwijs ter bespreking op het congres (vw xxiii, p. 229-232). Een gedeelte van deze brief werd in vertaling gepubliceerd in het Ter Gedachtenis-nummer van De Dageraad (1892, p. 69).