Staathuishoudkunde

In Idee 362 spot m.:

‘Myn moeder klaagde over duurte van levensmiddelen en brandstof. 't Moet dus geweest zyn vóór de ontdekking der staathuishoudkunde. Onze meid was getrouwd met den barbiersknecht die maar één been had. “Dat was zo zuinig, meende de ziel, om 't schoeisel.” Daaruit zou men nu weer besluiten, dat de staathuishoudkunde wél uitgevonden was.’ (vw ii, p. 525)

In oktober 1864 hield hij voor het Internationaal Congres te Amsterdam (*congres 1) een lezing over de vraag ‘Welken invloed de staathuishoudkunde had uitgeoefend, en moest uitoefenen, op het bestuur van koloniën?’. In Idee 534 schrijft hij zich niet goed meer te kunnen herinneren wat hij op dit congres gezegd heeft. Wel weet hij nog dat hij Nederland een roofstaat noemde en dat hij gezegd heeft dat Nederland zich, wat betreft de koloniën, ‘met staathuishoudkunde al zo weinig bemoeit als de Dey van Algiers vóór 1830’. Zijn woorden brachten een storm teweeg; hij werd telkens onderbroken door ‘gemor en gejuich’:

‘Gemor van de Hollanders die gaarne meezuigen aan “den afgestroopten tepel van de Insulindse koe”, maar boos worden als men hun in tegenwoordigheid van vreemden dat zuigen verwyt. Gejuich van de vreemdelingen, die er schik in hadden, de gemene kramery van 'n troep gewapende épiciers tentoongesteld te zin in 't paleis van hun Koning. Hoe dit zy, er was veel beweging. Ik durf verklaren dat die dag de meest levendige dag was van 't Congres, en dat myn acte van beschuldiging het saillante punt uitmaakte der geschiedenis van dien dag.’ (vw iii, p. 366)

Vervolgens geeft hij ten bewijze van die rumoer enkele uittreksels van de verslagen hierover in de Brusselse L'Office de Publicité en L'Indépendance Belge (vw iii, p. 366-368). Ook geeft hij de bespreking uit de Annales de l'Association internationale pour le progrès des sciences sociales, troisième session, Congrès d'Amsterdam (vw iii, p. 368-373).

In een noot uit 1872 tekent m. aan dat er sindsdien niets verbeterd is ten aanzien van de Indische politiek. De Kamer heeft zich alleen beziggehouden met ‘Duitenplaatjes [*duitenplaterij], Vryen-Arbeid [*Vrije Arbeid], Consignatie, Kadaster, Agrarische Wet, Hervorming van 't bestuur in de Preanger’ (vw iii, p. 440).