Volledige Werken. Deel 4. Een en ander over Pruisen en Nederland. Causerieën. De maatschappij tot nut van den Javaan. Ideeën, derde bundel
Een en ander over Pruisen en Nederland
Een en ander over Pruisen en Nederland
De Maatschappy tot Nut van den Javaan
De Maatschappy tot Nut van den Javaan
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
Naschrift bij den tweeden druk
Een en ander over Pruisen en Nederland
593.
Zyn de hoorders voorbereid om de te verkondigen waarheid - d.i. wat de spreker voor waarheid houdt - in hun gemoed op te vangen op een wyze die overeenstemt met de moeite welke de spreker zich gaf, om deze veronderstelde waarheid te vinden? Dit is onmogelyk.
Een zogenaamde verhandeling kán zyn, en zou misschien behoren te zyn, de quintessens van maanden denkens. Ja, men kan zich voorstellen, dat de resultaten der wysbegeerte van een geheel leven waren samengeperst in zó weinig woorden, dat men ze in één half uur, of zelfs in weinige minuten zou kunnen uitspreken.
Op zoiets doelde ik in 63, waar ik zeide dat alles wat volgens de Evangeliën door Jezus gesproken is, nog geen half vel druks zou beslaan... een opmerking, die door veel verkeerd-lezers als smaad beschouwd is. Wel een bewys dat men my zo min verstaat, als hy verstaan werd door zyn tydgenoten. Ik zal de laatste zyn, die 'n wysgeer verwyt dat hy weinig woorden gebruikt. 't Valt me al hard genoeg dat men zo dikwyls myzelf noodzaakt tot uitvoerigheid.
Wie twyfelt aan myn tegenzin in ‘aan den weg timmeren’, gelieve te letten op den ouderdom dien ik bereikt had, voor ik me uit den kleinen kring myner omgeving - het ware terrein waarop myn liefde me noopte tot meedelen - liet wegdringen naar den publieken weg. Zonder de noodzakelykheid om den stryd tegen de mishandeling van den Javaan, over te brengen op groter terrein, zou men waarschynlyk van my, als publiek persoon, nooit iets vernomen hebben. En zelfs na 't verlaten van Lebak, heb ik jaren lang gezwegen.