Multatuli.online


Aantekeningen

blz. 389, r. 2 - Later is herhaaldelyk gebleken dat dit bitter vermoeden, voor zoveel den heer Roorda betreft, volkomen ongegrond was. Herhaaldelyk en op de ondubbelzinnigste wys durfde hy ridderlyk voor z'n sympathie uitkomen.

(1882)

389:16 - Thans in het bezit der uitgevers-maatschappy Elsevier te Rotterdam.

(1882)

389:34 - De kwakzalvery met die Maatschappy tot Nut van den Javaan is goddank ter ziele. Ik verwys dienaangaande naar zekeren brief die in de Verspreide Stukken is opgenomen. (Vgl. deel IV, blz. 307).

(1882)

391:6 - Ik kan juist niet zeggen dat deze mening gestaafd werd door den hier bedoelden minister De Waal. Z'n ‘Agrarische wet’, z'n ‘Comptabiliteits-wet’ en z'n afscheiding van Politieke en Rechterlyke Macht in de binnenlanden, zyn monumenten van wanbegrip en onkunde.

(1882)

391:23 - Zie de Inleiding der Minnebrieven.

(1882)

400:13 - Het bevolkingscyfer van Sumatra wordt in alle statistieken veel te laag opgegeven.

(1882)

400:16 - Borneo, dat ten gevolge der onbekwaamheid van dozynen ministers en gouverneurs-generaal voor ons verloren gaat! De rest zal wel volgen, Nederlanders!

(1882)

403:16 - In zekeren zin. Dat het imperium der Compagnie bankroet was, belette niet dat de beambten die - zeer schraal - betaald werden om haar te dienen, grote schatten vergaderden, waaruit de déconfiture der hoofdzaak dan ook wel enigszins kan verklaard worden. Ik zou familiën kunnen noemen die millionnair zyn, en welker stamvader den grond legde tot haar fortuinen, toen hy slechts vyftig ryksdaalders 's maands ‘trok’. Dit was de term in die dagen.

Anderhalve eeuw vroeger waren te Amsterdam de buurten langs Heren- en Keizersgrachten aangelegd met geld dat op gelyke wyze verkregen was. Men noemde zulke inkomsten: ‘winst aan den binnenkant’, een uitdrukking die te Nagasaki nog gebruikt wordt.

De Compagnie betaalde slecht, maar werd vreselyk bestolen. Java was dus niet voor ieder een lastpost. De Natie genoot er echter weinig van, daar Nederlandse ryken de kunst van behoorlyk verteren niet verstaan. De te onzent aangebrachte of verzamelde schatten wachten altyd op een verkwister, dien 't derde of vierde geslacht dan ook gewoonlyk vry stipt levert.

(1870)

403:29 - De heer J.J. Rochussen.

(1882)

405:4 - Een der allereerste werkzaamheden van den heer Rochussen, na 't aanvaarden van het bestuur over Indië, was het bezoeken van 't Kettingkwartier (bagno) te Batavia. Ontwarende dat de gecondemneerden werden te werk gesteld aan den in zee uit te bouwen môle, een arbeid waartoe men, om 't ongezonde, geen vrywillige werklieden tegen gewone betaling verkrygen kon, gelastte hy terstond, vrye werklieden te zoeken tegen verhoogd loon. ‘De misdadigers, zeide hy, waren tot arbeid veroordeeld, niet tot ongezonden arbeid’.

Dit was een der eerste handelingen van den man die kort daarna door een vals liberalisme als achterlyke behouder werd gebrandmerkt.

En - als scherpe tegenstelling - de zeer liberale voorstander van Vryen arbeid Duymaer van Twist voerde de afgeschafte wyze van werving voor het leger weder in. Onderofficieren werden van geld voorzien, om in de dorpen den onnozelen inlander tot spelen te verleiden. Zodra deze meer verloor dan hy betalen kon, werd hem geld geleend om dóór te spelen, en het geleende als handgeld beschouwd. Men knipte zyn haren af, en hy was soldaat. Voor den honderdsten keer nodig ik den heer Van Twist uit my tegen te spreken.

Het is mogelyk dat hy, last gevende de oude wyze van werving weder oogluikend toe te laten - ik weigerde die vuiligheid in myn Afdeling toe te laten - niet wist hoe de zaak zich toedroeg. Maar zyn raadgevers wisten het wél, en een hunner, De Waal, is tegenwoordig liberaal minister.

(1870)

De brave man wist het wél. Zie Idee 998, en de noot by blz. 215 van den Havelaar. (Deel I, blz. 354)

(Toevoeging van 1882)

406:24 - Onlangs heeft hy - uit vermoeienis zeker na zoveel ‘drukte’ - zyn ontslag genomen, en zich voorgoed teruggetrokken op z'n Buitenplaats by Deventer.

(1882)

415:22 - Het benoemen van byzondere rechters in de binnenlanden is een der noodlottigste maatregelen die men bedenken kon. Indien de tegenwoordige minister ooit ware belast geweest met binnenlands bestuur, zou hy zich wel gewacht hebben zo ‘baars’ in te grypen in de mechaniek van ons gezag. Maar hy weet er weinig van. En wat behoeft dit ook, indien het hem slechts gelukt de meerderheid der Kamer in den waan te houden dat hy op de hoogte is?

(1870)

417:33 - Een ‘Augiasstal’ werd onlangs in de Indische bladen de Afdeling Lebak genoemd. En het Gouvernement scheen dit oordeel te beamen. Althans er waren zeer speciale maatregelen genomen, om aan de misbruiken die daar ‘van oudsher’ heersten, een eind te maken. Van oudsher? Alzo ook in den tyd toen Havelaar daar Assistent-Resident was. Deze deed dus zyn plicht de schuldigen aan te klagen, en de heer Van Twist die de aanklacht afwees en smoorde, deed zyn plicht niet. De bewering bovendien van dezen Gouverneur-Generaal, dat er over den Regent van Lebak steeds goede berichten waren ingekomen, was een onwaarheid. Er werd dikwyls over hem geklaagd, maar altyd tevergeefs. Myn voorganger werd daarvan het slachtoffer.

(1870)

418:38 - Ik meen dat hierin onlangs een verandering gebracht is.

(1882)

419:13 - Het Districtshoofd namelyk. In 't westelyk gedeelte van Java heet die ambtenaar Demang. In zeker voor 'n paar jaar verschenen werk ‘Felix Batel’, dat minder sensatie maakte dan de zeer middelmatige schryver blykt beoogd te hebben, wordt van Demangs in den Oosthoek gesproken, iets alsof men den Burgemeester van Leeuwarden maire of alcade noemde. De auteur ontleende blykbaar zyn kennis van Indische zaken aan den Havelaar. Zelfs laat hy ergens de zon opgaan, juist zo als Saïdjah dat waarnam. En hy verhaalt met myn woorden de buffelgeschiedenis: ‘waarover ook iets voorkomt in zeker werk Max Havelaar’. Brutaler kan het niet.

Zover my bekend is, wordt in geen der vele recensiën van dat werk, die diefstal gebrandmerkt. De Nederlandse letterkundigen vinden het geheel en règle dat ik bestolen word.

Het boek is overigens een bespottelyk staal van verwaande onkunde. Zekere inderdaad voorgekomen gebeurtenis - nogal onjuist voorgesteld - levert het canevas, waarop naar franse romanmanier een vertelling wordt geborduurd. Waar de schryver tekort schiet in kennis van Javaanse toestanden, neemt hy zyn toevlucht tot beschryvingen die aan myn werk ontleend en dus niet toepasselyk zyn op de streken waar zyn stuk speelt. Hy spreekt van hari sebah te Modjokerto, enz.

(1870)

419:16 - Die andere oorzaken bestaan vaak in opkopery door speculanten die, lang voor het rypen van den oogst, zich tegen geringen prys voor gereed geld, daarvan weten meester te maken. Deze beminnelyke handelwyze heet ‘particuliere industrie’ en leidt wel eens naar 'n zitplaats in Eerste of Tweede Kamer, waar men dan mee-harangeert over mensenrecht, beschaving, evangelisatie, enz.

(1870)

420:9 - De onlangs genomen maatregel om de Residenten in de binnenlanden als Voorzitters van den Landraad te doen vervangen door byzondere - rechtsgeleerde! - beambten, kon slechts uitgaan van een minister die zyn kennis van Indische zaken op-deed te Buitenzorg, en daardoor in den waan verkeert dat de Javaan door papier geregeerd wordt. De verbrokkeling van het gezag, die deze tegen alle oosterse begrippen aandruisende nieuwigheid moet veroorzaken, ontsnapt aan de aandacht van den bureauman die opgroeide in 't geloof dat een soerat alvermogend is. Dat wy nu meer - en, ik geef toe, soms beter geredigeerde - vonnissen zullen krygen, is mogelyk. Maar of we in staat zullen blyven die vonnissen behoorlyk te doen uitvoeren, is een andere vraag. Men beheerst geen land als Insulinde met schryvery.

(1870; niet in 1882)

420:9 - Hoe ik twaalf jaar geleden dacht over den toen onlangs genomen maatregel om de residenten in de binnenlanden als Voorzitters van den Landraad te doen vervangen door ‘rechtsgeleerde’ ambtenaren, blykt voldoende uit het nootje by blz. 415, en de uitslag heeft myn oordeel niet gelogenstraft. Rovery door gewapende benden (de zogenaamde ketjoe-partyen) nemen by den dag toe, en leggen een treurig getuigenis af van verslapping der zo onmisbare autoriteit.

(1882)

420:36 - Zo brengen de tegenwoordige Republikeinen in Frankryk, de misdaad van Traupmann ten laste van 't Keizerlyk régime. Toen dezer dagen de redacteur van het tydschrift Daheim den gevangene van Wilhelmshöhe bezocht... doch ik wil Dr M. Cohns eigen woorden aanhalen:

‘Er - Napoleon - war erstaunt, dass man stets soviel Gerausch und Wesens von der geringsten Sache die in Paris passiert sei, gemacht habe, und dass man die Regierung und ihn für alles verantwörtlich gemacht hätte. Ich hatte oft dasselbe gedacht, ich hatte selbst einmal in einem sonst ernsten deutschen Journale gelesen, dass ein Traupmann nur unter einem Napoleon III möglich gewesen wäre. “Passieren denn nicht anormale Sachen in jeder Hauptstadt?” sagte der Kaiser, “und wer in London z.B. ist wohl unsinnig genug, die Regierung dafür verantwörtlich zu machen?”

Ich wollte den Journalismus verteidigen, und sagte, dass jene Sensationskorrespondenten, die jeder Klatscherei willig ihr Ohr liehen, höchstens Schriftsteller waren, die...’ enz.

Ja, die niet behoren in tel te zyn by ernstige behandeling van onderwerpen als 't Indisch Regeringsstelsel. Een weinig oordeel des onderscheids is niet te veel gevergd van iemand die 't voorlichten zyner tydgenoten tot z'n métier maakt.

(1870)

421:12 - Een der officieren van de franse korvet Bayonnaise, met wien ik een tochtje deed door den Minahasa van Menado, verloor op verren afstand van de hoofdplaats een zilveren spoor. Ik verzekerde hem tot zyn verwondering, dat dit voorwerp zou terecht komen. Een paar dagen na onzen terugkeer op Menado, werd het door den Alfoer die 't gevonden had, teruggebracht. Gedurende de drie jaren die ik daar vertoefde, had de politie slechts éénmaal een zaak van diefstal te onderzoeken, die later bleek door een vreemdeling - een Chinees van Manilla - begaan te zyn.

Waarschynlyk is na dien tyd het peil der zedelykheid op den Noordhoek van Celebes wel enigszins gedaald. Ook erken ik dat de meeste streken van Java niet als zó voorbeeldig mogen voorgesteld worden. Doch dat ook dáár de algemene toestand gunstiger is dan in verreweg de meeste landen van Europa, blyft waar.

(1870)

422:7 - De hier bedoelde generaal was de heer Von Gagern. Daar hy overigens een gentleman en in veel opzichten een uitstekend persoon was, is 't denkbeeld me niet vreemd dat er in zyn voor den kiesen Javaan zo stuitende handelwys zekere affektatie lag van de soldateske fermeteit die door den groten Frits in de mode werd gebracht. Of men met zulke kunstjes van slecht allooi den europesen soldaat kan biologeren, laat ik daar, maar den Javaan gewis niet! Geen kettingganger zou 't mooi vinden!

(1882)

427:6 - Alweder moet ik my beroepen op den - nooit beantwoorden! - brief aan den G.G. in ruste, waarin van dezen ‘geest des Gouvernements’ wordt melding gemaakt. Ook in Havelaars brieven aan den Resident van Bantam wordt uitdrukkelyk gezegd dat de gehele zaak nederkomt op de vraag: of de Regering wil of niet wil dat men zyn plicht doe? Én die Resident, én die Gouverneur-Generaal, én de Nederlandse Natie, hebben door handeling en onthouding die vraag met neen beantwoord. Hoe 't na dat vonnis op Java toegaat, kan ieder menskundige beoordelen.

(1870)

428:28 - De auteur van zeker drama ‘Max Havelaar’ heeft kunnen goedvinden zyn stuk te besluiten met de apotheose van... Willem iii (!) en - Vryen arbeid. Onzinniger kon het niet!

(Toevoeging in de tekst, 1882)

435:6 - Het zou my niet bevreemden indien deze stelling werd tegengesproken door hen die slechts weinige streken van Indië bezochten. Dat men op Batavia geen aardbeien of asperges te zien krygt, weet ik. Maar elders zyn ze in overvloed, en van de beste hoedanigheid. Ik maak deze opmerking, om over het algemeen te klagen over de oppervlakkigheid van het oordeel der bewoners van de hoofdplaatsen. De meesten hunner kwamen nooit in aanraking met de inlandse bevolking. Op Batavia heb ik Europeanen gekend, die na een verblyf van twintig, dertig jaren, met grote verbazing voor 't eerst van hun leven een inlands Hoofd zagen. Toch spreken dezulken later in Den Haag mede over Javaanse toestanden, en worden - vooral indien zy hun meningen weten te vergulden door de schittering van 't meegebracht fortuin - met zekeren eerbied aangehoord. Over 't geheel speelt men een zonderling spel met het begrip: bevoegdheid. Uit het wraken der bewoners van de hoofdplaatsen besluite men niet dat juist allen die verblyf hielden in de Binnenlanden, tot behandeling der publieke zaak zouden gerechtigd zyn. In Nederland zelf mag volgens onze ellendige kieswet niemand zich wettelyk bemoeien met de res publica, voor hy door het dragen van zeker aandeel in de belasting, zich op de hoogte van een middelmatig winkelier heeft weten te stellen. Maar al wat uit Indië komt schynt met gezag te mogen meespreken. Wie kasi api zeggen kan, is specialiteit.

(1870)

435:12 - Voor vier-en-twintig jaren (in 1845 namelyk) was ik in de gelegenheid in loco de becyferingen na te rekenen van zekeren Resident die in zyn landschap de kaneelkultuur had opge-voerd tot een hoogte die... de Leeuwenorde bleek te verdienen. Ook olie werd er gestookt, waarvan de droppel meer kostte dan een Javaans huisgezin nodig heeft voor 't onderhoud van een geheel jaar.

(1870)

435:14 - Volksaard! Dit is de hoofdzaak. Er zullen eeuwen moeten verlopen voor de rystpelmolens het toemboekblok vervangen. Het ryststampen is een genoegen, zoals thans nog in vele streken van Duitsland het spinnen. Geen Europees fabrikaat kan ooit den gebatikten kain verdringen. Staathuishoudkundigen die gewoonte, luim en poëzie verzuimen in rekening te brengen, begaan ontrouw aan hun wetenschap - het gezond verstand toegepast op welvaart - die het letten op alle, ook nietstoffelyke verschynselen voorschryft. Een protestants schilder of beeldhouwer zou in Vlaanderen, Italië en Spanje slechte zaken maken, indien hy zyn ongeloof tot richtsnoer nam by de keuze der te vervaardigen voorwerpen. De smaak van 't volk waaronder hy zich beweegt moet hem leiden, onverschillig of die smaak de zyne is. Het opdringen aan de massa, van denkbeelden die men meebracht van elders, kan te pas komen in martyrologie. By zaken als de in dit vertoog behandelde, is men genoodzaakt een ander standpunt in te nemen.

(1870)

435:18 - Die som is veel te gering. Er wordt in Indië honderdmaal meer verwaarloosd dan 't batig saldo ooit bedroeg. Van koffie komt slechts de helft in de magazynen, en nog veel meer gaat er teloor van de werkkracht der bevolking. Dit is alweer niet een gevolg van het stelsel, maar van de afwyking daarvan, die nadelig werkt én voor Nederland, én voor den Javaan, én voor de Hoofden zelf. Wetsverkrachting als die ik in den Havelaar bestreed, kan geen goede gevolgen hebben, voor wien ook.

(1870)

435:27 - En ik kan die mening met cyfers staven. Niemand zal ontkennen dat een industriëel op Java, hetzy in landelyke ondernemingen hetzy in den handel, binnen tien, twaalf jaren fortuin maken kan. De voorbeelden daarvan zyn zó menigvuldig, dat het nodeloos wezen zou namen te noemen. Die fortuinen vari-eren tussen twee of drie tonnen, en even zovele millioenen. Om matig te zyn, willen wy de som op slechts een half millioen, en den tyd waarin dat bedrag kan verkregen worden, op vyftien jaren stellen. By 't opheffen der belemmeringen die Java beletten een kolonie te zyn, zouden zich daar al zeer spoedig een paar millioenen blanken vestigen. Er is plaats voor meer! Doch stellen wy alweder dit cyfer op slechts één millioen. Men duizelt by de berekening van de som die dit millioen rykworders in weinig tyds zal weten byeen te garen, en voelt iets als medelyden met het nietig winstje waarmee Nederland zich heeft laten afschepen.

Toen ik in de Minnebrieven de berekening maakte van wat één Gouverneur-Generaal als Van Twist aan de Natie kost, vond men die berekening overdreven, maar niemand antwoordde op myn vraag: hoeveel is het dan? Ook nu doe ik die vraag. Ik neem genoegen met elke reductie van de door my zeer matig gestelde cyfers. Hoe men ook rekene, het blyft een waarheid dat een vry toegelaten publiek van industriëlen oneindig meer uit Java zal weten te trekken, dan de Nederlandse natie ooit daarvan genoot. En dit slechts heb ik hier te bewyzen. Het is dan ook 't besef hiervan, zonder achtslaan op by-omstandigheden, die de kwestie over Vryen-Arbeid by onkundigen levendig houdt. Men gaat niet verder dan 't haken naar ogenblikkelyke winst, en ziet - als de jager die de jachtwet wil afschaffen - voorby, dat er weldra niets meer zou te winnen zyn... indien de jacht op fortuin onvoorwaardelyk werd opengesteld voor allen.

(1870)

442:10 - Meent men inderdaad dat al dit volkje zich van Den Haag uit zou laten regeren? Dan ben ik genoodzaakt die zoete illusie te verstoren door de opmerking dat wy reeds voor vele jaren - en dus ons nog iets minder zwak voelende dan wy sedert dien tyd door ‘liberaal’ gekibbel geworden zyn - één Amerikaan niet aandurfden, en wel in 't brandpunt onzer nationale waardigheid, in Den Haag zelf. De wegens ‘poging tot omverwerping van ons gezag’ in Indië ter dood veroordeelde vagebond Gibson, wiens straf op zyn deemoedig verzoek om gratie, in gevangenschap veranderd was, wist van Batavia te ontvluchten, en vertoonde zich kort daarna onbeschroomd te 's-Gravenhage, waar hy o.a. geïntroduceerd en toegelaten werd in de Witte Sociëteit. Het enige wat Nederland durfde doorzetten, was het weigeren van de door dat sujet gevorderde... schadevergoeding van 100.000 dollars. Dat echter de wettig gecondemneerde, uit een Nederlands-Indische gevangenschap ontsnapte Gibson, ongedeerd ons land bezoeken kon, geeft weinig hoop op ontwikkeling van energie, indien hy met een paar maal honderdduizend soortgenoten Insulinde eens weder mocht komen bezoeken.

(1870)

442:13 - Ik nodig ieder dien 't om waarheid te doen is uit, zich eens te doen voorleggen de instructie voor de controleurs op Java. De onkundigste kan daaruit genoeg zien om te beoordelen hoeveel er vereist wordt om het indisch kunstwerk aan den gang te houden. En... wat men in die instructie vindt, is het voornaamste niet. De controleurs hebben zich niet te bemoeien met eigenlyk bestuur, met de politieke verhoudingen waarop het ganse geheim van onze macht berust.

(1870)

444:4 - Zie hiervan een voorbeeld in de Addenda (blz. 478).

(1882)

446:3 - Ik vond in een Semarangse courant van 14 October 1867 in een artikel getekend: ‘Waarheid’ de opmerking ‘dat de verblyfplaatsen voor gevangenen of gestraften met 100% of meer ruimte zouden moeten worden vergroot, indien men gevolg gaf aan de klachten wegens onaangezuiverde voorschotten aan Javanen, alleen door tabaksplanters in de residentie Rembang’.

Die opmerking is juist. En dan moet men er by weten dat die voorschotten in den regel opgedrongen zyn.

(1870)

450:31 - Zie hiervan een staaltjen in de Addenda (blz. 479).

(1882)

453:17 - In zekeren zin. Die maatregel had moeten vergezeld gaan van een evenredige verhoging der vaste inkomsten. Een ambtenaar in de binnenlanden kan onmogelyk de uitgaven bestryden waartoe hy door zyn functiën wordt gedrongen, zonder tot het verderfelyk: ‘minta toeloeng’ zyn toevlucht te nemen. Niets is den Hoofden aangenamer, daar het gedurig beroep op hun hulp - dat wil zeggen: op de hulp der Bevolking - zekere stilzwygende wettiging medebrengt van het misbruik dat zyzelf van de Bevolking maken.

(1870)

453:27 - Zie eerste brochure over Vryen Arbeid (deel II, blz. 271).

(1882)

456:17 - Om eens iets te noemen, het roekeloos wegschenken van contracten: ongemotiveerde beschikking ten behoeve van gunstelingen over de werkkracht van duizenden huisgezinnen! Zo'n contract, met één pennestreek naar luim verleend, werd dikwyls du jour au lendemain met tonnen winst verschacherd, zonder dat de begunstigde zelf zich de moeite had gegeven de streek te bezoeken, waar de hem toegewezen slaven woonden.

(1870)

460:1 - In den Havelaar vindt men daarvan het bewys. In zeer weinige dagen wist ik wat er in de afdeling Lebak gaande was. De Indische Regering schynt eerst voor korten tyd daarvan iets begrepen te hebben. Die landstreek wordt nu ‘een Augiasstal’ genoemd, waar van oudsher zeer slecht werd huisgehouden. De Natie die de vertellinkjes in myn boek zo ‘mooi’ vond, heeft van die hoofdzaak niet de minste notitie genomen. Nog altyd blyf ik aandringen op recht.

(1870)

Sedert ik dit in 1870 schreef, is de toestand van Lebak steeds ellendiger geworden. Men zie daarover 't slot der Noten op de laatste uitgaaf van den Havelaar.

(Toevoeging van 1882)