Multatuli.online


MIX

‘Een veger die niet vegen kan, en geen ander vak verstaat dan niet te kunnen vegen, is een Specialiteit.’

- Myn vak is dat... dat... of dát!

Zeer wel! Wat hebt gy die aldus spreekt, tot stand gebracht op het terrein dat ge 't uwe noemt? Gy geneeskundige, hoeveel gezondheid bracht ge voort? Gy rechtsman, werd het Recht gebaat door uw arbeid? Gy specialiteit van moed, strategie en taktiek, beeft de vyand voor uw dapperheid en vechtkunst? Gy publiekspreker, preekheer, redenaar, welke dwaling hebt gy uitgeroeid?

Laat ons nog eens het oog slaan op Frankryk, het land waar sedert onheuglyke tyden de laatstgenoemde specialiteit byzonder in ere was. Om nu niet te spreken van de treurige rol die veldheren en diplomaten speelden tegenover den buitenlandsen vyand, welke maarschalk van het Woord, welke hoogleraar in verdelgkunde, bezweert het oproer te Parys? Ze beproeven dit niet eens. Het gepraat der Thiersen en Favres in de Assemblée Nationale konkludeert gewoonlyk tot wachten, afwachten, niet-doen. De helden die telkens onder verpanding van eer en leven beloven ‘het monster der anarchie den kop in te drukken’ komen gedurig onverrichterzake terug en brengen hun dierbaar leven ongedeerd weer thuis. De inderdaad zwaar geblesseerde eer wordt met 'n praatje gekalfaterd, want de vechtspecialiteit gaat zeer geleidelyk in de praatspecialiteit over. De helden van 't slagveld kyken den doodslager van de balie de kunst af, en frazeren à qui mieux mieux. En de leden van zo'n assemblée nemen daar genoegen mee. Toen onlangs de overwinner-of-sterver Ducrot tegen alle afspraak aan, ónverwinnend in 't leven was gebleven, werd er nog even geprotesteerd tegen 's mans wederrechtelyke existentie. Maar nu dezer dagen de admiraal Saisset, de specialiteit die gezworen had: de donner sa vie, enz., spring-levend wederkeerde zonder de straten van Parys te hebben schoongeveegd, neemt men genoegen met... zo'n veger die niet vegen kan. Wie nu zulke Ducrots en Saissetten aan 't breien, stoppen, stikken of koekbakken zetten wilde, zou van die heren ten antwoord krygen: ‘dat is m'n vak niet... van beroep ben ik held!’ Maar zodra er iets te doen valt waarby hun vakheldhaftigheid eens terdeeg zou te pas komen, gedragen zy zich als specialiteiten van de naaischool.

En de praters! Mr Thiers, Mr Favre, Mr... Watjewilt, heeft 'n speech gehouden! Dát was nu eens prachtig! Dát deed effekt... Och ja, als de ontboezeming van den accynsman op de roerloze brandblussers van pagina zoveel!

Indien zulke babbelaars-zelf het minste vertrouwen stellen op den indruk van hun gepraat, op hun waarde als specialiteit, waarom dan niet van die kracht gebruik gemaakt tegen 't oproer? Waarom niet het Hôtel de Ville gebombardeerd met 'n Kamerspeech van Thiers? Waarom mitrailleert Favre de opstandelingen niet met z'n mond?

Bisschop Herbert van Utrecht gaf in de twaalfde eeuw bewys van meer oprechtheid. Toen de hollandse graaf Dirk hem kwam aanvallen, begreep de eerlyke man dat het nu de rechte tyd was om z'n specialiteit op den voorgrond te stellen. Zyn vak was heiligheid, en met heilighedens trok hy den vyand tegemoet. Dat hielp. Onze Dirk vroeg exkuus, en beloofde beterschap. Ook deze toonde hierdoor dat het hem ernst was met z'n specialiteit van gelover. Maar in ónze dagen... zie Victor Emanuel die 't erfdeel van Petrus inslikt. Tóch Zoon der Kerk! Zie al de protesten tegen pauselyke Onfeilbaarheid - tegen de vochtigheid van water - tóch katholiek! Zie de modernen die 't bybelgeloof hebben afgezworen... tóch aanhangers van de leer die op bybelvertellingen gegrond is!

En zie rond op zoveel ander gebied. Klapperende vensters, mismakende schoorstenen, gebrekkige ventilatie, onpraktische daken! smakeloze gevels... al die dingen protesteren tegen de bekwaamheden onzer bouw-specialiteiten. Een ingenieur dien ik eens deze opmerking meedeelde, antwoordde my dat de meeste zaken van dien aard tot het timmermans- of metselaarsvak behoorden. Precies 't antwoord van 'n fransen generaal dien men aan 't breien zetten wou. Hogere bouwkunde? Wat is dat? Engelen wonen niet. We zyn mensen, leven als mensen, moeten voldoen aan menselyke behoeften. Gaarne wil ik geloven dat het diepe studie vereist, de verhouding te berekenen tussen de kapitelen van 'n Minervatempel en de emolumenten van 'n hedendaagsen koster, maar we hebben ándere kunde nodig. De huishouding van 'n hollandse stovenzetster wordt niet geregeerd naar de wetten van 't griekse schoonheidsgevoel, en we zullen geen schoorstenen leren maken, zolang wy 't beproeven uitstellen tot we bruikbare modellen aantreffen in 'n opgedolven atrium, waar de rook gewoon was naar bevind van zaken zich 'n uitweg te zoeken, of niet-eens te zoeken.

De eigenaardige fout der specialiteiten bestaat in afkeer van oorspronkelykheid of vrees voor oorspronkelykheid, aandoeningen die voortkomen uit een door luiheid veroorzaakte onmacht. Te traag om op eigen benen te staan, te schuw voor inspanning zelfs om dat te beproeven, richt men zich naar meesters in de kunst, en vergeet dat zy hun waarde juist dááraan ontleenden, dat ze zich niet richtten naar een meester. De enige leermeesteres, de artis magistra, die het recht heeft haar discipelen een geldig doktors-diploom uit te reiken, is de aard der dingen. Wie 't versmaadde op die hogeschool te studeren, zal te allen tyde een brekebeen blyven, een... veger die niet vegen kan.

Terloops doelde ik op de gebrekkige wyze waarop bouwspecialiteiten beantwoorden aan den naam dien zy zich geven. De uitvlucht van den ingenieur, die sommige door my gemaakte aanmerkingen beneden de waardigheid van z'n ‘vak’ rekende, gaat niet op. Hy had me moeten meedelen aan welke bouwstukken de kunst haar inspanning wél besteden mag? Zyn onze kerken goed? Onze spoorstations? Heeft ooit een leek, onverwachts geroepen tot uitvoering van enigen arbeid waaraan hy niet gewoon was, iets bespottelykers voortgebracht dan de Amsterdamse Beurs? Dan 't Paleis van Volksvlyt, die enorme ruimte op de lelykst-mogelyke manier in glas en yzer gezet?

De verdeling in hoog en laag is willekeurig. De hele Natuur is adellyk, en we hebben noch het recht noch de macht, haar kappelmannig te verdelen in standen. Juistheid, bruikbaarheid, doelmatigheid... al deze eigenschappen toegepast op 't gering- * 
ste voorwerp, bekleden gelyken rang als dezelfde verdiensten in zaken die ons - slechts in betrekkelyken zin altyd - belangryker voorkomen, en wie voorgeeft de studie van 't schynbaar geringe te minachten, verdient minachting voor de geringheid zyner studie. Deugd is zedelyke schoonheidszin, in logika openbaart zich de vroomheid van den denker, en aesthetische ontwikkeling brengt de rechtvaardigheid mee, die ook omtrent zaken en begrippen het suum Cuique weet in acht te nemen, dat we zo gewoon zyn niet toe te passen op personen. Alzo lossen zich de eigenschappen van hart en verstand, samengaande met kunstgevoel, harmonisch op in dit ene: streven naar waarheid. De plompe gestalte van zo'n Amsterdamse Beurs liegt evenzeer tegen de eisen van schoonheid en doelmatigheid, als 't gebabbel in onze Kamers tegen de belangen van 't Volk. De lynen van dat glasgebouw vloeken en waggelen als beschonken nachtlopers. Die koepel schynt 'n wen te hebben als 'n zwitserse berg-crétin. 't Een is zo onzedelyk, zo onbeschaafd, zo ongezond als 't ander. En onze kerken! Men preekt daarin op z'n protestants, en de galm is... onfeilbaar. De gewelven roepen: O salutaris hostia, en de dominee maseurt in 't Hollands of nagenoeg.

Wie zich gewoon maakte zulke snydende kontrasten niet op te merken, wie zich verhardde tegen de pyn die dit gebrek aan harmonie uitwerkt op 'n onbedorven gemoed, verwaarloosde z'n zedelyk tastvermogen, en verliest het oordeel des onderscheids, ook aangaande zaken die schynbaar niets te maken hebben met de dingen door welker aanraking hy zich liet vereelten. We gelyken hierin veelal op den verloskundige die meende zonder schade voor zyn vak in z'n vryen tyd te mogen houtzagen en citerslaan. Dat gaat niet! Wie z'n gereedschap bederft is 'n slecht werkman.

Het was niet zonder doel, dat ik zo-even de wanstaltigheid van 'n paar Amsterdamse gebouwen vergeleek met zeer uiteenlopende onderwerpen. Ik wens te doen in 't oog vallen dat de oorzaak der bedoelde fouten dezelfde is, onverschillig of daaraan wordt vorm gegeven in metselwerk, dan of ze zich openbare in Volksbedrog. Men kan verzekerd zyn dat menige ministerspeech, in yzer overgezet, een scheven indruk maken zou, en dat er o.a. geen behoorlyke trap zou wezen om zich naar boven * 
te werken in 't gebouw van ons publiek rechtsgevoel, indien men dat ongelukkig voorwerp in steen vertaalde. Onwaarheid, onjuistheid, gebrek aan harmonie tussen eis en voldoening, werken alom op gelyke wyze storend, bedervend, onzedelyk. Dát hebben wy aan de speciaal-mannen te wyten! Buiten den tempel van hun vak nemen zy de hulde van den leek aan, die hun voorgewende priesterwyding eerbiedigt. Binnen dien tempel maken ze niemand zalig. Dat is oneerlyk!

Zeg eens, gy, baas of m'nheer, ge noemt u metselaar, meester metselaar... is uw cement zo goed als 't romeinse? En gy, timmerman, meester timmerman, meent ge in staat te zyn tot het maken van een behoorlyke...

Ik heb hier iets te noemen dat ik niet noemen mag in 't Hollands, en in 't Latyn of Grieks niet noemen kan, omdat de Romeinen en Grieken - die, evenals hun nazaten, en de meeste volkeren der oudheid, zeer vuil waren - het ding dat ik bedoel, in 't geheel niet gebruikten. Neen, ik kan 't niet noemen. Er blykt dus dat myn schryfspecialiteit ook te wensen overlaat. Men vergeve het my, en bedenke dat ik me nooit voor schryver uitgaf. Ik bezit daartoe niet het minste diploom, en ben zelfs geen dokter of professor in de letteren.

Maar zy die dit wél zyn, de litteratuur-specialiteiten, wat brengen zy voort? Mogen we zo laag neerzien op den timmerman die van ouder tot voorouder 't wanbegrip aanhangt dat de opening van 'n bril cirkelvormig moet zyn, alsof 't rondom-aanraken de eis ware! - kyk, daar heb ik toch 't verboden woord genoemd, en in 't Hollands nogal! - mogen wy den onontwikkelden ambachtsman hardvallen, als we zien dat voorgangers in humaniora zo bitter slecht timmeren? Sedert 'n eeuw of drie hebben of hadden wy akademiën en athenaeën in menigte. De ene professor volgde den anderen op. Ze richtten hun leerlingen af, en maakten die tot doktoren - tot specialiteiten alzo! - in letterkunde. Alles professeerde om 't hardst. Wat leverde dit op? Me dunkt, een volk dat sedert twee-, driehonderd jaar zóveel betaalde voor de beoefening van een speciaal vak, zou recht hebben iets uitstekends in dat vak te verwachten, neen: zeer veel uitstekends. In plaats daarvan wedyveren de produkten onzer officiële lettermannen met den mismaakten koepel van 't glas- * 
paleis in wanstaltigheid, vooral wanneer zy de ongehoorde poging wagen om zich te verheffen boven het peil der middelmatigheid waarin zy hun eerlyk verdiend summa cum laude behaalden.

We mogen aannemen dat de strandbewoners onzer Nederlanden te allen tyde gevist hebben. Een groot gedeelte van de Natie beoefende alzo de visvangst sedert... ja, wie zegt ons hoe lang reeds vóór de zogenaamde aankomst der Batavieren? Hoe dit zy, er waren te allen tyde meer vissers dan officiële letterkundigen. Het wél beoefenen van de vissery werd nadrukkelyk gevorderd door een gebiedende meesteres: de maag. Toch verklaarde onlangs een Noors visgeleerde, die voor enige jaren in 't belang van z'n vak een reis deed langs de stranden van Europa, dat de hollandse vissers volstrekt niet op de hoogte hunner kunst stonden. Ik nu kan niet beoordelen of deze man gelyk had. By analogie met andere vakken welker beoordeling wel enigszins onder myn bereik valt, mag ik gissen dat hy de waarheid zei. Maar als ik den uitslag der studiën van onze strandbewoners vergelyk met de litterarische resultaten onzer akademiën, dan voel ik iets als eerbied voor de clarissimi van Scheveningen en Katwyk, en ik zou lust hebben dien Noorsen betweter naar Utrecht en Leiden te verwyzen ten fine van klement oordeel over de hollandse botboeren. Men zegt dat er eens in Den Haag drie kabeljauwen tegelyk op de markt zyn geweest. In een heel jaar levert onze aan de akademiën uitgebroeide letterkunde zoveel spieringen niet.

Gebrek aan oorspronkelykheid is alweer de hoofdoorzaak van deze armoede. Instede van te grypen in de volle ryke natuur, meent men iets te bereiken door toewyding aan een bepaald vak, d.w.z. door 't volgen van voorgangers die zodanig vak geprofesseerd hebben - liever nog, die er in professorden - en op hun beurt kopiisten waren van andere brekebenen, of al ware het van een meester. Dat deze inkrimping van terrein soms, en nog volstrekt niet dikwyls, iets ten gevolge heeft als de handigheid die ik op blz. 502 wel wilde toekennen aan een bakker van beroep, kan waar zyn. Maar dat die nauwte van blik nog gevaarlyker werkt op de voortbrengselen van den geest dan de sleurfouten der bakkers op ons brood, is ook waar. In dat brood * 
is dan toch nog meel. Vermengd, vervalst, verknoeid, er is meel in. Onze letter-specialiteiten durven 't Volk als spyze voorzetten wat geen spys is. Ze geven als voedsel wat niet voedt. En wie er over klaagt, krygt ten antwoord dat de eigenaardigheid van 's mans vak meebrengt dat hy zulk brood levere en geen ander. De leek moet dan zwygen, en verwyt zich dat hy ten onrechte meende geestelyk onverzadigd te zyn. De fout heet dan te liggen aan hemzelf die 't hoog gewicht van 't speciaal-vak miskende. Zodra hy op de hoogte wezen zal die nodig is om de waarde daarvan te schatten...

Intussen professort en professeert de specialiteit voort...

Twee treurige indrukken tegelyk dringen zich hierby aan ons voorstellingsvermogen op. De eerste is medelyden met het arme Volk dat naar wat zielespys hongert...

Laat ons vlug heenstappen over dit onderwerp. Hongeren is een afgezaagd thema.

Liever stel ik u 't vermaak voor, lezer, ons te vermeien in andere smart, in specialiteiten-smart. Ge kent die niet? Ge wist niet op welk veld dat doornig onkruid groeit? Ge weet niet hoe de schedelplaats heet, waar de navorsers van 't onmetelyk-kleine gekruisigd worden? Ik zal u den weg wyzen.

Misschien moest ik, zoals de specialiteiten van den Nederlandsen Helikon, beginnen met 'n fors: ‘Wat bralt ge, o Romers!’ of 'n melankoliek: ‘'t Is voor u niet dat ik zing!’ om dan na 't minachtend doorlopen van allerlei andere smart, ten laatste triomfantelyk neer te komen op 't onderwerp onzer complainte, en den lydenspalm uit te reiken aan den martelaar die my den treurzang in de pen gaf. Niets van dat alles. Tegen alle school, gewoonte en deftigheid aan, toon ik u terstond het uitgeteerd gelaat van den armen speciaal-professor die gestruikeld is over 'n speciaal eigenschapje van een speciaal-atoom zyner specialiteit.

Werelden vergaan of vergaan niet, 't is hem om 't even. De zon valt, hy bekommert zich daarover niet verder, dan om 't verschrikt mensdom te berispen over den ontaalkundigen geslachtsverkrachtenden uitroep: daar gaat-i! De geschiedenis van wereldwording, mensheid en beschaving boezemt hem geen verder belang in, dan nodig is om na te sporen of de eerste * 
lichtstraal z'n naam wel behoorlyk met 'n ch schreef, en of er taalfouten waren in de tien geboden. Paus Johanna interesseert hem enigszins, doch daar dat individu - vrouw of man dan - in beide gevallen toch slechts een mens was, kan hy aan zyn hoedanigheden niet zoveel aandacht wyden, als hy - en met zielewellust zeker! - zou besteed hebben aan 'n klank. Van z'n kroost en huisgezin weet onze professor genoeg om de overtuiging te koesteren dat al z'n meisjes onzydig zyn en dat z'n vrouw soms mannelyk is. Z'n liefde tot de wetenschap, hoe gloeiend ook, is omtrent dit alles voldaan, tevreden en in rust. Maar, helaas... daar nadert het vreselyk woordje leur, en dondert den ongelukkige de vraag toe: ‘Welk geslacht kent ge my toe? Antwoord of... leef, en schryf 'n woordenboek!’ Het baat niet of de ongelukkige dien geslachtelozen inquisiteur van voren beziet en van achter om te onderzoeken of ze wellicht een groot-inquisitrice, dan wel - wie weet! - 'n hettig inquisitorium is? Alles tevergeefs! Die paus Johanna op 't gebied der taalkunde heeft de boosaardige verstoktheid gehad zich nooit te vertonen - ik citeer - ‘met een bepalend woord, waaruit haar geslacht zou kunnen blyken’. Sedert eeuwen wandelt hy, zy, het, de wereld rond, zonder floddermuts of helm, zonder broek of schort, en toch - of juist daarom - kan men maar niet te weten komen of 't 'n deern of 'n jongetjen is? Hoe vreselyk, nietwaar, voor geleerden die hun hele leven toewyden aan 't geslachtsleven van de klanken? Welke barbaar zou niet geroerd wezen... enz.

Men schreeuwt tegenwoordig overal om gelykheid. Ik ben er tegen, en beweer dat het zeer billyk is dat de werkster die de vloer boent voor professors studeerkamer, eerbiedig ruimte maakt als de man, zwanger van... teleurstelling over de ware sekse van z'n leur, zich op den drempel vertoont. Dus: werkster, opzy! Ikzelf zou uit den weg gaan als ik 't ongeluk had me in de buurt van zo'n studeervertrek te bevinden.

Honneur au courage malheureux! Dat het vruchteloos belegeren van de geheimzinnige leur-vesting niet aan lafhartigheid mag worden toegeschreven, kan bewezen worden uit 'n ander feit, dat ik te liever aanhaal omdat de vermelding me gelegenheid geeft tot 'n welgemeend mea culpa. In myn Divagatiën over zeker soort van Liberalismus nam ik de vryheid heel ongepast uit te varen tegen de kleingeestige schoolmeestery die onze letterkunde beheerst, of liever: die in ons land zo onbeschaamd de plaats der letterkunde inneemt. Onder andere voorbeelden wees ik op 't woord schildwacht dat in myn jeugd vrouwelyk wezen moest. ‘Of dit nog zo is, schreef ik er by, weet ik niet.’ Welnu, bladerende in De Vries en Te Winkel's handleiding ter letterkundige zaligheid, ontwaar ik dat die zotterny wel degelyk met wortel en tak is uitgeroeid. Die twee letterdoktoren hebben den schildwacht hersteld in z'n mannelyke eer, en vergunnen hem tegenwoordig allervrindelykst zyn geweer op zyn schouder te dragen. Wie den moed heeft zulke nieuwigheden in te voeren, mag waarlyk niet beschuldigd worden van gebrek aan geestkracht. Toch zullen sommigen beweren dat er zo'n hoge maat van genie niet nodig is, om in te zien dat er verschil bestaat tussen 'n persoon die zich loopt te vervelen voor een schilderhuis, en de hem opgedragen funktie om heraus te roepen als er een kolonel komt aanryden. Het onderscheid tussen een onstoffelyk begrip en 'n man van vlees en been, is nogal te vatten, en daarom ligt dan ook de verdienste die ik roem, niet zo zeer in dat vatten als in den moed van 't verkondigen. De geschiedenis meldt niet of de dappere apostelen van des schildwachts viriliteit door 't afgodendienend Volk zyn verscheurd of verbrand geworden. We willen daarvan 't beste hopen. Bloed en brandstapels zyn wel 't zaad der taalkunde, maar... er is hoger eer te behalen in 't strydperk der welschryvery. Een onbesuisd omwerpen van de afgoden der menigte moog getuigen van oprechtheid en overtuiging, de gematigd-welmenende boodschapper van 't ware nieuwe is niet afkerig van enig beleid, en zoekt middelen om zo lang mogelyk onverscheurd en onverbrand te blyven. Evenals Paulus, die te Athene zich meester maakte van den ‘onbekenden God’ om dat nevelachtig spook heel handig te vereenzelvigen met den zynen, hebben de heren De Vries en Te Winkel voor ze hun hermafrodiet bekleedden met de mannelyke toga, omgezien naar 'n bondgenoot. En waar denkt ge dat ze dien vonden, lezer? Eilieve, raad niet, ge zoudt uw scherpzinnigheid vruchteloos op de proef stellen. Met bescheidenheid menen zy te mogen aandringen op de mannelykheid des schildwachts: ‘omdat men in andere talen, byv. in het * 
Zweeds, ons hierin is voorgegaan’. Zo-iets geeft inderdaad courage. De ware moed immers mag toch niet in dolzinnigheid ontaarden? Met heel omzichtig beleid alzo...

Zie eens, indien onze woorden-apostels zich onnadenkend te vroeg hadden laten verbranden, zouden zy den tyd niet gehad hebben ons nog veel andere dingen te leren, o.a. dat men aan kuiter, wyfjesvis, het vrouwelyk geslacht wel zou mogen toekennen en dergelyke wetenswaardigheden meer. Kater, uil, professor, e.d. zyn mannelyk, naar we vernemen, en wie vroolyk met één o schryft is 'n dwaas.

Is 't genoeg, lezer? En is 't nog nodig u voor te houden wat de gevolgen zyn van zodanige krachtsverspilling? In uw huishouding, in uw beroep, zoudt ge toch spoedig inzien... ik zeg niet: dat het grote geschaad wordt indien ge u te veel toelegt op het kleine, maar dat het degelyke teloor gaat - van welk geslacht is dat loor, o goden! - door 't stelselmatig beoefenen van nonsense. Larochefoucauld schynt aan zo-iets gedacht te hebben, toen hy de maxime schreef: Ceux qui s'appliquent trop aux petites choses, deviennent ordinairement incapables des grandes. Ik, die weet hoe moeilyk het is zich juist uit te drukken, maak hem geen verwyt van z'n ‘trop’ dat de trop is. ‘Te veel’ werkt altyd en overal schadelyk, dit weten we. Ook begryp ik dat z'n uitspraak hinken zou als men dat overbodige trop er uit liet. Hy gaf zich evenwel zeer veel moeite om exakt te zyn, en ik weet by ervaring te goed hoe afmattend dat eerlyk streven is om me niet verplicht te rekenen tot een welwillend nasporen van wat hy bedoeld heeft. Petites choses zyn er niet, en de door Larochefoucauld gewraakte fout ligt niet in de kleinheid der dingen-zelf, maar in 't wanbegrip over hun opportuniteit. Een kok, die 't souper laat aanbranden omdat hy zich buiten de keuken bezig houdt met den ring van Saturnus, heeft juist om 't zogenaamd-grote het zogenaamd-kleine verwaarloosd en dus, stipt gesproken, een tegenovergestelde fout begaan die evenwel in werkelykheid op 'tzelfde neerkomt, want de soep is er niet smakelyker om. De tegenstelling was dan ook slechts schynbaar. Een speld die te pas komt, is in zedelyk-logischen zin groter dan 'n heel zonnestelsel, wanneer dat het nasporen van waarheid, het beant woorden aan roeping, het plichtdoen, in den weg staat.

* 
Zou Larochefoucauld gedacht hebben aan onze professors in de dubbele o of e, toen hy waarschuwde tegen 't verwaarlozen van de dingen die wel te pas komen? Of was z'n welwillende bedoeling, U te waarschuwen, publiek, tegen 't voortdurend genoegen nemen met het aangebrand souper van onze letterkoks, die zich waarachtig niet op het grandioze van hun nevelringen mogen beroepen om de oneetbaarheid te verontschuldigen van de gerechtjes waarop ze 't publiek onthalen. Om nu eens by de prouesses van die dubbele-o-mensen te blyven, hebt ge er nooit aan gedacht, lezer, dat zo'n woordenboek de plaats inneemt van iets degelyks? Smart het u niet dat uw kinderen met verwaarlozing van beter dingen al de wysheid in zich moeten opzwoegen, die daarin voorkomt? Hebt ge wel eens berekend hoeveel tyd, inspanning, geheugen, geest, zy en gyzelf besteden moeten om behoorlyk op de laagte te blyven van al die wetenschap, zegge: Wetenschap? En mocht u dit alles onverschillig zyn, denk dan aan 't geld dat ge uitgaaft om zulke dingen te kopen, aan de belasting die ge opbrengt om de lieden te bezoldigen die zich bezighouden met die voddery, levenslang natuurlyk, want zy zyn Specialiteiten, de par le Roi benoemde Specialiteiten!

En nog iets. Denkt ge dat één hollandse stad zich zal verdedigen tegen de Pruisen, indien de prys der heldhaftigheid wordt uitgereikt in de zonderlinge gedaante van 'n akademie waar men zulke wetenschap doceert? Is 't niet om alle poorten wagenwyd voor den vyand open te zetten?

Intussen zyn onze straten nog altyd vuil. Indien wy eens...

- Grote goden, ge wilt toch onze professors niet aan 't straatvegen zetten?

Wees bedaard. Ja in alle bescheidenheid wou ik dat, behoudens 'n onbegrypelyke massa eerbied voor andersdenkenden, voorslaan. Na 't gebeurde met Epaminondas en de Freule Von Stein - twee personen die niets misdaan hadden - is myn voorstel zo vreemd niet, en in geen geval beledigend. Ik erken dat er 'n gegronde bedenking zou liggen in de vrees dat de modder de overhand nemen zou. Misschien zullen de heren, slecht vegende, zich beroepen op hun specialiteit als professoren in de litteratuur, en verzekeren dat zy in dát vak... op dát terrein... right men... right places... Nu ja, op dát terrein schryven ze Woordenboeken van de Nederlandse taal, of verheffen 'n kip tot zoogdier... ik stem voor 't vegen! Baat het dan onze straten niet, de letterspecialiteit rust een beetje. Dat is iets gewonnen.