Padang

hoofdstad van West-Sumatra aan de Padang-rivier. dd. arriveerde er begin oktober 1842, vandaar vertrok hij in november als controleur naar Natal. Na zijn ontslag vanwege het *kastekort volgde van oktober 1843 tot eind september 1844, op bevel van gouverneur *Michiels, een gedwongen verblijf zonder wachtgeld te Padang. dd. schreef in deze periode verder aan de *‘Losse Bladen uit het Dagboek van een Oud Man’ en maakte een begin aan het toneelstuk De Eerloze, dat later omgedoopt werd tot De Hemelbruid en uiteindelijk als *De Bruid Daarboven in druk zou verschijnen.

dd. was ‘eerloos in Padang’ zoals P. van 't Veer deze periode aanduidt (Het leven van Multatuli, 1979, p. 137-156); het werd het zwartste jaar uit dd.'s ambtelijke loopbaan (vw viii, p. 289-297). In een rekest aan gouverneur-generaal *J.J. Rochussen d.d. 2 februari 1846 schrijft dd. over deze periode:

‘Toen leed ik honger, Uwe Excellentie, toen bragt ik meermalen, als het mij niet gelukt was den huur van een klein inlandsch huisje te betalen, den nacht onder den blooten hemel door. Erger dan dat, ik was veracht en verstoten door eene maatschappij die mij voor een schurk hield, want de Gouverneur had het gezegd! Niemand groette mij, niemand kende mij, niemand liet zich met mij in, want ik stond op het punt om eerloos te worden. Zoo leefde ik twaalf maanden, Uwe Excellentie, als het leven heeten mag, worstelen als het was, met de dagelijks terugkeerende grief van armoede en schande, gemarteld door de verwachting eener criminele regtspleging; zoo leefde ik twaalf maanden, elken dag denkende: dit is de laatste, en mij elken dag bedrogen ziende. Den 10en Augustus 1844 heb ik mij neergelegd om te sterven, van honger te sterven, Uwe Excellentie. Ik had in drie etmalen niets gegeten! Een chinees wien ik eens eene dienst bewezen had, vond mij, en bragt mij eten.’ (vw viii, p. 632)

Op 25 september 1844 keert hij terug naar Batavia. Begin oktober 1845 vertrekt hij naar zijn nieuwe standplaats Poerwakarta, het bestuurscentrum van Krawang.