Volledige Werken. Deel 7. Ideeën, zesde bundel. Ideeën, zevende bundel. Aleid. Onafgewerkte blaadjes
Aleid Twee onafgewerkte bedryven uit een onvoltooid blyspel
1138.
- Zeg jyzelf nu eens, Stoffel, of de stad niet vol moordenaars en dieven is?
Stoffel zoog z'n bovenlip naar binnen, en trachtte met de andere de punt van z'n neus te bereiken. De lezer wordt uitgenodigd dezen mondgreep na te bootsen, en hy zal, volgens de door my meegedeelde methode van ziel-ontdekking, nagenoeg weten hoe en wat Stoffel niet antwoordde op deze vraag.
Juffrouw Laps hield zich of ze ‘ja!’ verstond, omdat het zo in haar kraam te pas kwam. En dus:
- Zie je wel, Stoffel zegt het ook! De stad is vol dieven en moordenaars, en... 'n fatsoenlyk mens durft niet meer in z'n eentje naar bed gaan. Dat zeg ik!
- Maar... juffrouw...
- De politie? Gekheid! Wat helpt de politie, als je niet op God vertrouwt? Dát 's 't ware! En wie dát niet doet, is verloren. Menselyke hulp... ik kan me niet begrypen dat... Laurens altyd zo vroeg slapen gaat. Weet jelui wel, dat het niet gezond is zo veel te slapen! Wat zegt de Schrift? Waak en bid! Maar... ieder z'n sinnigheid! Ik kan je voor God verklaren dat ik niet alleen naar huis durf, en...
Hier vertoonde zich weer 'n ‘vinger!’ Wouters nieuwsgierigheid was ten hoogste gespannen. Om beter te kunnen verstaan stond-i in gebukte houding, en leunde met één hand op den rug van 'n stoel. Z'n steunpunt kantelde, de stoel gleed uit, knerste over den grond, bereikte 'n ander meubel...
- Here-jesis-kristis, wat 's dát nu weer? kryste de moeder. Ben jy 't, Laurens?
Wouter piepte verlegen terug, dat het: ‘ik’ was. Uit deze stoornis vloeide voort dat-i zich wist over te plaatsen in den kring waar zulke belangwekkende dingen werden verhandeld.
Z'n entrée de salon had plaats onder de allerongunstigste omstandigheden. Hy werd hevig berispt omdat-i ‘nog’ niet uitgekleed was, en...
- Zet jy je bakker op, voor je je kleren uittrekt? riep de moeder. Zowaar, de jongen had vergeten zich te ontdoen van z'n slaapmuts! Hy meende van schaamte te verzinken. Liever had-i ál 't andere gemist, dan dat ene te hebben!
- En... wat heb je dáár?
Helaas! Ons heldje was belachelyker nog dan men in staat is zich te maken met 'n pluimmuts alleen. Er bleek dat-i zich gewapend had met den yzeren staaf, die in voorhistorische dagen door z'n vader gebruikt werd tot recht-afsnyden van leer. Gedurende 't begin van 't lapsisch verhaal dat zo slecht vlotte, meende hy, dacht-i, hoopte hy...
Nu ja, hy verstond iets van 't oude: ‘waar blyft Wouter?’ Uit den mond der spreekster niet, o neen - 't waren immers juist de woorden die ze by voorkeur niet uitsprak! - maar... hy meende ze toch te horen, al kwamen ze tot hem van geheel anderen kant. Wel was-i dien vrydag laag en slecht geweest, onridderlyk en infaam, maar... hy bleef nog altyd Wouter!
Moordenaars? Dieven? Een vrouw in nood, 'n dame - ze heette Laps, godbetert! - wat anders kon daarop volgen, dan:
- Ce sera moi, Nassau!
en:
- God laat die moordenaars maar begaan... ik niet! Ik, Wouter! Ivanhoe was-i gewis dien dag niet geweest... helaas! Doch er was toch nog altyd genoeg in hem van zichzelf, om niet lager te staan dan de slechtaard Brian de Bois-Guilbert, die toch ook niet wegliep voor gevaar, al was dan z'n gedrag jegens Rebekka hoogst-indelicaat.
Slecht? Het zy zo! Maar lafhartig ook? Dat zou te veel zyn.
In zó'n stemming had Wouter - hy scheen niet te weten dat ook z'n eigen felonie voortkwam uit lafheid! - tussen z'n tweede kous en z'n broek in, den leder-lineaal gegrepen. En dat ding hield-i nog altyd in de hand, toen er door zo'n zonderlingen samenloop van omstandigheden 'n welgelukt beroep werd gedaan op z'n moed. O, eerbiedwaardige, correcte, maar dikwyls laaghartige, toch altyd onschuldige, kansverevening, waarom moest ge dat oningetogen ridderzwaard in handen geven van iemand die vergeten had zich te ontdoen van z'n slaapmuts? Waarom niet die twee belachelykheden in billykheid over Stoffel en den held verdeeld? Waarom niet aan ieder wat? Den een de muts, den ander 't wapen? Of, beter nog, waarom niet Stoffel den hellebaard in de hand gedrukt, en den slapenden Laurens by uitsluiting belast met het torsen van den gepluimden diadeem? Wat kon het hém schelen hoe hy er uitzag in z'n bed!
Maar... 'n held, 'n ridder? En dat onder de ogen van de dame die hy beschermen zal!
Arme Rebekka, wanneer Ivanhoe ware te voorschyn gekomen met zó'n helm!
Wouter was woedend.
En... ik ook! Op die kansverevening namelyk, en niet zozeer om de boosaardige combinatie van muts en degen. Zy is niet te vermyden, en de Don Quichotten schikken zich. Weldra zien ze die pluimmuts voor 'n stalen helm aan, en hun hemd voor 'n schubbejak.
Niet dáárom alzo ben ik boos. Ik zou waarlyk te veel te doen hebben, indien ik toegaf in de neiging tot zúlke verstoordheid. Maar om 'n andere samenvoeging die bedroevender is, en waarin 'n braaf ridder zich niet mág leren schikken.
Wouter was lafhartig geweest, toen-i Femke had behoren te kennen en te érkennen. En... z'n gevloden ridderlykheid kwam te voorschyn op 'n roep uit den mond van juffrouw Laps! Dit is erger dan belachelykheid!
Tegenover reinheid had-i zich stug betoond, en arm aan ziel. De rykdom van z'n gemoed berstte weelderig uit, zodra ze werd opgevorderd door 't gemene. Is 't niet treurig?
Dat de Don Quichotten weldra de onheraldische betekenis van hun pluimmutsen over 't hoofd zien - lafaards wachten zich wel voor zulke gekheid! - is begrypelyk, en te vergeven. Maar wie - en op-den-duur - genoegen nemen zou met de verkrachting van zedelyke logica, met het tragisch-heterogene...
't Huwelyk van rapier en muts was maar komisch!
...wie op-den-duur zich tevreden stelt met... dat andere, hy is verloren! Hoogstens kan er 'n rykworder uit hem groeien, 'n schoonzoon van Kappelman, of zo-iets.
Goddank, Wouter zou 't leren inzien. De zeer intelligente lezer begrypt immers dat-i anders geen geschiedenis hebben zou?
Maar hy was nog in lang zo ver niet, en meende al veel gedaan te hebben tot herstel van de zo sarcastisch bedorven toneelzetting, toen-i met driftig gebaar z'n wapen kletterend op den grond smeet, en z'n muts - flap! - op de tafel.
Niemand had ooit geweten dat het manneke zo driftig worden kon. Z'n moeder vroeg dan ook met de gewone belangstelling in 't welzyn van z'n zieltje: ‘of-i dan in-gods-heren-naam helemaal bezeten was?’ 't Had er veel van.
De ‘vinger’ van zo-even zal wel weer de klauw van 'n duivel geweest zyn, of... van den Duivel, naar verkiezing van den lezer.