Volledige Werken. Deel 6. Ideeën, vierde bundel. Ideeën, vyfde bundel
Vierde bedryf
Eerste afdeling
Hanna by 'n kleine lamp, bezig met naaiwerk. Daarna Albert.
Hanna
‘Mooi Elsje, 'n boerinnetje, poezel en mals...’
Ei, ei, vriend Albert, eindlyk thuis, zo laat!
‘Verloor onder 't ryden de boot van haar hals.
En Koenraad, de flinkste gezel van het oord...’
Waarom zo laat? Geschreven? En gewandeld?
Alleen? Ei, ei... ja, maneschyn, nietwaar?
Zingend.
‘Ontdekt die, en raapt die, en rydt er mee voort.’
Ga nu toch slapen, Albert! Het is laat!
Neen, Herman is niet thuis. Er wordt vannacht
In z'n fabriek aan d' yzren brug gegoten...
Omdat ik Herman wacht, dat heeft-i graag,
Dan drinkt-i zo gezellig nog z'n koffie.
En bovendien: ik heb te werken. Wát?
Kom, wees gezeglyk, Albert, en ga slapen!
Een vers? Dat kan tot morgen wachten. Neen!
Je maakt met dat geklop m'n kindje wakker.
Of Herman 't kwalyk nemen zou? Wel neen!
(Ik wil niet dat hy dit van Herman denkt!)
Nu, kom dan, maar wees stil: denk aan m'n kindje!
Welnu, waar is je vers? Is 't mooi?
Albert
Een zoen!
Hanna
Dat's goed, maar... één, en niet al te erg! Ga zitten,
En wees eens lief bescheien en gehoorzaaam.
Waar is je vers?
Albert
't Is nog niet af.
Hanna
Is 't mooi?
Albert
Dat spreekt vanzelf, heel mooi!
Hanna
Wat staat er in?
En is 't op rym? Want verzen zonder rym...
Dat weet je!
Albert
Ja, dat weet ik. Nu, het rymt.
Hanna
En is 't van ridders en van liefde?
Albert
Neen.
Je vroeg me eens, Hansje, wat toch poëzie was?
Hanna
En heb je dat vannacht bedacht?
Albert
Wel neen.
Ik wist het lang, maar zocht altyd naar woorden.
Maar 'k heb vannacht...
Hanna
Laat horen! Niet te luid:
Denk aan m'n kindje... sjt!
Het slaapt. Welnu!
't Zal my benieuwen of ik het begryp,
En of ik wyzer worden zal in poëzie.
Albert,
Daar is een kracht, uit hoger kracht gesproten,
Die 't zinkend hart des mensen schoort,
Die 't opvoert naar een hoger oord,
Die 't vastklemt, als de stam z'n loten,
Als moederarmen 't schreiend wicht,
Aan de eerste bron van liefde en licht.
Die 't opheft, als het dreigt te zinken
In 't slyk waarin het zich bewoog.
Daar is een kracht die 't scheemrend oog
Omhoog richt, waar 't de ster ziet blinken,
Die aan de kim der toekomst ryst,
Op d' adel van onze afkomst wyst,
En vast doet houden aan 't begeren
Om tot die afkomst weer te keren.
Daar is een gloed die alles kleurt,
En 't laagste hoog maakt. Die het leven,
Door winterproza wreed ontgeurd,
De lenteschoonheid weer kan geven.
Een adem die verloren frisheid tovert...
Geschonden reinheid rein wast als weleer,
En op de macht van 't kille heden weer
Het waas van 's levens eersten droom herovert.
Daar is een hand die wenkt en noodt
Om weer te keren waar wy waren,
Vóór ons deze aarde een wykplaats bood
Voor weinig, ras vervlogen jaren.
Daar is een stem die hoorbaar fluistert:
Ginds, ginds, daar waart ge, en keert ge weer!
Ras valt de keten die u kluistert:
Dra ziet ge op aarde en stof als korte dromen neer!
Die kracht, die gloed, die hand, 't is poëzie!
Zy leeft in alles, overal! O, zonder haar,
Hoe dor en guur waar 't leven! Wie,
Wie derft haar warmte, en noemt zich levend? Waar
Ontbreekt haar gloed geheel? Zie rond,
En luister! Luister naar de klanken
Van 't suizend loof dat weemoed kweekt,
Dat van geloof en hoop en liefde spreekt,
En opwekt om te bidden en te danken.
Zie rond, en staar op 't firmament
Dat stof als wy, maar boven de aard verheven,
In elke ster een lofdicht schynt te geven,
In elken straal een danklied nederzendt.
Zie rond, en hoor hoe de oceaan
Z'n stemmen voortstuwt langs de stranden,
Nu zacht en lieflyk, als aan banden,
En dan weer ongetemd z'n krygsdicht op doet gaan.
Hoor hoe hy juicht, als waar het hem bewust
Dat eens Gods geest gerust heeft op z'n waatren,
Hoor hoe hy 't uitgilt in z'n klaatren,
Dat hem Gods adem heeft gekust!
Hoor hoe z'n kracht, in stormen sprekend,
Met dondrend schuim op rots en klippen brekend,
Of... lieflyk murmlend, eeuwen lang
Zich oplost in één enklen zang.
't Is alles poëzie...
Hanna. Albert. Herman. Puf.
Hanna en Albert
Myn God, wat is dat?
Herman
Zwygt! Blyft zitten!
Zwyg, Albert! Hanna, zwyg!
En jy... sta dáár!
Wanneer je één vingerlid verroert, voor ik
Je toesta te vertrekken, kerel...
Zwygt!
...dan sla ik je de hersens in! En nu,
Nu mag je spreken, Hanna, nu! Die man...
(Sta stil, vervloekeling!) Die man beweert
Dat... jy... een... hoer bent, Hanna! Spreek nu, spreek!
Nu is het tyd van spreken, Hanna, spreek!
Albert
Maar Herman!
Hanna
Herman, lieve Herman!
Albert
Herman!
Herman
Die man beweert dat jy een hoer bent, Hanna!
Hy zegt, je ontvangt des nachts, als ik van huis ben,
Hier heren van het hof!
Hanna
Is 't anders niet?
Wel man, je hebt je byster uitgesloofd,
Dat noem ik goeie buurschap, vrindje Puf!
Maar, Herman, hoe kan jy... 't is om te lachen!
Zie hier dien heer van 't hof! Wel, goeie beste Albert,
Dat had je niet gedacht, man, dat men zo
Opeens je zou verhogen... nu, dát's poëzie!
Herman
Neen, neen, neen, neen, niet Albert, niet je vryer!
Neen... heren die met geld betalen!
Hanna
Herman,
Ik vrees je hamer niet: gooi weg dat ding!
En laat dien man vertellen wat-i weet,
Ik ben nieuwsgierig naar z'n heren van het hof!
Herman
Spreek, nachtspion, herhaal hier je vertelling!
Puf
'k Was met verlof, een beetje laat van huis...
Albert
Natuurlyk in de kroeg?
Puf
Och, buurman... ja.
'k Was, wat je noemt... een beetje door den wind,
Maar nu niet meer...
Herman
Je weet dus wat je zegt?
't Is niet de drank die uit je spreekt?
Puf
O nee,
Want dronken ben ik, met permissie, nooit.
Ik sta m'n man in 't drinken, en ik zal
Zo'n beetje zwaaien, met verlof, maar toch...
Ik zal... ik zál! Ik kwam zo-even thuis,
En zocht... m'n sleutelgat. Daar kwam een heer,
Die vroeg me, wie daar woonde waar-i licht zag?
En verder naar de juffrouw? Of ze mooi was?
En of ze jong was, met verlof. En ik zei:
Zó, zó... dat zei ik, en haar naam is Hanna Smit.
Maar mooi? Dat kan ik juist zo erg niet zeggen,
Want, zei ik, ze is wat mager, zei ik. Zo,
Zei hy toen, met verlof, vind jy haar mager?
Ja, zei ik, dik is anders... maar haar naam
Is Hanna Smit, zo zei ik. Maar hy zei
Dat ik een aap was, en een dommekraat,
En geen verstand van mooie meissies had,
Want dat hy Hanna Smit heel goed vond,
Van magerte en van diktens en zo voorts,
En dat-i juist vannacht dat onderzocht had.
Maar, of ze, met verlof, wel eerlyk was,
Dat, zeid-i, wist-i niet! Hy zocht in al
Z'n zakken, en op straat, z'n portmenee...
Die had-i, zeid-i, in dit huis verloren...
Toen ging-i met me binnen, zie je, en... toen,
Toen met me mee den trap op, en... hy vond...
Hier, voor de deur van deze kamer... in 't
Pertaal...
Herman
Verdoemd!
Puf
...z'n geld weerom.
Herman
O God!
Albert
De kerel liegt!
Puf
Nee, nee, juffrouw, ik zeg
De zuivre waarheid, en...
Albert
De kerel liegt!
Puf
Ziehier,
Hy gaf hem my, juffrouw (kyk, hy is vol!)
En deed de komplimenten aan de juffrouw.
En zei toen, met verlof, ik moest het nooit
Aan iemand zeggen, dat-i hier geweest was,
En dat-i van het hof was...
Albert,
Hanna!
Hanna
Albert!
Herman
Ik zal 't doorgronden! Ga!
Hanna
Die wieg blyft hier:
Ik zorg als vroeger voor je kind!
Herman,
Doorgronden!
Albert
Doorgronden... goed! Maar eerst geloven, Herman!
Hanna
Doorgronden... goed! Maar eerst geloven, Herman!
Herman
Myn Hanna, zuster, lievling... ik geloof!
Tweede afdeling
Louise. De Walbourg. Later Hanna.
Louise,
Hier moet het wezen. 't Ziet er zindlyk uit.
Dat is de weelde van den arme. Bloemen!
Ik zie ze graag... dat is een gunstig blyk.
Waar bloemen zyn, is 't leven minder dor...
Wanneer 't gesprek my aanstaat, en ik wil
Het rekken, kryg dan tandpyn... maar niet erg,
Juist erg genoeg om 't blyven te verschonen...
Hanna
Wat is er van uw dienst, mevrouw? Mevrouw!
Louise
Ge zyt de naaister Hanna Smit? Ziehier
De stof voor een japon. Kunt ge in één dag...
Hanna
Dat is wat kort, mevrouw, dat zal niet gaan!
Als ik te veel me haast, is 't werken slecht.
Dat zou nadelig wezen voor m'n naam
Als naaister. 't Goed is beeldig...
Louise
Kom, één dag!
Hanna
Ik mag het niet beloven. 't Zou wel kúnnen,
Maar... als dan later iemand vraagt: wie heeft
U die japon gemaakt? 't Is Hanna Smit
In 't Voorwalstraatje, boven nummer acht...
Dan zegt men dat die Hanna slordig is,
En dat is m'n fatsoen te na, mevrouw!
Ik leerde 't werken van m'n moeders moeder
Die ook een naaister was, en overal
Geroemd werd om haar netheid...
Och, verschoon me...
Louise. De Walbourg.
Louise
Wat zeg je van dien trots op haar geslacht?
De Walbourg
Dat noem ik adel!
Louise
Juist! Verdienste... oblige!
Dat 's adel, juist! En minstens even schoon
Als de onze, die tot deugd en eer verplicht,
Omdat eens ridder Dolleman een moor
Versloeg. Of, erger nog, die van verdienste
Ontslaat, omdat het voorgeslacht...
De Walbourg,
'n Kind!
Louise
Dat zal 't bewuste pleegkind zyn, de spruit
Van meester Puf, haar buurman... met verlof,
De man die me op wou schikken met een staart,
En promoveren tot een zeemeermin...
Dat potlood kwam te pas: 't was waarlyk tyd!
De Walbourg
O Majesteit, nog schudt me 't hart van lachen!
Louise
Dat viel u maklyk, wyl hy u niet zag.
Maar ik, ik stikte byna in de moeite
Om heel serieus te blyven. En dat moest!
Want de arme, stomp voor jok, is prikkelbaar
Voor spotterny, of wat-i daarvoor houdt.
Had graaf Van Weert, Miralde of Hesselfeld,
Of wie ook van de heren van het hof
Een zotterny gezegd - het komt soms voor! -
Ik had me waarlyk niet zo ingehouden,
En, ver van zich gekrenkt te voelen, had
De delinquent getracht door mee te lachen,
Z'n dwaasheid om te munten in bon mot.
Daar is ze... denk aan tandpyn.
Wel, juffrouw.
Je hebt een kindje?
Hanna
Ja en neen, zoals
Men 't nemen wil. 't Is van... een buurman, die
Z'n vrouw verloor. Twee dagen, korter niet,
Mevrouw, maar dan zal 't af zyn.
Louise
Nu, het zy!
De Walbourg
Ik heb wat tandpyn.
Louise
Arme zuster... erg?
De Walbourg
Zo erg juist niet, maar als ik ga...
Louise
Ja, juist,
Dan dreunt de tred.
Hanna
O, neem weer plaats, mevrouw!
Louise
Als we u niet hindren...
Hanna
Hindren! En 't adres?
Louise
De hortulanus op Louise's Rust...
Je weet wel, 't park der koningin?
Hanna
O ja!
'k Heb met m'n broeder, en... nog iemand, eens
Daarin gewandeld op 'n zondag-middag.
Ik had zo graag de koningin gezien.
Men zegt, zy is een schone vrouw...
Louise
Zó, zó!
Niet lelyk, maar byzonder mooi juist niet.
Hanna
Is 't waar, dat zy zo trots is als men zegt?
Louise
Dat heb ikzelf niet ondervonden, maar
Ik spreek haar nooit. M'n zuster kent haar beter.
De Walbourg
Ze is tegen grote heren taamlyk fier,
Maar met geringe lieden vriendlyk, zacht!
Louise
Sjt... sjt!
Hanna
Dát mag ik horen! Maar is 't waar,
Dat ze zo gierig is? Dat zei m'n buurman.
Louise
Je buurman Puf!
Hanna
U kent hem?
Louise
Neen... ja... zo!
Hanna
Nu, buurman Puf zei dat ze gierig was.
Hy had uit nood zich by haar aangemeld,
En vroeg een aalmoes...
Louise
Juist, ik weet er van.
Hanna
Ze had hem, zegt-i, allerlei gevraagd,
Van dit, van dat, van wat-i daaglyks at,
En hoeveel kindren, en hoe oud... en alles!
En toen... de man, zo zegt-i, had expres
Een kind drie, vier, er by gejokt...
Louise
Ah, ah!
Hanna
En dacht: voor ieder kind een tientje... mis!
Ze deed 'm krapjes-aan den dag betalen,
Dien hy verzuimd had door z'n gang.
Louise
En jy,
Zeg, Hanna, vond je dit niet goed?
Hanna
Ik heb 't
Zo ernstig nog niet overdacht. Maar nu...
Louise
Zeg, had de Koningin dien man...
Hanna
't Is waar.
Dan had ze hem gestyfd in 't liegen, en...
Louise
In 't beedlen.
Hanna
Ja. En ook...
Louise
In wat nog meer?
Hanna
In... in... ik spreek niet gaarne kwaad van hem,
Vooral omdat-i gister my...
Louise
Hy drinkt,
Die buurman Puf!
Hanna
Nu, als mevrouw het weet,
De waarheid is het!
Louise
Juist. Wie weet of zy,
De Koningin die, naar men zegt, zich veel
Op mensenkennis toelegt...
Hanna
Zó zal 't wezen!
Z'n neus ziet, wel bezien, een beetje rood.
En bovendien, nu ik het wel bedenk,
Hoe kan het mens aan elk die haar komt plagen...
De tientjes groeien haar niet op den rug,
Zo min als my. En geeft ze aan één te veel,
Dan blyft haar gauw niets over voor een ander,
Noch voor zichzelf, dat 's klaar. De koning...
Louise
Stil...
Ik hoor je kindje, meen ik.
Hanna
Neen, het slaapt.
Louise
Dat is toch waarlyk geen geringe taak,
Je met de zorgen voor zo'n wicht...
Hanna
O neen,
Ik doe het graag.
Louise
En ben je niet bevreesd,
Dat dit je schade doen zal aan je naam?
Niet ieder weet toch dat dit kind je vreemd is...
En je fatsoen!
Hanna
Ik kon het arme schaap
Niet vruchtloos kryten horen om z'n moeder.
Dat doet zo zeer, mevrouw! Den eersten dag
Toen 't wicht me riep - och, 't riep me zeker niet,
Maar 't klonk me zo: ik hoorde 't hier, mevrouw! -
Toen was het, of een stem me zeide dat
Die arme moeder slechts gestorven was,
Om eens met my een proef te nemen, of
Ik wel m'n plicht zou doen.
Louise
Nu, plicht was 't niet!
Hanna
Ja toch, 't was plicht. De vader... och, mevrouw,
Dit doet niet tot de zaak: het kind was wees.
En in den bybel staat dat God een vader
Der wezen is, en ook: zyt Hém gelyk.
Dus moest ik 't kindje tot me nemen, niet?
Louise
Maar je fatsoen! En dan... de kosten?
Hanna
O,
De kosten zyn gering. En m'n fatsoen...
't Is waar... m'n naam! 't Zou zeker jammer zyn
Als men my om dat arme schaap verdacht...
Ik weet wel dat de mensen graag iets kwaads...
Maar... maar... ik kon niet anders: daarmee uit!
En ook m'n broeder weet het, dat 's genoeg.
Louise
Je broeder en... die ander!
Hanna
Hoe, U weet?
Louise
Wel zeker, want jy zelf hebt het gezegd...
Hanna
Dat ik verloofd was?
Louise
Ja.
Hanna
Nu, schande is 't niet.
Louise
En wanneer trouw je?
Hanna
Ja... dát heeft nog tyd!
Het hangt tezamen met de politiek.
Louise
De politiek? Och, arme zuster! altyd tandpyn?
De politiek? Hoe zo?
Hanna.
Zyn 't zinkings, kou?
Ik zal mevrouw wat watten geven.
Louise
Ja.
Kom, zuster, watten, watten, watten, watten!
En nu, vertel me van je politiek.
Hanna
M'n...
Louise
Vryer, kom, rechtuit, dat is het woord!
Hanna
Nu ja, m'n vryer is aan 't ministerie...
Louise
Ah, ah!
Hanna
Hy is urist. Mevrouw weet wel
Wat dat beduidt, nietwaar?
Louise
Ten-naaste-by.
Hanna
Nu, telkens als er een minister valt...
Dat noemt men zo, ik weet niet recht waarom,
Maar als-i... plaats moet maken voor een ander,
Dan komt er wat beweging in de zaken.
Dan zet men hier-en-daar een paardje op stal,
Een ander schuift wat op...
Louise
Ah, ik begryp!
En hoeveel maal moet een minister vallen,
Voor gy en hy... hoe is z'n naam?
Hanna
De Vries,
Albert de Vries.
Louise
Voor gy en Albert huwt?
Hanna
Hoeveel? Dat weet ik niet. De kans staat goed:
Ze vallen tegenwoordig nogal dikwyls.
Louise,
Die watten doen je goed... bedek je goed!
Hanna
Nietwaar, mevrouw, het is een kostlyk middel.
Louise,
En hoeveel brengt hem die betrekking op?
Hanna
Dat mocht wel beter zyn, maar 't is wel e-
nigszins z'n eigen schuld, mevrouw. Hy meent
Dat hy te goed is voor urist, omdat-i...
Ja, dát 's een ongeluk, mevrouw! Omdat
Hy... verzen maken kan. Hy is...
Louise
Poëet?
Hanna
Precies! Dát is een kwaal! Hy noemt de dingen
Heel anders dan ze zyn of heten, en
Ik gaf m'n beste zondagskleed er voor,
Om hem verlost te zien van...
Louise
Poëzie?
Hanna
Van poëzie, zoals-i 't noemt. Ik weet
Tot-nog-toe niet wat hy er mee bedoelt,
En heb er geen verstand van. Maar me dunkt
Men hoeft de dingen niet zo op te sieren.
Dat is onnodig werk, want ja is ja,
En neen is neen, nietwaar, en daarmee uit!
Louise
Maar is zyn poëzie dan leugen?
Hanna
N...een,
Maar... waarheid, ronde flinke waarheid ook niet,
En ik begryp er niets van...
Herman,
Goeden dag!
Hanna
Dat is m'n broeder. Herman, heb je nieuws?
Herman,
Ik weet nu iets... z'n naam! Hy heet Van Weert,
Een Graaf, of zowat!
Louise
Hoe?
Herman,
Ik zal 'm graven!
Louise
Wat is er?
Herman
Stil, juffrouw, dat 's ónze zaak!
De Walbourg,
Kom zuster, laat ons gaan... 't is hier niet goed.
Louise,
Ik blyf! Spreek op, m'n vriend, misschien kan ik
Je helpen in je zaak met graaf Van Weert.
Ik ken hem, en ik zou misschien...
Herman
Ta... ta...
Juffrouw, mevrouw, of wat je bent, ik wens
Je geen geluk met zulk een kennis! En ik doe
M'n zaken zelf.
Hanna
Maar Herman, wees beleefd!
Herman,
Beleefd? Wie durft hier spreken van beleefdheid?
Eis van een dollen stier beleefdheid... niet van my!
Beleefd? O God, als alles in me brandt
Van razerny? Beleefd? Ik wil den hond,
Den lagen laffen booswicht, als dit glas
Verpletteren tot gruis!
Met deze vuist
Wil ik hem knypen, tot z'n schurkeziel
Hem ettrend neus en oren uitspat... en: beleefd?
'k Wil met m'n tanden hem het hart vermalen,
De vuile bry hem spuwen in 't gezicht...
Beleefd? O God, myn Hansje!
Hanna,
Lieve Herman!
De Walbourg
Kom, zuster! Waarlyk, 't is voor u niet goed...
Herman,
Niet goed? Niet goed? Wie, wat, is hier niet goed?
Is 't hier voor jou niet goed genoeg, juffrouw?
Dan zal je blyven! Wat is hier niet goed,
Jy, lieve kennis van den graaf Van Weert?
Zeg, ben jyzelf wel goed? Ben jy te goed
Misschien, om hier te horen wat ik zeg?
Is jou wellicht m'n taal niet fyn genoeg?
Ga heen dan... blyf... o God, ik kan niet meer!
Hanna. Herman. Albert. Louise. De Walbourg.
De eredame schynt Louise te willen bewegen heen te gaan, doch deze weert haar af, en luistert met blykbare aandacht naar 't gesprek der personen op den voorgrond.
Albert
Nu weet ik meer... ja, byna alles, denk ik!
De zaak is in de hele buurt bekend.
En niet alleen wie 't was, maar ook waarom.
Ja, 't is een praatje door de ganse stad,
Een ieder weet er 't zyne van te zeggen.
Jouw naam, m'n beste Hansje, is op de tong
Van iedereen!
Hanna
Goddank dat moeder dood is!
Albert
En nóg een naam!
Herman
Van Weert, dat spreekt vanzelf.
Albert
Neen, nog een andre naam... de koningin!
Louise,
De koningin?
Albert,
De koningin, mevrouw!
Men zegt dat zy... dat zy... de minnares
Is van Van Weert.
Louise
Man, ben je dol!
Albert
En dat
Het heel schandaal gezocht is, om...
Louise
Myn God!
Hoe? Welk schandaal?
Albert
't Schandaal hier op den trap...
Gezocht is, om verdenking af te leiden.
Herman
Ha, dát geeft licht! Dat zal de koning weten!
Ik ga tot hém...
Hanna
Dat zal je niet!
Herman
Hoe nu?
Hanna
Ik zeg, dat zal je niet, dat zal je niet!
Als je myn rust iets geldt, zal je dat niet!
O Herman, hoor my! Was, na vaders dood,
Je Hansje u niet gehoorzaam als een kind?
Heb ik je niet als vader steeds geëerd?
Je had er recht op, broeder, dát is waar!
Maar... als ik ooit je vreugd gaf, als ik ooit
Je zorg beloonde met aanhanklykheid
En liefde... en als jy ooit je Hansje liefhad...
Dan smeek ik je, ga niet!
Herman
Je eer!
Hanna
Myn eer
Woont hier, en niet in het paleis des Konings.
Hier ben ik braaf en goed geweest, en hier
Heb ik beloofd, toen moeder stierf, voor u
Een vrouw, een zuster, en een kind te zyn.
Hier heb ik dag en nacht gearbeid, Herman!
Hier is m'n heiligdom, hier woont m'n eer!
Hier is de tempel van m'n hoogheid, die
Getuigenis noch wraak behoeft... ga niet!
Herman
Het adellyk kanalje...
Hanna
Oordeel niet!
Ons minder nog dan andren voegt het oordeel:
Wy weten, Herman, hoe de schyn bedriegt.
En... en... al ware 't anders: mogen wy
Het gif der tweedracht in de harten zaaien?
Die arme Koningin te schande...
Louise,
Ja, dat moet!
Dat zyt gy aan uw eigen eer verplicht.
Hanna
'k Ben aan m'n eer verplicht om goed te zyn,
Niet om beulin te wezen van 'n ander!
Louise
Ge zyt uzelf de naaste...
Hanna
Juist daarom
Werp ik mezelf geen bloedschuld op 't geweten!
Louise
Ge hebt een broeder...
Hanna
Zy een echtgenoot!
Louise
Ge zyt verloofd...
Hanna
Zy ook, en méér: gehuwd!
Louise
De ganse buurt wyst u met vingers na...
Hanna
Haar treft de vloek van 't hele land!
Louise
Ge hebt
Niets dan uw eerlyke armoe...
Hanna
Dat is meer
Dan haar geschonden hoogheid wezen zou!
Louise.
Ge zult eens moeder zyn...
Hanna
Zy is het reeds!
Louise
Uw kindren hebben recht op goeden naam...
Hanna
Die moeten zy zichzelven maken...
Herman,
Hanna,
Ik ken je niet... m'n God, je bent veranderd!
Vanwaar opeens die toon, die stem, die blik...
Hanna,
Hier staat het, Herman, hier! Daar is een kracht,
Uit hoger kracht gesproten, die het hart
Des mensen opheft... gloed die alles kleurt,
Die 't lage hoog maakt... Albert, Albert,
O, nu begryp ik poëzie! Ik wil niet laag,
Niet klein, gemeen, zyn... neen, ik wil niet!
Heeft zy misdaan, die arme koningin,
Dan zal 't besef haar foltren zonder my.
Ik wil myn deel niet aan de marteling
Die zeker eens 't gevolg is van haar fout.
En als ze eens jammerend haar val vervloekt,
Zal niet myn naam gemengd zyn in dien vloek!
Louise
Dit alles is wel zeer grootmoedig, maar...
Uw plicht is toch, den Koning...
Hanna
Neen, neen, neen!
Louise
Dan ga ikzelf.
Hanna
Gy, gy, mevrouw? Hoe... gy?
Louise
Ikzelf. Ik zal hem zeggen dat...
Hanna,
Mevrouw,
Ziehier de stof voor uw japon terug:
Ik heb geen tyd, voor U te werken... ga!
Hanna. Albert. Hesselfeld, als lakei. Herman. Enigszins achterwaarts, Louise en De Walbourg.
Hesselfeld
Ben 'k hier terecht by juffrouw Hanna Smit?
Myn heer, een heer van 't hof, heeft van de zaak
Gehoord...
Herman,
Van welke zaak?
Hesselfeld.
Nu ja... de zaak
Die ieder weet...
Herman,
Wat gaat jouw heer dat aan?
Hesselfeld
Hy weet hoe schandlyk gy belasterd zyt,
En hoe de graaf Van Weert... men raadt u aan,
Te klagen by den Koning. Graaf Van Weert
Wás op Louise's Rust... er zyn getuigen.
Men wil u bystaan, uit... rechtvaardigheid,
Uit menslykheid, ja... uit menslievendheid,
En... om de goeie zeden...
Louise,
Scheer je weg!
't Lakeienpak flatteert je, Hesselfeld!
Het past je!
Hesselfeld
Majesteit!
Allen
De koningin!
Louise
Raap op!
Hanna, Louise. De Walbourg. Albert. Herman.
Louise
Vaarwel... of neen: tot weerziens, Hanna!
Ik mag wel Hansje zeggen... niet? Dat stemt
Met myn gevoel voor u! By God, ik heb
Wel lager titels...
Wees gezegend, edel kind!