Multatuli.online


MXI

Sommigen zullen menen dat ik door in 't vorig hoofdstuk aan de advokatery wyder plaats in te ruimen dan waarop die ziekte, in verband met het belang van andere onderwerpen aanspraak heeft, in dezelfde fout verviel als die we dagelyks in de gehele Maatschappy zien begaan. Straks zal ik me over dat schynbaar gebrek aan evenredigheid verantwoorden, doch eerst wil ik my enige ogenblikken bezighouden met de vraag - ik zeg niet: met de beantwoording van de vraag - wie we voor gerechtigd mogen houden tot het uitreiken van diploom als specialiteit?

By nauwkeurig onderzoek zal er blyken dat het wantrouwen op de drie kategorieën die ik noemde op blz. 544, gegrond is. Noch de spontane publieke opinie, noch 'n willekeurig afgesneden brokstuk daarvan, noch 't rechtstreeks gezag in Lands- of Stadsbestuur, leveren den minsten waarborg dat zulke aanstellingen niet worden weggeschonken aan brekebenen. Door één hoofdfout worden in nagenoeg gelyke maat die drie kategorieën beheerst. Door deze: dat gewoonlyk, óf rechtstreeks óf langs 'n omweg, aan ónbevoegden 't oordeel over bevoegdheid wordt opgedragen of overgelaten.

De roem van 'n geneesheer, byv. - spontane publieke opinie - grondt zich op de mening van allerlei mensen die niet studeerden in geneeskunde.

De leden van Stads- en Landsbestuur worden gekozen door 'n willekeurig deel van 't algemeen, door personen alzo, die noch door oefening noch door ondervinding te weten kwamen wat er tot wél-besturen van Stad of Land vereist wordt.

Officiële aanstellingen in verreweg de meeste vakken gaan uit van waardigheidsbekleders - de par le Roi, alzo - die in deze vakken vreemdelingen zyn.

Hieruit vloeit de ongerymdheid voort, dat zeer veel specialiteiten hun prestige ontlenen aan 't zelfde beginsel dat alle specialis-mus voor overbodig verklaart. Om tot het uitoefenen van zekere funktie te worden toegelaten, moet men bekwaam verklaard zyn door personen die of géén diploom van bekwaamheid kunnen overleggen, óf zodanig dokument aannamen uit onbevoegde hand. En al ware dit laatste niet rechtstreeks het geval, al bestond de keten waarmee tenslotte de toepassing verbonden is aan 't punt van uitgang, uit enige schakels méér, byna altyd toch loopt zy uit op onbevoegdheid. Alweder dus bevinden wy ons hier in de buurt der fiktiën, der gemakshalve als waar aangenomen stellingen die te allen tyde zoveel kwaads stichtten. Dat zulke punten van uitgang niet geheel kunnen worden gemist, levert geen reden om 't onderzoek naar de stevigheid van den grond waarop men voortbouwt, te verzuimen. Het is nu eenmaal waar, dat we in de praktyk dikwyls genoodzaakt zyn genoegen te nemen met 'n axioma dat in 't afgetrokkene voor den wysgeer nog altyd bewys nodig hebben zou. In de werkelykheid echter moet men zich vaak - altyd misschien - tevreden stellen met enige kans op juistheid, en in zekeren zin ligt dat berusten evenzeer in de roeping der wysbegeerte, daar zy wel degelyk verplicht is rekening te houden met het feitelyk bestaande. Het verschil tussen haar en de onnadenkende praktyk ligt slechts hierin dat zy - vooral niet minder praktisch dan de ‘mannen van zaken’ gebruik makende van 't bekende en voor wáár aangenomene - voortdurend zich beyvert om door nauwkeurige berekening de kans op waarheid zo voordelig mogelyk te maken. De theoretikus weet even goed als de gewone werkman dat er by 't bewerken van materialen iets verloren gaat aan uitdamping, aan spaanders, aan afslag, aan zaagsnee, enz. Ook weet hy dat de kracht die 'n machine in beweging brengt, niet onverminderd wordt overgebracht op den last. Juist het wél achtslaan op 't verlies aan tarra en door wryving, maakt 'n voornaam deel van z'n theorie uit. En dit geldt almede omtrent de bruikbaarheid en opportuniteit der gevonden waarheden. Wie by 't berekenen van den inhoud eens cirkels de evenredigheid zou uitdrukken in 'n groot aantal decimalen, ook daar waar de rede 7:22 voor 't beoogd doel voldoende is, zou in zeer veel gevallen evenzeer zondigen tegen wysgerige waarheid als wanneer-i 'n geheel verkeerde verhouding tot grondslag had aangenomen. Maar nog grover zou de zogenaamde praktikus dwalen, die z'n benaderings-waarheid wilde toepassen op berekeningen welke door zeer wyde strekking behoefte hebben aan meer nauwkeurigheid dan voor dagelyks gebruik nodig is. Het zou er slecht uitzien met astronomie, indien afstand, inhoud en loop van hemellichamen werden berekend naar de maatstaf die 'n kuiper gebruikt om te weten hoe groot de bodem wezen moet van 'n vat welks veelhoekige omtrek door 'n gegeven aantal duigen van zekere breedte bepaald wordt. Maar, zegt men, de kuiper is tot sterrekundige waarnemingen niet geroepen. Dit is waar. Doch wél is in de zaak die we hier behandelen - onderzoek naar bevoegdheid van specialiteiten - elk lid der maatschappy geroepen tot beoordeling van de stevigheid der gegevens waarop voor 'n groot deel het welzyn van die maatschappy gegrondvest is. Ik wil deze stelling betogen door 'n voorbeeld uit het dagelyks leven.

Wie getuige is van 'n beenbreuk, is verantwoord door 't inroepen van de hulp eens heelmeesters, en wel van de eerste de beste persoon die volgens de wet gerechtigd is het vak van heelmeester uit te oefenen. Op dát ogenblik 'n onderzoek in te stellen naar de wys waarop dat diploom verkregen werd, zou zeker heel onpraktisch gehandeld zyn. En... onwysgerig evenzeer, want wysbegeerte die de eisen der praktyk over 't hoofd ziet, is valse, d.i. géén wysbegeerte. Maar de zaak verandert van aanzien, wanneer men tussen twee even naby wonende heelmeesters 'n keus kan doen, of ook als men grond meent te hebben om aan 'n enigszins verder wonenden chirurg de voorkeur te geven boven 'n kollega die nader in de buurt is. De embarras du choix wordt groter - en alzo de beslissing van meer gewicht voor 't geweten - indien de omstandigheden toelaten een keus te doen tussen 'n ruimer aantal geneeskundigen. Van nóg meer belang is de uitspraak, zodra er, zonder periculum in mora, moet beslist worden wie in voorkomend geval, onverschillig waar, by wien, of wanneer, gerechtigd is heelkundige hulp te verlenen? Een gebrekkige methode toch in die wyze van bevoegd-verklaring over 't algemeen werkt organisch-verkeerd, en benadeelt dus allen, terwyl aan 'n ongelukkige keus van geneesheer in byzondere gevallen slechts de zieken worden opgeofferd die den zodanige in handen vallen. De ‘Wetgever’ die 'n verkeerd stelsel van bevoegd-verklaring invoert of handhaaft, is verantwoordelyk voor al de nadelige gevolgen van dat stelsel. Het doet er nu niet toe, dat het woord ‘Wetgever’ hier niet altyd kan worden opgenomen in strikten zin. By 't in stand houden van veel onbeschreven vooroordelen, treedt de Maatschappy-zelf als wetgeefster op, zonder dat men juist bepaalde individuen voor't verkeerde verantwoordelyk stellen kan. ‘Men’ is... niemand. Maar alle niemanden tezamen genomen oefenen een macht uit, die zeer dikwyls de beschreven Wet in uitwerking te boven gaat. Volkswaan is 'n monster dat in onrechtvaardigheid, wreedheid en zotterny geen grenzen kent, zelfs niet de grenzen der mogelykheid, want... ook 't ongerymde is hem welkom.

Kan dit verschynsel voldoende worden opgehelderd uit het gebrek aan verantwoordelykheid, waarop ik reeds gewezen heb? Neen. Tot die mening zou men slechts mogen overhellen, als men kon aannemen dat andere autoriteiten dan 'n onpersoonlyke volksopinie, wél verantwoordelyk waren voor hun vonissen inzake: bevoegdheid. Maar dit is 't geval niet. Een minister die de schuld draagt dat aan onbekwamen 'n diploom wordt uitgereikt, 'n ‘Wetgever’ die deze fout tot stelselmatigen regel maakt, zy beiden zyn evenmin citabel voor 'n rechtbank als ‘de man op 't kerkhof’ en z'n legio kornuiten die zónder ambtelyke roeping 't hunne bydroegen tot vervalsing van de publieke opinie. Wanneer wy alzo dieper in de zaak doordringen, blykt er dat hier geen tegenstelling plaats heeft, maar 'n treffende overeenkomst, en dat ook in deze zaak alweer gelyke oorzaken gelyke gevolgen hebben. De officiële beoordelaars van deugd, verdienste, bekwaamheid en bevoegdheid, begaan precies dezelfde fouten als die we dagelyks in de ongereglementeerde volksmening waarnemen. Waarom zou 't ‘gezag’ dat uit die mening voortsproot, z'n oorsprong verloochenen? Dezelfde mensen immers, die aan kwakzalvers den voorrang toekennen boven bekwame geneesheren, zullen by stemming over de belangen van den geneeskundigen dienst, blyk geven van gelyksoortige voorkeur, en weldra zal men ontwaren dat de zotterny niet veranderd is van aard, doch dat men slechts 't aantal instantiën vermeerderd heeft, waarlangs onzuivere indruk en vals oordeel uitlopen op gebrekkige toepassing. Zo meent de onkundige dat-i de kracht ener machine verhoogt, of haar werking verbetert, door toevoeging van onnut - en dus schadelyk! - raderwerk.

Deze laatste vergelyking zou kunnen leiden tot de mening dat de niet-gereglementeerde opinie des Volks - d.i. de gebrekkige beweegkracht zonder omslachtige belemmering - toch altyd enigszins hoger staat dan die welke buiten en behalve de gelyksoortige fout in den oorsprong, nog bovendien de bedoelde instantiën doorlopen heeft. Oppervlakkig gezien ware hier alzo stof te vinden tot verheerlyking van de Vox Dei, waarvan ik op blz. 575 niet veel goeds gezegd heb. Welnu, die spreekwys zou inderdaad enigen bruikbaren zin hebben, indien er: 1. kans bestond den volkswil zuiver te leren kennen, en 2. als niet die wil verbasterd was.

Wat het eerste punt betreft, moet men zich tevreden stellen met de opinie van de meerderheid, en er zou iets gewonnen zyn, indien daaromtrent zekerheid te bekomen was. Ik zeg: iets, want véél was 't niet. De waarde van x/2 + a - (x/2 - a) kan zeer gering wezen, en de hele goddelykheid van de volksstem moest dan in die onnozele 2a gezocht worden, die by 'n oneven getal stemmen nog kunnen dalen tot de helft van die waarde, zegge: tot één persoon. Herhaaldelyk wees ik op 't fiktieve van deze methode. Maar ze is nog gebrekkiger dan uit deze redenering schynt voort te vloeien. Zeer dikwyls namelyk wordt de stem van God tot iets als x/2 - a - (x/2 + a) en alzo tot negatieve waarde teruggebracht, omdat het zuiver byeenbrengen van de stemmen 'n onmogelykheid is. We hebben hier alzo te doen met fiktie in fiktie. Eerst moeten we ons de gewaagde veronderstelling getroosten dat vier mensen meer verstand hebben dan drie, om later in twyfel te geraken of we ons in die onjuiste schatting nog verteld hebben bovendien, zodat zelfs onze konklusie ook dán zou tekortschieten als we, 't vechten eens niet overslaande (Idee 7), haar lieten afhangen van ruw geweld. Ik stem toe dat zodanige vergissing niet voorkomt in zeer eenvoudige gevallen die zich oplossen in 'n opiniestryd over slechts twee mogelykheden. Maar in de zaken die we hier behandelen, is dit nooit het geval. De volksmening is altyd gesplitst in partyen, groepen en onderverdelingen, waarvan het aantal schakeringen dat der individuen vry naby komt. De meerderheid waaraan we goddelyke eer bewyzen, bestaat alzo nooit uit de grootste helft van 't gegeven aantal stemmers, maar God moet zich vergenoegen vereenzelvigd te worden met de minst kleine van de breuken waarin dat getal verbrokkeld is, en dus ook dan wanneer die breuk op verre na de som der overige niet bereikt. De zaak komt hier neer op de ongerymdheid dat 1/10 meer gewicht op de schaal brengt dan allerlei breuken met hoger noemer, die tezamen 9/10 bedragen. Wanneer een-en-twintig personen 'n keus te doen hebben tussen twintig opiniën, dan moet noodwendig één van die opiniën worden aangekleefd door minstens twee personen. Deze twee vormen alsdan 'n meerderheid tegenover de negentien anderen, ingeval deze negentien over de overschietende meningen gelykelyk verdeeld waren. In zo'n geval zou Gods wil slechts voor 2/21 door den wil des Volks zyn uitgedrukt, en de Duivel zou zich in de nogal aanzienlyke meerderheid van 19/21 te verheugen hebben.

En by dat alles lieten we nu nog de zonderlinge rekenfout buiten spel, die ik meen voldoende toegelicht te hebben in den eersten bundel myner Ideeën. (121 en 133)

De uitvinding van 't zoeken naar ‘volstrekte meerderheid’ by herstemming, levert 'n nieuwe fiktie, nieuwe ongerymdheid. Om de verbrokkeling van stemmen tegen te gaan, en den schyn te leveren alsof we werkelyk met 'n meerderheid te doen hadden, wordt het aantal meningen waarover beslist moet worden, ingekrompen tot twee mogelykheden. Deze methode kan leiden tot verschynselen als die welker ongerymdheid in 't hier volgend voorbeeld wordt gekenschetst. Gesteld dat twee-en-twintig personen te kiezen hebben tussen twintig opiniën, en dat twee dezer opiniën respektievelyk door twee personen worden voorgestaan, dan blyven er achttien personen over, wier meningen over de resterende achttien mogelykheden kunnen verdeeld zyn. Dewyl er in dit geval niet verkregen is wat men heeft gelieven te dopen met den naam van ‘volstrekte meerderheid’ dwingt men die achttien stemmers party te kiezen voor een der beide meningen die zich in twee aanhangers mochten verheugen. Van waarheid en juistheid is hier alzo weer geen spraak. De achttien slachtoffers hunner verdeeldheid worden gedwongen * 
tot medeplichtigheid aan leugen, en de uitslag der stemming die straks zal worden verkondigd als 'n onvervalste naklank van 't wetgevend onweer op Sinaï, was niets dan 'n armzalig faute de mieux. Wie de mening x, y of z van ganser harte is toegedaan, werd gedwongen 'n keus te doen tussen a en b, al ware het ook dat z'n inzichten op staatkundig of godsdienstig gebied hem voorschreven de eerste letters van 't alfabet te verafschuwen. Hy mocht niet stryden voor wat hem voorkwam goed te zyn, maar moet z'n invloed besteden aan de bevordering van iets dat-i voor verkeerd houdt, om in 's hemelsnaam te ontwyken wat in zyn oog nóg verderfelyker wezen zou. Ziedaar alzo de ‘stem van God’ onderworpen aan 'n belemmering die ons van allen eerbied voor haar heiligheid ontslaat.

By deze aantoning der onnauwkeurige werking van ons kiesstelsel heb ik me tot het allereenvoudigste bepaald, tot opmerkingen die onder de bevatting vallen van elken lezer, en slechts voorzover de eis van m'n betoog meebracht. Wie dieper in de zaak wil doordringen - of, juister uitgedrukt: in een gegeven kant der zaak - wordt verwezen naar 'n zeer belangryke wiskunstige studie van den heer D.I. Korteweg, in het Journal des Actuaires français, tome III, 1874: ‘Réflexions, calculs et solutions particulières à propos du calcul des probabilités sur les votes’. Er is evenwel, om de wetenschappelyke waarde en de praktische strekking van dat werk te beoordelen, meer wiskunstige voorbereiding nodig dan waartoe ik tot nog toe in de gelegenheid was. Waarschynlyk verkeren sommige myner lezers in 't zelfde geval, doch ieder kan er uit leren - en dit is hier hoofdzaak - dat de Vox Dei heel ónalmachtig onderworpen is aan de wetten der waarschynlykheidsrekening, en dus 't recht niet heeft hoger toon aan te slaan dan de Aard der dingen toelaat.

Doch dit alles geldt nog slechts de methode volgens welke men tracht tot de kennis van die fameuze Volksstem te geraken. Hoeveel treuriger nog is de uitslag van 't onderzoek, indien we achtslaan op de wyze waarop die volksmening ontstaat. Ze is verwrongen, vervalst, bedorven, en zou voor den denker niet het minst gewicht in de schaal leggen, ook al bestond er kans tot het vormen of leren kennen ener niet-gefingeerde meerderheid. Op het gebied der begrippen geschiedt de voortplanting naar vaste wetten die - behoudens de uit den aard der zaak voortkomende verschillen - vrywel overeenkomen met de regels die wy in de afstamming van planten en dieren waarnemen. Niemand verwondert zich als-i bemerkt dat uit het zaad ener vrucht 'n boom spruit van dezelfde soort als die waarvan de vrucht geplukt is. Dat ook hierin door bykomende oorzaken afwykingen kunnen plaats hebben - afwykingen die toch evenzeer als de hoofdregelzelf op vaste wetten berusten - mag ons niet doen voorbyzien dat hoofdwet en afwyking beide van volle toepassing zyn op de geschiedenis der begrippen, meningen en vooroordelen, jazelfs op de waggelingen van den smaak. We hebben echter in dit betoog hoofdzakelyk met den regel te doen. Volgens dien regel kan men zich verzekerd houden dat er fouten worden gebaard door fouten, en wel gewoonlyk gelyksoortige. Het meer of min plotseling overspringen van de ruimte die twee uitersten van elkander scheidt - reaktie - mogen we nu buiten spel laten. Ook dat overspringen, die meestal onverwachte terugslag - veel geregelderperiodiek dan men gewoonlyk meent - is een gemakkelyk te verklaren gevolg van den aard der dingen. De slinger, nu eenmaal niet kunnende stilstaan, moet wel door 't loodpunt heen naar de tegenovergestelde zyde zodra hy aan den anderen kant de grens van z'n bewegingsvermogen bereikt heeft. Dat veranderen van richting vereist slechts een ogenblik, 'n tydstip. Maar de beweging-zelf heeft 'n aaneenschakeling van ogenblikken nodig, die een tydperk vormen. Met zodanig tydsverloop hebben we by 't beschouwen der wording en voortplanting van volksmeningen te doen, en de in zulke perioden voortgebrachte wanbegrippen zyn gelyksoortig met hun oorsprong. Dezelfde fouten alzo die 'n Volk verleidden tot mistasten in de keus van z'n voorgangers, zullen het den verkeerden weg opdryven zodra er moet worden uitspraak gedaan in vraagstukken van wetenschappelyken, socialen of zedelyken aard. Aannemende dat het denkbeeld a zekere dwaling vertegenwoordigt en dat de persoon A daaraan z'n verheffing te danken heeft, dan is de voortplanting van 't ongelukkig a-begrip - natuurlyk altyd slechts tot op 't ogenblik van terugslag! - op 'n goeden weg, en de A-dynastie zit voor langen tyd op troon of kussen. Over enigen tyd - dagen, maanden, jaren, eeuwen, al naar de oorzaken die de perioden der slingerbeweging bedingen - verwondert men zich over het taai bestaan van meningen die de naneef voor niet levensvatbaar houden zou, indien niet de Geschiedenis hem leerde dat men wel werkelyk in zekeren tyd zo dwaas geweest is! Vindt men deze opmerking banaal, afgezaagd tot vervelens toe? Ik erken dat ze dit is, maar vraag waarom we dan dien naneef zoveel stof leveren om op onzen tyd met minachting neer te zien? Waarom zo... middeleeuws berust in verkeerdheden welker verbetering slechts wacht op de toepassing der voorschriften van 't gezond verstand? Ook die stompzinnige berusting komt me banaal voor. Erger dan dat, ze is onverantwoordelyk.

Maar... wie zal beslissen welk verstand voor gezond mag worden gehouden? Wat is gezond verstand?

Dergelyke vragen zyn te voorzien, en ik hoop ze in 'n volgend hoofdstuk te beantwoorden op 'n wyze die voor ons tegenwoordig doel voldoende is. De lezer houde my ten goede dat ik hem by die gelegenheid niet onthaal op akademisch-onverteerbare bespiegelingen over ‘Kritik der reinen Vernunft’ en dergelyke vals-wysgerige schoolpraat. Ik veronderstel dat hy zich daarmee niet ophield sedert de dagen zyner kindsheid, toen hy onthutst, angstig en onnozel naar z'n spaarpot ylde, als 'n sprookjesverteller z'n verhaal gesloten had met de vreselyke epiloog: ‘wie 't niet begrypt, betaalt 'n duit!’

Ik zou 't billyker vinden die duitenbelasting op te leggen aan 't volkje dat onbegrypelyke praatjes voor wysbegeerte uitgeeft, en aan hen die kwakzalvery in de hand werken door zich als verzadigd aan te stellen na 't nuttigen van 'n schoteltje draderige spitsvondigheid.