Lijst van correspondenten in alfabetische volgorde
7 oktober 1881
van
Multatuli
aan
J.H. de Haas (bio), Gosewina Carolina de Haas-Hanau bio
Volledige Werken. Deel 21. Brieven en dokumenten uit de jaren 1881-1882 (1990)
7 oktober 1881
Brief van Multatuli aan J.H. de Haas en G.C. de Haas-Hanau. Drie dubbele velletjes postpapier, waarvan blz. 1-9 en 10(½) beschreven. (M.M.)
De brief werd op 8 oktober voltooid.
Nieder-Ingelheim 7 Oktob 1881 beste De Haas en lieve Lina! Ge moet wel denken dat ik U vergeet of althans verwaarloos. By elk ontvangen pakket rotterdammers [1.] Rotterdammers: opgestuurde nummers van de Nieuwe Rotterdamsche Courant. is 't me als 'n wroeging dat ik niets van me deed hooren. Byna doorgaande was 't de zucht om meer dan 'n kort woord te schry-ven. M'n laatste brief, ik weet het, brak af met ‘morgen meer’. En die ‘morgen’ kwam niet. Sedert dien tyd ontving ik veel bezoek, of althans nogal veel. Ik kan niet zeggen dat dat me afleidde, want ik dacht wel aan U, ja vaak hield ik in gedachte heele verhandelingen. M'n leven is zonderling-vol, vervelend-vol, afmattend-vol. En 't schryven is my 'n zwaar werk. Misschien wel omdat ik zoo tracht precies waar te zyn en dan lankdradig word van duidelykheid, misschien onduidelyk door lankdradigheid.
(Zie: dat intrekken van ‘veel bezoek’ inplaats van nogal veel e.d.)
Hoofdoorzaak dan van m'n zwygen is de zucht om alles precies uitteleggen, (wat niet altyd kàn) en ook de tegenzin om altyd over mezelf te schryven. Toch kan ik dit niet vermyden daar ik zoo gebukt ga onder 'n aaneenschakeling van aandoeningen. Altyd is t: ‘Ja, als dàt nu eens voorby of geregeld is, dàn zal ik... &c. Maar 't eene ‘dat’ is niet voorby of 't andere ‘dat’ is weer in de plaats gekomen. Ik ben moe. Ik meen dat een der oorzaken die me onlangs na 't afbreken van 'n brief verhinderden voorttegaan in de aandoeningen lag die my 'n korrespondentie met Nonni's man veroorzaakte. Weken lang heeft me die zaak onmachtig gemaakt. Intusschen kreeg ik allerlei bezoek. Dikwyls had ik moeite te spreken als ieder ander en by 't vertrek van dezen of genen zakte ik in elkaar van vermoeienis. De agitatie over die zaak met of over Nonni is niet genezen maar er zyn weer andere dingen gebeurd die haar op den achtergrond dringen. Verleden zondag kreeg ik weer 'n ‘tuile sur ma tête’ [2.] tuile sur ma tête: dakpan op mijn kop (fr.) die me neerslaat. En... in die week, van maandag tot gister bezoek. Een broers zoon die voor 20 jaar naar Indie vertrok keerde onlangs terug en kwam me zien. Met genoegen (wat de appréciatie van z'n persoon betreft) heb ik de kennis hernieuwd. (Ik had hem slechts als jongen gezien) maar de inspanning om hem niet te overstelpen met mededeelingen van zorg, verdriet en smart was vermoeiend. Gister na z'n vertrek was ik suf. En dat ik U vandaag schryf, (of althans 'n brief begin) heeft 'n gekke reden. Ik gebruik U om me tot bedaren te brengen.
8 Oktob.
Zoover schreef ik gister. Ik werd gestoord. En m'n laatste 2 regels nalezende stuit ik weer op de eigenaardigheid die my 't schryven zoo moeielyk maakt: vrees voor misverstand door onduidelykheid van uitdrukking. ‘Tot bedaren’. Is 't niet alsof ik als 'n gek tegen den wand opvlieg? Nu, dit is 't geval niet. ‘Tot bedaren’ beteekent dat ik, aan U schryvende, me aan m'n schryftafel zet om 'n eind te maken aan 't peinzend rondloopen.
‘Wat is er dan toch, vraagt ge?’ Ook 't antwoord op die vraag houdt me zoo dikwyls van schryven terug. By de eene verdrietelykheid neem ik den schyn aan m'n vrienden uitsluitend met myzelf bezig te houden. By de andere riskeer ik onbescheidenheid. Nu dàt ook in 't eerste geval. Maar ik bedoel nu de onbescheidenheid die door 't relateeren van tegenspoed om hulp schynt te vragen. Geloof me, gy kunt U niet voorstellen hoe zwaar my 't schryven valt. My zelf verveelt m'n getob, hoeveel te meer moet het anderen verdrieten. Ook is 't waarachtig m'n aard niet steeds anderen aan den hals te hangen met bezwaren. De conclusie is dat ik eigenlyk geen vriend kan hebben, daar ik in de compagnieschap niet veel meer inleg dan eigen leed. Om dat te vermyden moet ik er om heen praten. Lastig en vermoeiend! Sedert jaren, en nu ditmaal speciaal sedert m'n vertrek uit Holland streefde ik als 't ware hygend naar 't oogenblik dat ik me eens, zonder bysmaak van knagend verdriet vriendschappelyk zou kunnen uiten. 't Lukt niet! Telkens word ik als de mier [12.] mier: zie V.W. I, blz. 223 e.v. die ik ergens in den Havelaar aanhaalde in de diepte terug gestoten met m'n vracht. Iets dergelyks overkwam me weer dezer dagen. En nu basta van dàt onderwerp! -
Afgescheiden van n zeer byzondere reden tot verdriet, voel ik me zeer gedrukt door de blyken die dagelyks tot me komen van de verhouding waarin ik tot het groote publiek sta. De Havelaar is nu 21 jaar oud. Het politisch effekt is nul, of minder dan dat. (Ja, minder! De toestand in Indie is sedert '60, grootendeels ten gevolge van 't door de beweging die dat boek maakte opgewekt valsch liberalismus, hoe langer hoe ellendiger geworden. Dàt betreur ik, en 't is slechts om dáárover my te beklagen (niet omdat ik lust heb in publiekerigheid of aan den weg timmeren) dat ik verdrietig ben my als politiek persoon zoo aanhoudend van de baan geschoven te zien.
Na 't smoren van den Havelaar (en òm dat boek te smoren) werd ik overal zwart gemaakt en belasterd. Ook die methode is volko-men gelukt. Eén voorbeeld slechts. Ge kent den aanval in 't ‘Nieuws v.d. D’, en de zoogenaamde retraktatie (die 't gevolg is van Funke's bemoeiingen.) Welnu, hebt ge in één orgaan van de publieke meening iets gelezen dat naar verontwaardiging geleek? Of zelfs naar afkeuring? Geen woord! Ikzelf heb me daarin vergist en meende, toen ik den aanval las, dat velen by de groote penurie [3.] pénurie: schaarste (fr.) aan pikante artikelen die gelegenheid zouden aangrypen om eens aan 't pleiten te gaan, al ware het dan maar om De Veer en z'n krant (die niet bemind zyn) eens ferm onder handen te nemen. Ook Lina heeft dit opgemerkt. Ze vraagt of niet Vosmaer daartoe geroepen was? O ja, en - naar myn meening - velen die zich op publiek terrein bewegen.
(Juist vandaag lees ik 'n woedenden uitval tegen 'n bericht dat zekere tenor gesjeesd zou zyn te Bordeaux. Dàt laten ze niet van hem zeggen! Had ik kunnen voorzien dat de ‘pers’ Havelaar ongestraft zou hebben laten uitschelden voor laf en gemeen. Had niet De Veer met z'n ‘Nieuws’ in den ban moeten gedaan worden? Meen niet dat ik dit gewenscht had, o neen. Ik heb daartoe te veel vriendschap [4.] vriendschap: oorspr. stond er achting. voor Funke. Maar ik vreesde het. Mimi kan getuigen dat m'n eerste uitroep was: ‘Och, wat spyt me dat voor Funke!’ meenende dat het z'n blad zoo benadeelen zou! M'n verdriet om zynentwil is geheel overbodig geweest. De zaak heeft waarlyk 't ‘Nieuws’ niet gedeerd. Funke zelf heeft zich hierin vergist. Ook hy meende, zooals ik, dat men z'n blad aan ‘de schandpaal’ zou stellen. Niets daarvan! Er bleek dat men my straffeloos kan uitschelden.
Op 't wegdringen van de politieke baan, op 't smoren myner persoonlykheid als mensch, is sedert eenigen tyd met dagelyksch toenemend succes gevolgd het doodzwygen als schryver, als publicist, als sprookjesverteller zelfs! Ik behoef U niet te zeggen dat ik daarover niet klaag als iemand die met genoegen van letterkundery z'n metier maakt. Ge weet hoe laag ik op schryven, boekenmaken als zoodanig neerzie. Nooit dan door nood gedrongen gaf ik 'n letter aan Publiek, en nog altyd stuit het me begrepen te worden onder de ‘mannen van letteren’. (Zie m'n sarkastisch antwoord aan De Beer in de Portefeuille.) Maar nu eenmaal boeken geschreven hebbende (NB. met opgang!) is 't hinderlyk - niet dat men 't beproeft, o neen dàt begrypt zich! - maar dat men er in slaagt my ook als zoodanig te ignoreren of te verkleinen. De ware methode van t eerste blykt uit de duizende plaatsen waar m'n naam zou moeten genoemd worden en - met goedvinden van 't publiek, naar 't schynt, want van protest tegen dat doodzwygen zie ik geen spoor! - niet genoemd wordt.
Maar 't denigreeren, verkleinen, zwart maken. Eén staaltje. Alberdingk Thym, ‘professor in de schoonheids leer’ een tooneelstuk (Mascotte?) besprekende, verdedigt het tegen de beschuldiging dat het onzedelyk of onfatsoenlyk wezen zou. Of liever hy vergoelykt de daarin voorkomende onkiesche dubbelzinnigheden, door te verzekeren dat ze niet zoo erg zyn als in Multatuli's Vorstenschool. Had ik geen recht gehad te verwachten dat de pers daartegen zou geprotesteerd hebben. Let wel dat die Alb. Thym als ultramontaan [5.] ultramontaan: katholiek. veel vyanden heeft. Zelfs dàt heeft niet kunnen bewerken dat men hem op dien aanval geantwoord heeft. Dit is trouwens evenzeer van toepassing op z'n heele recensie van Vorstenschool. Dat stuk is, volgens hem ‘kakografie’ van begin tot eind.’ Niemand heeft verzet aangetekend.
Ik zou veel voorbeelden kunnen aanhalen ten bewyze dat ik in geen enkel opzicht geslaagd ben. Is dat niet om moedeloos te worden? ‘Neen, zegt ge, men moet nooit den moed verliezen!’
Goed! Maar kan ik beletten dat de stemming waarin dat voortdurend niet-slagen me brengt, my m'n talent rooft? Ik voel me verstomd, onmachtig. Er is geen voortdurende uiting mogelyk zonder weerklank. Ik zou zeer veel te zeggen hebben, aan- en optemerken, te verhalen. De aandrift om het te doen kan en moet ik putten uit de wreede noodzakelykheid, maar daaruit kan ik niet putten het talent om zóó te schryven dat m'n werk verkoopbaar blyft. Zy die er telkens op aandringen dat ik de Woutergeschiedenis zal voortzetten (altyd ondershands en vriendschappelyk, nooit zie ik in de publieke pers iets van dat verlangen!) ze weten niet wat ze eischen. De parabels van Chresos en van den goudmaker schynen, ook door die zeer welwillende vrienden, niet begrepen te zyn. Hoe moet ik my dan uitdrukken om verstaan te worden? - Ziedaar m'n dóórgaande stemming. Er gaat geen dag om waarin die niet wordt vernieuwd, opgewekt, versterkt, letterlyk: geen dag! Denkt eens welken indruk op my dat ophemelen van den onnoozelen Conscience heeft moeten maken! Ook tot my heeft men zich gewend om 'n bydrage in dat Album. (Tot m'n verwondering! Een invitatie voor 't Letterkundig Congres ontving ik niet. Dat verwonderde my minder.) Ik heb heel beleefd bedankt. Er lag 'n domme plompheid in, my die zoo langzaam en moeielyk arbeid, my die nooit aan boekenschryven doe dan onder protest, 'n toejuiching aftevergen voor 'n man van wien ik weinig meer weet dan dat-i honderd boeken gemaakt heeft!
(Ik merk dat de aanbidders van Conscience beginnen intezien dat ze'n mal figuur hebben gemaakt. Overal zie ik reactie. Ze beginnen de zaak over 'n anderen boeg te gooien, en doen voelen [6.] doen voelen: oorspr. stond er zeggen. dat wel is waar Conscience niet veel beduidt, maar dat men in hem de belgisch-nederlandsche beweging heeft willen huldigen. A la bonne heure! [7.] À la bonne heure: desnoods dan maar (fr.) Me dunkt dan hadden ze in my - indien ik dan als schryver niets beteeken - den man kunnen huldigen die in Indie zich verzette tegen 't stelsel van afpersing en willekeur. Dat zou zoo kwaad niet geweest zyn!) -
Alweer handelt dat alles over mezelf! Kan ik t helpen? Niet dat, of niet dáárover schryvende, zou ik moeten zwygen, en Gy hadt schynbaar recht my te beschuldigen van lauwheid, onvriendschappelykheid. Ten onrechte! Met aandoening denk ik altyd aan Uw hartelyke, niet alleen in woorden zich openbarende vriendschap! Zelfs - zooals ik reeds zeide - die pakketjes Rotterdammers zoo geregeld verschynende, roeren my. Dank voor alles, beste vrienden!
En behalve dat, ik verlang zoo naar wat openbaring van denkbeelden en aandoeningen (mondeling, meen ik nu) dan in die vervloekte voordracht perioden mogelyk is. Dan ben ik àf.
De met rood aangehaalde stukken over 't Ziekenhuis heb ik met belangstelling gelezen. Eerst het verslagje van't verhandelde in den Gem. raad, later uw beschouwingen [13.] In de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 18 september 1881 stond een uitvoerig stuk van de Haas over ‘De Ziekenhuisquaestie’.. Ik weet wat het inheeft, iets goeds te willen tot stand brengen! De duidelykste redeneeringen worden niet begrepen (of men houdt zich zoo) de beste bedoelingen misduid. Wie nu, als gy in uw stuk, z'n meening helder heeft uit een gezet, heeft - tenzy hy die naïve periode achter den rug heeft - 'n gevoel alsof hy iets terdeeg goeds heeft uitgevoerd, iets dat hem zeggen of denken doet: ‘Zie zoo, daar heb ik nu eens den spyker flink op den kop geslagen! Nu is voortaan alle misverstand onmogelyk!’ t Mocht wat! Ge bereikt niets, of juister: het wèl bereikte wordt aangegrepen om U, uw meening, uw plannen op zy te dringen.
De Haas heeft gezegd: a.
De zaak is inderdaad: a
Ergo: weg met De Haas!
Dit klinkt, zóó voorgesteld, barok. Welnu, toch gaat het zoo. Maar dit behoef ik U niet te vertellen. En, als men dan erkent dat a goed is, en ge waagt het te zeggen: welnu, dan maak ik aanspraak op de erkenning dat ik a heb voorgestaan, dan wordt ge geëlimineerd als iemand die pretenties maakt. -
Ik ben aan Lina nog wat schuldig ten aanzien der lektuur van Zola, e.d. Men moet alle ismussen wantrouwen. Zola's realiteit (steeds zeer gebrekkig overigens en zich by ziekelyke voorkeur openbarende in vuiligheid) is geen realismus als kunstrichting. Wat dit laatste betreft, ik ben er voor. Sterker nog: ik erken geen àndere richting. Kunst, poëzie en wysbegeerte moeten berusten op waarheid. Indien 't noodig is, behoort de voortbrengende geest ook zekere dingen áántedurven die men gewoonlyk ter zyde schuift, overspringt of omzwachelt. Indien 't noodig is. Het byvoorkeur behandelen van viezigheid geeft 'n nadeelig getuigenis van smaak en... waarheidszin. Het eerste wordt misschien door Zolaisten ontkend. ‘Ieder z'n meug’ kunnen ze zeggen. Goed. Maar by de ongerechtvaardigde voorkeur voor t vuile doet men per se te kort aan de eischen van algemeene opvatting. Zola's modder is byna even ver van waarheid als de wolkerigheid van anderen. ‘Byna’. Want het metafysische bestaat niet, en de vieze realiteit die hy op den voorgrond schuift, bestaat niet zoo uitsluitend als hy blieft voortegeven. ‘Zóó is de mensch, de vrouw, de wereld’ beweert hy. Wèl, dan is 't vreemd dat hy niet naar de woestyn trekt. Wie Zola's schetsen voor welgemeend aanneemt (en niet voor 'n schryversgenre als zoodanig) moet verlegen zyn door hem te worden aangekeken, of... boos en verontwaardigd. Dit was Line dan ook na 't lezen van de ‘Curée’. Ook ik heb nu dat boek gelezen, en ben meer verbaasd over de verregaande slechtschryvery dan verstoord over 't onderwerp. Zola moet wel zulke scabreuze dingen kiezen, op straffe van niet gelezen te worden. 't Ergert me dat het publiek genoegen neemt met zulke vodden, als kunstvoortbrengsel beschouwd. De leus van publiek schynt te zyn: ‘als 't maar vuil is, de rest doet er niet toe!’ Noch waarheid van inhoud, noch artistiek-zuivere inkleeding blykt de eisch te zyn... als 't maar vuil is. Ontdoe eens de Curée en Nana van 't scabreuze, dan blyft er niets degelyks over, zelfs (op weinig uitzondering na) geen goed gestyleerde bladzy. 't Is overal ‘beschryf of sterf! (Het par force beschryven is de ziekte van den dag. Er moest 'n belasting worden gezet op byv. naamwoorden.) En afgescheiden nu van de schryfmanier - die jongensachtig slecht is - noch Nana, noch de Curée hebben waarde als opzet. Tracht eens 'n schets te geven van den zakelyken inhoud, dan zult ge zien dat die boeken leeg zyn. Nana is 'n gemeene meid, ziedaar alles! Spanning, intrigue, iets dramatisch is er niet in dat boek. De ‘Curée’ is nog onbeduidender. Een spekulant in terreinen voor huizenbouw wordt ryk. Kan de regeering van Nap III dat helpen? Geschiedt dat niet overal? Ik ken verscheidene rykworders van die soort. Zeer ongegrond tracht Zola dat te doen voorkomen als 'n politisch verschynsel. Hy doet het dan ook maar om er vuile geschiedenisjes aan vast te knoopen. De zaak zelf is banaal. Ook dáárin is geen ontwikkeling, geen spanning, geen katastroof. Is 't zoo ongehoord dat iemand die, in de gelegenheid achter de schermen te zien, daarvan gebruik maakt om coups te slaan, en 'n groot vermogen by eenbrengt? Zola zelf heeft de armoede van die donnée [8.] donnée: gegeven (fr.) ingezien en getracht met 'n blykbaar streven naar ‘realiteit’ met de puntjes op de i's uitteleggen hoe z'n held financieel manoeuvreerde. Welnu, daar levert hy bladzyden vol onzin, en hier betrap ik hem op de onwaarheid van z'n pretens ‘ismus’. Geef eens die Curée te lezen aan 'n boekhouder en vraag of-i wys kan worden uit de slimmigheid van die financieele operatien, vooral ook ten opzichte van de dot [9.] dot: bruidschat (fr.) der vrouw? 't Is klinkklare onzin. De auteur goochelt daar met tonnen en millioenen, blykbaar bezig den onnoozelen lezer te bedwelmen met de schynbare stiptheid zyner vertelling (realismus!) maar er blykt dat het hem slechts om dien schyn, niet om iets waars te doen was. Die onoprechtheid nu toepassende op z'n hoofdgenre van realistische voorstelling, hebben wy 't recht te gissen (en met het oog op andere verschynselen te verzekeren) dat het hem niet om waarheid maar om zeker kleurtje (en zeker geurtje) te doen is. Een ernstig schryver kan genoodzaakt zyn te zeggen: ‘die zaak is (of klinkt) vuil, maar ik moet het zeggen.’ By Zola is t: ‘ik zeg, noem of vertel die zaak omdat ze vuil is.’ Als aardig staal hiervan kan ik zekere figuur uit de Curée aanhalen. Die persoon staat zeer op den achtergrond, boezemt niemand belang in, heeft niet den meesten invloed op den loop der zaken. Toch meent Zola op 't laatste blaadje 't eind van z'n boek te moeten kruiden met de mededeeling dat die man... zoo'n byzonder gemeen heer was! Let wel dat de vuile gemeenheid van dien kerel niets met het heele boek te maken had. 't Was sans rime ni raison [10.] sans rime ni raison: raakt kant noch wal (fr.), en geheel gratuitement [11.] gratuitement: ongemotiveerd (fr.). Alsof de drukker hem gezegd had: m'nheer 't boek is niet vol, er kan nog 'n vuiligheidje by. En dat gaf de auteur, onverschillig of 't te pas kwam, of nièt.
Ik sprak nu van Nana & de Curée. Wat de assommoir aangaat, ook die is wat schryfwys betreft, ellendig. Maar... daarin is de teekening van 'n menschenzieltje die naar myn oordeel tot het schoonste behoort wat er ooit op psychologisch gebied verschenen is. Die arme, lieve, luie, goede, beminnelyke, ellendige Gervaise! Haar getob en haar val zyn zoo schoon... beschreven kan ik niet zeggen, want Zola schryft en beschryft slecht, - nu: voorgesteld dan, dat men neiging voelt den stumpert onder de armen te grypen. Ja, zóó moest ze vallen met die uit- en inwendige gegevens! Het kon niet anders.
Myn klacht over slecht schryven - voornamelyk door overladen beschryven - geldt ook Daudet. Maar even als by Zola's Gervaise moet ik erkennen dat z'n koningin Frederique in de Rois en Exil en z'n Nabob heerlyk geteekend zyn. -
Over Zola en z'n genre heb ik niet uitgesproken. Er is daarover méér te zeggen. Dit bewaar ik voor mondeling. -
Vandaag sluit ik nu. Bedenk dat ik m'n brieven niet nalees. By slordige uitdrukkingen reken ik op uw intelligentie en welwillendheid, t Is niet voor de pers, goddank. Zou onze beste De Wolff, dien ge dezen ter lezing moogt geven, myn geschryf willen beschouwen als ook aan hem gericht? Groet hem en Mevr. De W. hartelyk van ons.
Dag beste De Haas, dag lieve Lina, dappere denkster!
Uw vriend
Dek
Mies en Wouter zyn wel. Zy groet U