Volledige Werken. Deel 3. Japanse gesprekken. De school des levens. Ideeën, tweede bundel. De bruid daarboven. [enz]
eerste hoofdstuk der historische bydragen [*] Ik ben bereid ieder belangstellende inzage te geven van de onwraakbare stukken, waaruit ik de mededelingen die nu volgen zullen, geput heb. Ik meen dat ze kurieus zyn.
(1864)
514.
Willem de Vyfde was een achterneef van den vader des vaderlands, en bekleedde alzo krachtens zyn geboorte de eervolle functie van vader. Ik heb hier niets tegen. Maar wat moet ik nu geloven van dat vaderschap, als ik de publicatie lees van 16 Januari 1795, die door 't ‘Committé revolutionnaire’ van Amsterdam werd aangeplakt? Hier is ze:
Braave stadgenoten
Uwe medeburgers:
Uitmakende uw Committé revolutionaire, wenschen u met deze omwenteling, Heil en Broederschap.
Thans zyt gy door de edelmoedige hulp des Franschen volks, en het gepast gebruik dat gy van uwe eigene krachten gemaakt hebt, vry.
Gy verkrygt daardoor alle uwe Rechten, welke u geweldadig ontvreemd waren, en waarop gy allen, wie gy ook zyn moogt, een gelyke aanspraak hebt.
Gy zyt vry! gy zyt gelyk!
Uwe overheerschers zyn reeds door ons van hunne posten ontslagen. Zy zyn gevlugt, of schuwen thans het licht!
Opdat nu de noodzakelyke bestiering uwer belangens in deze stad, met de minste verwarring by voorraad zou kunnen voortgaan, tot dat het volk in staat gesteld wordt eene eigene regeringsvorm te kunnen verkiezen, bieden wy u op den voet der vrye Franschen, tot uwe Provisionele Representanten de volgende medeburgers aan - in vertrouwen dat Gy onze ernstige pogingen zult goedkeuren, en verwagten, dat Gy, zo er iemand onder mogt zyn, welke algemeen mishaagt, uwe afkeuring zult te kennen geven.
Vindt gy, onze medeburgers, dat wy, uit u aller naam, de volmagt van dezen uwen en onzen vertegenwoordigers teekenen? - Om in den naam van 't Volk van Amsteldam, al datgene te verrigten wat de tydsomstandigheden zullen vereischen?
Wy wien alleen het algemeene heil ter harte gaat, wenschen u geluk met uwe Provisionele Vertegenwoordigers! Op uwe burgertrouw en Vaderlandsliefde staat makende, verwachten wy dat gy allen zult medewerken om Eensgezindheid, Rust en Ordre te helpen handhaven. Weet ook dat de vrye Franschen, onze vrienden, alle ongeregeldheid en mishandeling afkeuren... Dat Deugd en Braafheid! dan bij ons allen steeds de ordre van den dag zy.
broederschap
uit naam van het Committé revolutionnaire
P.J.B.C. van der Aa.
Amsterdam, den 19 Januarij
eerste dag der Hollandsche Vrijheid.
Wie spraken hier onwaarheid, de ‘medeburgers’ die de heren en meesters van gister ‘lichtschuwende overheersers’ noemen, of de dominees die den vorigen dag hun god hadden gesmeekt al die ‘vaderen’ van stad en land genadig te beschermen?
Het is opmerkelyk dat onder al de namen die te Amsterdam werden op den voorgrond gesteld, slechts een - die van Schimmelpenninck - enige vermaardheid heeft verkregen. Toen, als nu, schynen de middelmatigheden opgeld gedaan te hebben.
Wy willen nu eens een ander stuk inzien. Het is van 20 Januari 1795, en van franse redactie, maar 't hollands staat er naast, als in Femke's boekje. 't Zou zo jammer geweest zyn, als de ongeleerde gemeente verstoken was gebleven van al de waarheden die 't bevat.
Amsterdam, den 1e van Pluviose van 't 3e jaar
van de eene en onverdeelbare Fransche Republiek.
De Vertegenwoordigers van 't Fransche volk,
gezonden by de legers van 't Noorden, en van Sambre en Maas.
aan 't bataafsche volk.
De Dwingelandy tegen de vryheid der Volken saêmgespannen, kondigde ons den Oorlog aan, en ondernam ons te onderdrukken.
Een weêrspannige stadhouder (un stathouder rebelle) had zig meester gemaakt van Uw Gouvernement. Hy trad in de goddelooze vereeniging der Dwingelanden, en vormde met hun het zinnelooze besluit van een groot Volk onder te brengen.
Uw bloed, uwe schatten, wierden verkwist tot deze misdadige onderneeming.
't Lot der wapenen heeft aan de Regtvaardigheid van onze zaak beantwoord, en onze overwinnende legers zyn op uw grondgebied getrokken.
Bataven, wy konden niet denken, dat gylieden tot dit gruwelyk bestaan medepligtig waart. Onze vyanden zyn ook de uwen. Het bloed der Stichters van de Republiek der vereenigde Provintiën vloeit noch in uwe aderen, en in 't midden der gruwelen des Oorlogs hielden wy niet op, Ulieden aantemerken als onze vrienden en bondgenooten.
't Is op dien voet dat wy thans in 't midden van U zyn. Wy brengen geen schrik, maar 't vertrouwen.
't Is maar weinig jaren geleden dat een trotsch Overwinnaar U wetten voorschreef. Wy geven U de vryheid weder.
Wy komen niet by U om U onder 't juk te brengen; de Fransche natie zal uwe onafhankelykheid eerbiedigen. De legers van de Fransche Republiek zullen de strengste krygstucht oeffenen. Alle baldadigheden, alle buitensporigheden tegen de Inwoonders, zullen strenglyk gestraft worden.
De veiligheid van personen en goederen zal worden gehandhaafd.
De vrye godsdienstoeffening zal ongestoord blyven.
De wetten, gewoontens, en gebruiken zullen vooralsnog gehandhaafd worden.
Het Bataafsche volk, gebruik makende van zyn oppergezag, zal alleen kunnen veranderen of verbeteren de Inrigting van zyne Regeering.
Gillet
J.B. Lacoste
Portier (de l'Oise)
Bellegarde
Joubert
Maar, zegt men misschien, dit was Franse-Republiek's waarheid. Een hollandse publicatie van 3 Februari 1795 drukt het zegel op de ideeën van den dag. Daarby worden te niet gedaan alle sedert de laatste acht jaren tegen de patriotten geslagen vonnissen in zake van staatkundig geloof. De aanhef is aldus:
Vryheid. Gelykheid. Broederschap.
Publicatie
‘Alzo door de inkomst der Fransche troupes in den lande van Holland, het volk van Holland bevryd is geworden van de slaverny, waaronder hetzelve door het meer en meer voortkruipend wetteloos gezag van den stadhouder, reeds voor den jare 1787 heimelyk gebragt was, en welke vooral in dat jaar door het geweldadig middel van Pruissischen Legermacht opentlyk, ten behoeve van den geweezen stadhouder Willem de Vijfden en de zynen ten troon gevoerd is geweest, en zig daarop tot aan den tyde van deeze gelukkige Omwending van Zaaken gehandhaafd heeft, met Onderdrukking en Verongelyking van een meenigte Ingezeetenen van den Lande van Holland, waare Liefhebbers van haar Vaderland, die om Woorden, Advysen, Daaden in zig zelve niet misdaadig, maar op zyn ergst genomen alleen voortgesprooten uit een verschil van gevoelens over de bebepalingen van het destyds stadhouderlyk gezag, op Regterlyke vonnissen, alsmede door zogenaamde politique Uitzettingen, van hunne Vuur- en haardsteeden, en van hunne Vrouw en Kinderen afgescheurd, en uit hunne kostwinningen verjaagd; aan armoede en allerhande ellende en ongemak overgeleverd zyn geweest...’ enz.
Ja, enz.! want het ding is zeer langdradig, en 't schynt dat de officiële redactie van die dagen weinig toegaf aan wat we nu te lezen krygen uit Den Haag.
In een stuk van 4 Maart '95 wordt geklaagd: ‘dat enige kwalykgezinde of door kwaadwilligen misleyde Ingezetenen’ de orde storen door 't vertonen van Oranje-tekenen, het aanheffen van oproerkreten, en 't verspreiden van valse berichten. Ja, die ‘kwaadwilligen’ vergaten zich zo vér, dat ze zelfs durfden doelen op een tegen-omwenteling. En, staat er, zulke ‘wanordres’ kunnen niet gedoogd worden...
Natuurlyk, wie baas is, wil baas blyven, en wat daartegen strydt is uit den boze. In deze Publicatie, die ik hier niet mag invoegen, omdat ze te lang is, wordt het roepen van ‘oranje-boven’ bedreigd met ‘strenge geesseling en daarop volgende gevangenis van vyf jaren, en daarna bannissement uit deze provincie’.
Zo'n geseling duurt maar weinige minuten. Die straf kan dus toegepast zyn. Maar vyf jaar gevangenis? En daarná bannissement? Och, de waarheid van 4 Maart '95 duurde zo lang niet, evenmin als de waarheid geduurd had, die weinige dagen vroeger op 't kussen zat. Welgezinden... kwalykgezinden... die woorden veranderen telkens van betekenis. Vandaag was Oranje-boven een klaar bewys van diepe verdorvenheid. Morgen zou men infaam zyn door Oranje-beneden. Want men mene niet, dat er by zulke gelegenheden slechts spraak is van politieke verdeeldheid. O neen, in de Publicatie die ik aanhaalde, worden de andersdenkenden flinkweg: misdadigen genoemd.
Ook zou 't verkeerd wezen, te geloven dat alleen de Patriotten het privilegie hadden van langdradige publicaties, en van 't oordeel over deugd of ondeugd. Maar toch heerst er een andere geest in de staatsstukken van den Oranje-klant. Men ziet dat de opstellers gewoon waren aan bureauwerk, en beter den officiëlen leugentoon wisten aan te nemen. In de meeste publicatiën van die zyde wordt vermaand om toch niet, uit overdreven yver voor de belangen van het huis van Oranje, de andersdenkenden te beledigen of te mishandelen. Er moest uit die stukken, door een glimp van inschikkelykheid, blyken dat de prinsgezinden 't sterkst waren, wat toch niet waar was. Want in '87 moesten de Pruisen hun te hulp komen, en in '95 lagen ze onder. De patriotten liegen brutaal en plomp, als mensen die voor 't eerst liegen. De orangisten spreken bedaarde, fatsoenlyke, ministeriële onwaarheid. De patriot liegt als een boer. De orangist als 'n kommies. De stadhuiswoorden van de stadhouderlyke party rieken naar de kanselary. Die der patriotten naar winkel en werkplaats. Maar, beschouwd op den afstand van zeventig, tachtig jaren, wekt aan beide zyden de taal die toen de officiële waarheid heette te verkondigen, onze diepe verachting.
Het spreekt vanzelf, dat er twee Nederlandse goden waren in die dagen. Eén die de Pruisen in 't land hielp, en Willem den Vyfden op den zetel, één die dezen zetel omwierp en aan de Fransen den weg wees over de rivieren. Later daagden er meer goden op. Er was er een die Louis Napoleon beschermde. Deze god maakte plaats voor den: dieu des armées van den keizer, die weer op zyn beurt het veld van Leipzig en Waterloo moest ruimen aan de privaatgoden van Rusland, Pruisen, Engeland, Nederland, Reuss-Schleiz, Katzenelnbogen, enz.
Maar we zyn nog zo ver niet. Wy zyn in volle republiek, en ik zal voortgaan met het aanhalen van enige uittreksels uit de staatsstukken dier dagen. De kommentaar blyft grotendeels overgelaten aan den scherpzinnigen lezer.
Proclamatie der provisionele repraesentanten van het volk van Holland, 4 maart '95
‘...Dat sedert den jare 1787 tot het tydstip toe, dat de Fransche wapenen door het zigtbaar bestel der goddelyke Voorzienigheid begunstigd, het volk van Nederland in staat hebben gesteld om aan het vorig willekeurig bestier een einde te maken...’
Hoe rymt die vroomheid met de vroomheid van twintig jaren vroeger, of twintig jaar daarna? Streed die god onder franse vlag? Onder bataafse-republieksvlag? Was hy orangist? Dominees, gy die u aanmatigt iets te weten van dien god, gy die u een bezoldigd beroep maakt van 't verkondigen zyner begeerte, zegt gylieden my eens: wanneer loogt ge? Loogt ge in den Oranje-tyd? In den patriottentyd? In den fransen tyd? Of loogt ge na Waterloo? Diende uw god in 't leger van de Pruisen, toen ze Wilhelmine kwamen wreken in '87, of was hy in dienst der
*
Fransen van '95? Zyn wy republikeins geworden mét god, of tégen god? Werden wy Frans, Bataafs, weer Frans, en Nederlands eindelyk, mét uw god of tégen uw god? Komt, antwoordt eens, dominees!
Ik heb recht tot die vragen. Want zie, in een andere Proclamatie van die dagen lees ik weer dat god republikein was, en toch had Prins Willem hem, weinige jaren vroeger, tot volbloed orangist benoemd. En zó werd hy ook gekwalificeerd door professor Oosterzee, in November 1863. Er moet een eind komen aan die weifelende gods-politiek. Dat gedurig veranderen van party schaadt aan z'n reputatie. Men zou 't zelfs kwalyk nemen in een minister, die toch nog 'n soort van vrybrief schynt te hebben tot karakterloosheid.
Ik lees in de Proclamatie die ik hier bedoelde, dat ‘de zoo heuchelyke ommezwaai der zaaken in deeze landen, duidelyk door de Goddelyke Voorzienigheid is bestuurd’ en iets dergelyks is er te vinden in alle stukken van dien tyd. De ‘Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden’ vertellen - onder aanroeping van God altyd - dat het vorig bestuur onder de prinsen van Oranje beneden kritiek was. Ik vraag, hoe 't kwam, dat die patriotse god dat dan niet vroeger had verbeterd? Het komt me voor, dat men er iets aan hebben moest, met zo'n god gealliëerd te zyn, en dat de gelovers niet zo zeker van hun zaak zyn als ze voorgeven. Althans, ze halen er hun bondgenoot eerst dan by, als de boel verknoeid is. God is een soort van wonderdokter, die geroepen wordt als de fatsoenlyke geneesheer den patiënt heeft opgegeven. ‘Baat het niet, 't schaadt toch niet’ zegt het volk, en ondanks alle vrome praat bewyst het z'n ongeloof door eerst dán van god te spreken, als de verstandige middelen tot herstel zyn uitgeput (pag. 205).
Ja, 't Oranjebesuur was heel slecht geweest, zeiden de ‘Staaten Generaal’ en zy verklaarden daarom dat de regten van den mensch onbestaanbaar waren met het handhaven der ‘persoon of van het huys des Princen van Orange’ in de minste waardigheid.
Wat 'n geluk voor dien ‘prince’ en dat ‘huys’ dat zy een eigen god hadden, die hun later al die waardigheden - en meer - zou teruggeven, met behulp van Wellington, Blücher, en nog een paar heren.
Er wordt in die Proclamatie van uitsluiting veel gesproken over de ‘Regten van den mensch’. Misschien zal ik eenmaal dat stuk in z'n geheel uitgeven, en wie dan klagen mocht, na de lezing niet veel wyzer te zyn geworden omtrent mensenrecht, verwys ik naar het doel waarmede ik deze stukken behandel: de aantoning namelyk hoe men te allen tyde frasen heeft gegeven voor iets degelyks. Dit nu zal elk lezer erkennen by 't inzien der documenten uit de tyden onzer grootouders, maar niet zo duidelyk blykt deze waarheid by 't beoordelen der zaken die naderby zyn. De staatsstukken van onzen tyd zullen eenmaal worden ontleed van verre, en dan zal er blyken of wy zoveel verstandiger waren dan 't voorgeslacht. Ik beweer dat byv. de relazen der Kamerzittingen van onze dagen aanleiding geven tot dieper schaamte, dan de dolste publicatie van '95. Ik noemde de patriotse leugens boers en grof... welnu, de Haagse onwaarheden van tegenwoordig, zyn nietig, klein, subtiel. In '95 heerste de vermetelheid der onkunde, thans hebben wy met lafhartige middelmatigheid te doen. Men durfde vroeger leugens verkondigen. In onze dagen heeft men den moed niet tot het zeggen van de waarheid. En wat talent aangaat... och, dat zal wel nagenoeg hetzelfde zyn.
Alweder blykt er kort na de revolutie, dat de god die Nederland hielp omwentelen, moeite had zich in z'n nieuwe politieke positie staande te houden. Althans, ik vind in een stuk van de Amsterdamse Regering (6 April 1795) een premie uitgeloofd van ‘drie Duizend Guldens van twintig stuivers Hollands ieder’ aan dengeen die zal weten te vertellen: wie ‘laatstleden Woensdag, den 1sten April, op verschillende wyzen een beginsel van oproer heeft aan den dag gelegd’.
Die onbekende oproer-beginselaars worden ‘kwalykgezinden en onverlaaten’ genoemd, en de ‘naam of naamen van aanbrenger of aanbrengers zullen worden gesecreteerd’. Nu, dat was lief van de Amsterdamse Regering. Er ligt iets aandoenlyks in die vertrouwelykheid tussen 't stadsbestuur dat f 3000 wil cadeau geven aan 'n gemeen sujet, en den ‘braaven’ burger die geld verdient door 't verklikken van den medeburger die 't eerst Oranje-boven had geroepen.
De stad moet ryk geweest zyn, meent ge, dat zy zo hogen prys kon betalen voor zo'n lelyken dienst? O neen, de stad was niet ryk. Vier weken vroeger had zy de negotiatie opengesteld ener vrywillige lening van acht millioen. Daarin staat uitdrukkelyk dat deze som binnen een maand moest gestort zyn, op poene van gedwongen heffing.
't Geld was dus schaars. Maar er was genoeg in kas, om bespieding en verraad te betalen. Welk 'n zedelykheid!
In de proclamatie van 1 Juni 1795 wordt gedecreteerd dat de provisionele Representanten van Holland ‘op Woensdag den 17en Juny, zich en corps zullen begeeven naar eene openbaare plaats, om den God van Hemel en Aarde te danken voor zyne Zegeningen aan dit vrygeworden Gemeenebest beweezen’.
Weer durf ik dat stuk niet in z'n geheel geven, omdat het te lang is. Een paar uittreksels:
‘Wierden onder het voorig bestuur onze keetens vaster gesmeed door eene Alliantie met dat trotsch Engelsch Gouvernement, het welk steeds ondankbaar was aan den edelmoedigen, zoo dikwerf door deeze Republicq aan de Britsche natie verleenden bystand, en hetwelk overal de vryheid als hare mededingster vervolgt; door eene Alliantie waarby men de belangens van eenige weinigen en niet van de natie had in het oog gehouden, gelyk de rampzalige gevolgen, helaas! van rondom deeze verschrikkelyke waarheid bevestigen: thans is onze vryheid bevestigd door een verbond hetwelk naar de belangens der twee Volken berekend is, en welks daarstelling, zonder eenige vreemde tusschenkomst, van Gouvernement tot Gouvernement het verheven kenmerk van broederschap heeft gedragen, waarby de Alliantien der Koningen zoo koud zyn. Dat volk is onze bondgenoot geworden, hetwelk immer getoond heeft ons gemeenebest te beminnen, en na zelf zyn ketens verbroken te hebben, ons het yzeren juk heeft helpen afwerpen; in één woord dat groot volk by hetwelk uit eene onwrikbare vryheidsliefde die voortreffelyke daden zyn gebooren, voor welker glans de oogen van Slaven schemeren, en die voor hen fabelen en hersenschimmen zyn. Gy weet het, volk van Holland, toen de Franschen hunne ketens verbra-ken, wierden die welke wy droegen, ons ligter, en by ieder hunner voorspoeden, was het of wy in het land der slaverny een zuiverder lucht inademden.
Ook deden de namen van vryheid en gelykheid welke onder hen weergalmden, welras de vorige Bestierderen, die zoo klein in hunne gewaande grootheid waren, verbleeken, en ras, gedienstig aan den wenk van eenen stadhouder die meester van zyne meesters wilde zyn, en wiens heerschzucht, gevoed door eene trotsche vrouw, hem naauwer verbond aan vreemde hoven dan aan 't Vaderland dat hem voedde, riepen zy ontsteld: “te Wapen, te Wapen, laat ons mede tegen dat volk opstaan hetwelk zoo stout is, vry te willen zyn; laat ons mede die weerspannigen helpen vernielen, eer het verschrikkelyk licht dat zy verspreiden ook henendringe door de donkere sluier welke onze misdadige staatkunde voor het oog des Volks bedekt.”
Maar de God die onze Vader, niet onze tyran is...’
Nu ja, die god schynt patriot geweest te zyn. Wat verder zeggen de heren Representanten, dat de verjaagde stadhouder:
‘in een leugenachtig manifest zyn looze staatkunde bedekte onder het masker van groote trouw, regtvaardigheid en maatschappelyke orde, en trachtte met bloemen den weg te bedekken, waarlangs men het volk tot den afgrond leidde...
...het is in den mond der republikeinen dat de waarheid, van waar zy ook moge verbannen zyn, haar laatste schuilplaats zou moeten vinden...’
De hele Proclamatie is zeer gezwollen, en toont aan dat de patriotten hadden omgezien naar mannen van ‘talent’, naar ‘schryvers’, naar ‘stukkenmakers’.
Grappig is de klacht tegen 't vorig bestuur, dat het ‘den eerdienst van god tot een staatkundig spel verlaagde’.
‘... met verontwaardiging en smart zagen wy Hem by zoodanige en andere gelegenheden (namelyk: by dank- en bededagen) van den predikstoel als een wreker, of als een weldadig Vader aan het oog des volks vertoonen, naar gelang der oogmerken welke bereikt moesten worden, ja uit deeze zelfde Raadzaal (in Den Haag) zoodanige ongerymde schildery van hem opgehangen, dat indien dezelve waarheid gehad hadden (sic “gehad”) de deugdzame vaderlander tot niets minder zou gebragt geweest zyn, dan tot den verschrikkelyken wensch, dat die dus afschilderde God niet bestaan mogt. (“afschilderde” sic.)’
Verre van die brave Patriotten zulke snoodheid! Neen, God mocht niet meedoen. God moest neutraal blyven. God was buiten spel, constitutioneel, onschendbaar... precies als 'n koning. En om daarvan een voorbeeld te geven, bepalen de representanten dat ze ‘aanstaanden Woensdag’ in 't publiek dien God zullen bedanken voor 't genotene, en ‘nieuwe Zegeningen van zyne liefde voor dit Gemeenebest afsmeeken’.
Ik heb nog vergeten te zeggen dat er in dit staatsstuk wordt verzekerd dat:
‘de naam: Vryheid, na den naam van God, in dit land de meest gekende, en de meest geëerbiedigde zal zyn, en als de voornaamste schat, meer genoemd zal worden dan die van vader, zoon en echtgenoot.’
De styl der leugenstukken van dien tyd werd met den dag bloemiger, kunstiger. De mannen van ‘talent’ kwamen voor den dag, en raakten in dienst van stad en land. Of, juister misschien, de mannen van 't schootsvel begonnen vertrouwd te worden met de pen. Er schynt vraag geweest te zyn naar frasen. In een proclamatie der Amsterdamse regering van 13 Juni wordt gesproken van ‘het wimpelvoerend Y’, en over ‘de deugd die bloozen zou, als 't volk zich overgaf aan wangedrag, zedeloosheid of - let op den climax - onbescheid’.
Het Amsterdams bestuur schryft zelfs voor, hoe men zich kleden moet:
‘Bevallige tooy, door nette eenvouwigheid, dat cieraad van onze vaders en moeders, bestuurd, zal de zoonen en dochteren der vryheid op het heerlykst onderscheiden van die Slaaven en Slavinnen, welke weleer door hunnen opschik voor den Oranjen Afgod, zich zelven en de menschheid ontëerden.’
Ik begryp niet recht, hoe dan die vaders en moeders - de ‘slaaven en slavinnen’ die zich toch altyd gekleed hadden naar modeplaatjes uit den tyd der slaverny - hun ‘tooy’ hadden kunnen ‘besturen door nette eenvouwigheid’. Men ziet, het talent der officiële frasen-leveranciers liet te wensen over.
*
Maar ze leerden vlytig aan. Als staal volgt hier een prachtig stuk. De kommies die 't gemaakt heeft, was prévôt of maître d'armes op de pen. Ik erken echter dat de man heden ten dage niet zou kunnen voldoen. Er zyn nieuwe bottes uitgevonden. In 1796 loog men door versiering, tegenwoordig door afleiding. Toen maakte men a tot: AaaaaaA... tot 'n soort van klankguirlande. Nu spreekt men de a uit, als: b of x, en zet er een droog gezicht by. Er was minder scherpzinnigheid nodig, om de stukken van '95 en '96 terug te brengen tot de wezenlyke onwaarde, dan thans om allerlei doorgravings- en spoorwegknoeiery te ontdekken in gedesavoueerd ‘liberalisme’ en om te weten dat het woord kadaster eigenlyk beduidt: bedrog, mishandeling, afpersing, roof en moord. Tegen den tyd dat ons geslacht zal geleerd hebben de licentiae politicae der Haagse heren te vertalen in wat waarheid... och, ‘de olifant, de koning, of zyzelf zullen dan wel dood zyn’. En er zyn buitenplaatsen waar men rusten kan.
Vryheid, gelykheid, broederschap.
Proclamatie
Gecommitteerden van het Provinciaal Bestuur van Holland, Aan de Burgery der Stad Amsterdam;
Heil en Broederschap!
Het aanzienlyk, het machtig Amsterdam, die schoone Paerel aan Neêrlandsch Kroon - die steun van 's Lands Welvaert, Vermogen en Vryheid, heeft binnen zyne muuren noodlottige gebeurtenissen gezien, die zynen roem bevlekken, de pylers van zynen welvaart hebben doen schudden, en het Hart van den waaren Vaderlander van weedom doen krimpen. - Eerbied voor het gezag, ontzag voor de Wet, bedaarde zucht voor het gemeen belang, en ondergeschiktheid aan het oordeel en beleid van een verlichten Raad, door het Volk verkoozen, en met de macht des Volks bekleed, hebben plaats gemaakt voor het toomeloos hollen van ziedende driften, van heiligschennend oproer, van raazende muitzucht. - Binnen deze muuren van het agtste wae-reldwonder is het Heiligdom der Wet handdadig aangevallen, en de Majesteit des Volks opentlyk en geweldig geschonden, de Wet verkracht en het Recht vertrapt geworden. - Baldaadigen overweldigden den Zetel der Wetgeving: daar Burgertrouw of Burgermoed scheenen te faalen: En de overweldigde Arm der Gerechtigheid zeeg, ontzenuwd en moedeloos, met een gebrooken Zwaard op het verscheurde Wetboek neder!
Amstels Burgeren! erkent aan dit akelig Tafreel, door nacht-toortsen verlicht, de gevaaren van uwen toestand! uwe Raden en Rechters, aan de woede ontkomen, bragten radeloos en met bevende lippen dien kommerlyken toestand in den Vaderlyken schoot der Hoogstgeconstitueerde Macht van Holland; Zy kwamen dien met gegronde en bittere klachten vertrouwelyk schetsen, en lieten aan Haar de middelen over, om 's Lands belang in Amsterdam te redden.
Die Vergadering, verbaasd en ontzet, en gloeiende van verontwaardiging, bloosde van schaamte over de bedreeve spoorloosheden, voor de Eer van den Patriottischen Naam: - Handhaafster van Wet en Recht, gevoelde Zy al het gewicht van haaren Plicht; Zy beloofde herstel en bescherming, besloot en werkte; Zy benoemde ons uit haar midden, om haare bevelen uit te voeren; en Wy, getrouw aan de verplichting, ons door het Volk van Holland in onze benoeming opgedragen, en by onzen gedaanen Eed erkend en beloofd, mogten ons aan dezen hoogstonaangenaamen, ja, gevaarlyken last niet onttrekken.
De Vergadering voorzag in onze veiligheid, door ons de middelen in handen te stellen, welken hare bevelen kracht konden geven: met het gezag des gantschen Volks bekleed, vermogten wy onze Persoonen aan geene beledigingen bloot stellen, waardoor de Oppermacht des Volks zou geschonden zyn geworden: Neen, wy konden ons niet waagen te midden in het oproer! Hoe! zouden wy zonder bescherming verschenen zyn in eene regeringloze Stad, daar de Wet gehoond en zonder bescherming gebleven was! - Burgers! beantwoordt dit zelven: - wy kwamen, ja omstuwd met eene gewapende macht, en onze voorhoeden waren reeds binnen uwe poorten, niet met den trotsch van Dwingelanden, of, om Medeburgers te onderdrukken; maar om de Wet te doen spreeken, en onverlaaten te doen bukken voor den algemeenen wil; uwe verbystering stelde U buiten staat, om dit onderscheid te gevoelen; - de opstand binnen uwe muuren bleef in kracht, en uwe overmande Raad zond bezendingen, om ons den optocht te doen staaken: hunne krachtigste beweegredenen waren de sterkste bewyzen van een nieuwe schuld, en een (te recht verdagt) voorgeven van hersteld gezag; maar zy schilderden ons met ontzettende trekken het onberaaden opzet van een gewelddadige tegenstand, die ysselykheden ten gevolge konden hebben.
Voorstanders van de Eene en Onverdeelbare Republiek erkenden dan niet eens de werkelyke Eenheid van Holland; in eene enkele Gemeente zou tegenstand geboden zyn aan de Troupes van het geheele Bataafsche Volk! - men waagde het, deeze onderneming te rangschikken by die van eenen Willem den 2den, en van eenen Ferdinand van Brunswyk.
Misleide Burgers! is dit uwe verlichting, wat zal dan uwe vryheid zyn? - waandet gy uwe vryheid te verdedigen, door misdadigen te beschermen?
Genoeg, wy deinsden terug op het enkel denkbeeld van onschuldig, van verbysterd Burgerbloed te doen stroomen, en, daar geen gevaar ons konde keeren, werden wy door uw belang ontwapend: wy mochten, wy wilden U op dezen toets niet stellen, die de nagedachtenis dezer gebeurtenis in de geschiedenissen zou gebrandtekend, en mogelyk uwen welvaart den hartader afgestooken hebben.
Ziet daar, Burgers! genoeg, om ons gedrag te beoordeelen, en U te doen gevoelen, wat gy van ons te wagten hebt: wy komen nu ongewapend tot U, om onzen Last te volbrengen, onder de toevallige beveiliging van eene onzydige macht, die de rust en orde verzeekerd: wy komen uwe Wetgeving herstellen in haare Eer en Gezag, het Recht in werking brengen tegen de schuldigen, en uwe rust voor het vervolg te verzeekeren. En, zo wy ons in het onderzoek van het gebeurde mengen, zal het zyn, om te zekerder de Wet tegen den verleider te wenden, en de misleide werktuigen te spaaren.
Amstels Burgers! keert dan weder onder de Wet, beschermt, als voorheen, het Publiek gezag, en bedaart de gisting der gemoederen; - Laat rust, orde en veiligheid onder U heerschen, als weleer; Laaten dezen uwen vryheidsboom omringen, omdat onder zyne schaduw, welvaart en vermogen tot U wederkeeren, en de bezorgde vreemdeling, gerust op de soliditeit van uwe Beurs, en op de zekerheid van uwe Bank, gewaarborgd door de Hollandsche trouw, niet aarzele, zyne schatten in uwen schoot te blyven storten: Zoo gaat het den Koopman, en dan ook den Arbeidzaamen, wel! En, zo gy moedig de wapenen aangrypt, zo zy het dan, ter verdediging van Vaderland en Vryheid, en tot handhaving der Wet; En Amsterdam is, als weleer, het Cieraad van Nederland, het Puikjuweel der Steden.
Amsterdam, den 28 Mey 1796, het Tweede Jaar der Bataafsche Vryheid.
M. Temminck
Ads. Hartevelt
R. van den Bosch
D. van Aken Hendz.
J. de Jongh van Heedikhuyzen
C.J. van Brakel
C. van Foreest
Is dit niet een prachtig stuk? Is 't niet een kostbare bydrage tot 'n verzameling van officiële effectleugens? Bedenk, lezer, dat zo'n vod toch eenmaal met quasi-ernst is afgekondigd, en dat het hier en daar door een welwillend burger met wezenlyken ernst gelezen is. Is 't niet verdrietig?