Multatuli.online


Aantekeningen

blz. 10, r. 18 - Als 't niet sedert enigen tyd gemeenplaats ware geworden dezen man laag te stellen, zou ik Van Alphen niet noemen zonder 't zo eerlyk verdiend praedicaat: vervelend. Ik bemerk alom, dat men 't eindelyk inziet, en zou me dus de moeite kunnen sparen daarop te wyzen, schoon een beetje revanche op den rymelaar die - met God, kerk en verdere nauwten - den kindertyd van zo velen tot een hel maakte, niet erg te veroordelen zou wezen. Maar nu verneem ik dat Beets - die doorgaat voor een dichter, godbeter't! - de party van dien kinderdichter op zich neemt, en daarom dit nootje.

Kinderpoëzie - d.i. poëzie voor kinderen - bestaat niet, m'nheer de kleinzoon van den redenaar Van der Palm! Wie dat meent, heeft noch van poëzie, noch van kinderen verstand, en zekerlyk verkeert gy in dit geval. Ik mag hiertoe besluiten uit uw welvervuld dominees-ambacht, en uw verzenmakery, die - neem 't me al of niet kwalyk - al zeer ellendig is. Ik heb uw Waterlovers gelezen, en verneem dat de krant-ombrengers u een proces zullen aandoen, wegens plagiaat. Och, waarom die arme drommels zo meedogenloos te beroven van hun letterkundig eigendom!

(1865)

10:33 - Horologiën met ontuchtigheden S. Dit kwam dikwyls voor, op den jaarlyksen ‘eis’ van Japan. 't Waren horloges met dubbele kast, waarvan de onderste 'n obsceen miniatuurtje bedekte. De vrome Hollanders leverden dat, in myn tyd nog, heel liberaal. Zo zyn ze.

(1865)

12:29 - Jaarlyks werd er te Batavia ten behoeve van de Japanse regering een uitvoerig verslag opgemaakt van 't voornaamste dat er op politiek terrein in Europa en Amerika was voorgevallen. Vóór de openstelling der Japanse havens, was Holland niet de vriend of bondgenoot, zoals men voorgaf, maar de makelaar, de commissionnair, de zeer gehoorzame dienaar en spion van Japan. De Japanners kozen daartoe de natie van welke zy 't minst hadden te vrezen, en die hun 't onderdanigst was voor een beetje koper, zyde en verlakt.

(1865)

16:9 - In vorige uitgaven van dit stukje had ik den ballast der ch's e.d. over boord geworpen. Zie over de oorzaak der latere verandering: Voorbericht by de vyfde uitgaaf der Ideeën. [*] Zie deel II, blz. 655 (G.S.)

(1875)

23:35 - Ik ben in landen geweest waar kindermoord uit schaamte, onbekend was. En ik heb die opgedrongen schaamte, en de daaruit voortvloeiende moorden, zien invoeren en toenemen met het christendom.

(1865)

23:36 - Levensgeschiedenis van Makatai - Meshekia - Kiak of Zwarte Havik, uit officiële bronnen vertaald door R. Postumus. Leeuwarden, by D. Meindersma Wz. 1847.

(1865)

24:24 - Ik ben gewoon, verkeerd begrepen te worden. Ik beweer niet dat toegeven in lust, als zodanig, loffelyk is. Ik weet dat men my deze mening aanwryft, en 't is zeer zonderling dit verwyt te horen doen aan den man die alle levensgenot opgaf voor z'n plicht, door lieden wier geheel leven één streven was naar voordeel. Doch dit daargelaten, en nu alleen doelende op 't bepaalde onderwerp in den tekst, er heeft begripsverwarring plaats. Een meisje dat moeder wordt, is schuldig aan onvoorzichtigheid, in gelyke mate als de koopman die crediet geeft zonder voldoenden wettelyken waarborg. Geeft hy dat vertrouwen aan ieder, aan den eersten den besten, dan is hy zeer insolide. Schenkt hy 't, naar z'n beste weten, aan wien hy 't waardig keurt, dan is hy verantwoord voor zichzelf, doch niet altyd voor de aandeelhouders in zyn zaken. Deze zyn, de vergelyking overbrengende op 'n meisje, haar ouders, betrekkingen, en dat gedeelte van haar omgeving, dat mét haar de stenen opvangt, die de maatschappy werpt op den tegenspoed. Én de koopman, én 't meisje dragen - noodzakelykerwyze! - de gevolgen van hun vertrouwen.

Maar er is een wyde kloof tussen ondeugd en bedrogen geloof. Het domme vooroordeel der wereld maakt tot schande, wat zeer dikwyls eer zou blyken, als men wist hoeveel zielenadel vaak leidde tot het trotseren van de maatschappy. En, omgekeerd, veelal is de zogenaamde deugd niets dan dorheid van hart. In zeer veel gevallen heeft, by de vrouw, de zinnelykheid weinig of geen deel in het toegeven. Later verandert dit, ik weet het wel, doch in den aanvang is meestal verkeerd geleide offerzucht de oorzaak van wat de wereld zo wreed veroordeelt als misdryf. Er worden zelden meisjes verleid. Wat men daarvan leest in de boeken, is vals, als de meeste boeken-moraal. Zy geven zich!

Wie te braaf is, om de eenvoudige schoonheid van de amerikaanse moraal te begrypen, kope zich 't hoogstbelangryk werkje van Dr Coronel, over de fabrieken in 't Gooi. Daar zal men voorbeelden vinden van zeer on-amerikaanse, echt-beschaafd-maatschappelyke zedelykheid.

Die christelyke fabriek-arbeiders trouwen daar zeer jong en allerzedelykst. Waarschynlyk laten ze hun huwelyk inzegenen volgens 'n muurlings formulier (Ideeën, 279) en dan?...

Dan contribueren zy aan een begrafenisfonds, en laten - of doen? - de kinderen sterven, om een bron van inkomst te maken uit den dood van hun kroost.

Men huivert om te geloven! Maar het werk van Dr Coronel draagt alle blyken van conscientieus onderzoek, en wy moeten zyn bevinding wel aannemen als wáár, wanneer we 't oog slaan op de wyze waarop ook elders veel ouders hun kinderen behandelen. Liefderykheid is uitzondering. Byna overal schynt het bezit van kinderen een lastpost op de levensbegroting van geluk. Ik heb vaders - uit den beschaafden stand, ditmaal - zich in tegenwoordigheid hunner dochters horen beklagen ‘dat het zo moeilyk was met fatsoen van een meisje af te komen... dat jongens zoveel beter konden zorgen voor zichzelf’, enz.

Moet niet een meisje getroffen zyn door de betuigingen van liefde, die ze ontvangt van een vreemde, wanneer deze de ouderlyke liefdeloosheid zo in de schaduw stellen? Mag men haar veroordelen als ze gelooft?

Ik geef de voorkeur aan de amerikaanse ketelmoraal.

(1865)

Vgl. overigens nr 448 myner Ideeën, vooral de noten.

(1875)

27:33 - Men zal zich herinneren hoe fyn beschaafd de nederlandse christenen en christinnen zich by die gelegenheden hebben aangesteld. De Japanners hebben uitgeroepen: ‘de leer die zulke mensen vormt, moet zeker wel de ware zyn!’ En ze hebben zich terstond bekeerd tot een van de ware geloven, die sedert eeuwen Holland maken tot een lusthof van den Heer, met recht, voor zyn belyders, van privatieve jacht op welvaart, ten koste van de arme drommels die verkeerd geloven.

(1865)

27:36 - Het eerste gedeelte van dit stukje verscheen als feuilleton in 't ‘Handels- en Effectenblad’. De aandeelhouders liepen te hoop, en bedreigden den Direkteur van die courant met allerlei akeligheid, indien hy niet terstond 'n eind maakte aan de publikatie van zulke infame denkbeelden. Men ziet, als feuilletonist heb ik weinig chance. Ook m'n Millioenen-Studiën immers in 't ‘Noorden’ moesten afgebroken worden, en wel: ‘omdat de lezers er niets van begrepen’. Er bleek alzo... neen, ik weet niet wat er uit dit alles blykt, en m'n onzekerheid omtrent de respektieve hoedanigheden van m'n werk en van zekere lezers of ‘aandeelhouders’ wordt te groter, omdat zowel de Millioenen-Studiën als deze Japanse Gesprekken nog altyd springlevend zyn - wat ze waarschynlyk blyven zullen - terwyl de couranten waarvoor die stukken niet goed genoeg waren, aan uittering bezweken. 't Schynt alzo dat ‘aandeelhouders’ zich wel eens vergissen in hun eigen zaakjes, wat me met het oog op 't slot van m'n Idee 1249 groot genoegen doet.

Wat overigens den inhoud, en vooral wat den vorm dezer ‘Gesprekken’ aangaat, ook hier alweer moet ik aandringen op 't beoefenen der moeilyke kunst van lezen. We mogen, geloof ik, voor 'n satire minstens de aandacht vorderen, die men vroeger gewoon was aan 'n preek te besteden.

Het is volstrekt m'n bedoeling niet, stukjes als 't hier behandelde uit te geven voor zo diep van zin, dat de lezing daarvan byzondere inspanning vereisen zou, maar wel mag ik voor 'n publiek als 't onze de opmerking maken, dat 'n satire behoort te worden opgevat... als 'n satire. Men is gewoon - nogal napraterig soms, en zeer dikwyls op betwistbaren grond - den geest der Fransen te roemen. Met minder onnauwkeurigheid drukken anderen zich uit, wanneer ze spreken van franse geestigheid, 'n eigenschap die van naby bezien gewoonlyk neerkomt op woordspelingen, en meestal slechts 'n uitvloeisel is van de armoede der taal. Vanwaar echter komt het, dat 'n hollands auteur die iets geestigs voortbrengt, zich als 't ware moet verontschuldigen over z'n stoutheid, om niet - zoals my by die twee overleden couranten te beurt viel - buiten de deur te worden gezet? Wat is de reden dat men in Holland geen geest - of geestigheid dan, als men wil - begrypt? Is 't 'n fatsoenszaak? In dit geval verklaar ik me gaarne inkompetent. Laat ons op letterkundig terrein blyven, waar:


tous les genres sont bons, hors le genre ennuyeux.

Of men 't met de in deze Japanse Gesprekken... geenszins ontwikkelde, maar kaustiek aangeroerde denkbeelden ééns is, mag voorlopig 'n kwestie blyven. De vraag is of er niet in onze litteratuur gebrek heerst aan dergelyke losse, luchtig behandelde, stukken? Of we niet in den regel wat houterig zyn, wat prekerig, wat vercatechiseerd? Velen zullen dit met my eens wezen, en juist daarom moet ik hier haastig de waarschuwing byvoegen: ne forcez pas votre talent! Valse geestigheid... nu, zó misselyk als zoeterige valse gemoedelykheid is ze wel niet, maar toch niet aan te bevelen. Hoofdzaak is voorlopig dat men niet terstond iemand aan de deur zet, omdat-i ook op luchtigen toon iets weet te zeggen, dat de moeite van 't overwegen waard is. Wat de voor de hand liggende - zeer geestige - aanmerking aangaat, dat ikzelf m'n Japanse Gesprekken geestig schyn te vinden... wel zeker, zó kwamen ze my onder de correktie dezer nieuwe uitgaaf voor. Wie 'r anders over denkt, mag 't zeggen. Hy zal wél doen, by die gelegenheid als geloofsbrief voor z'n gezag inzake ‘letterkundige smaak’ 'n beter staaltjen over te leggen van z'n eigen geest, dan dat afgeorgeld deuntjen over bescheidenheid. Dan zal de leek kunnen vergelyken en wyzer worden. Ik ook. Hierom namelyk is 't me - met of zonder bescheidenheid - te doen.

(1875)