Volledige Werken. Deel 6. Ideeën, vierde bundel. Ideeën, vyfde bundel
979.
Wat de tydgenoot van m'n geschriften zegt, is my in zekeren zin onverschillig. Het aandringen op den weerklank die me onthouden wordt, vloeit geenszins voort uit den wens om te weten of myn artseny den zieke al dan niet gesmaakt heeft. Ik wachtte daarop slechts nu-en-dan, om te kunnen beoordelen wat ik morgen zal hebben voor te schryven. Stomme zieken zyn moeilyk te behandelen.
't Bekende ‘mooi-vinden’ maakt me den indruk dat ik by vergissing suiker voor kinine gaf.
De gepastheid der hier gebruikte vergelyking met 'n geneesheer, houd ik vol. Nageslacht, gy zult me begrypen: de Natie is waanzinnig met haar thorbeckery! Kan ik 't helpen dat ik leef in 'n periode van politieke tulpendolheid?
Daar ligt een nieuwsblad voor my, waarin vyf artikelen onder elkander voorkomen, alle handelende over de byzondere verdiensten van Thorbecke! In géén daarvan wordt aangetoond wat die man gedaan heeft. We lezen en revanche: dat men in de provincie Groningen ‘zó verlangend is zyn gezindheid door daden te tonen - namelyk gelden te zamelen voor 'n monument - dat men overleg en overeenkomst schier niet kan afwachten’. (N.R.C. 13 Juni 1872).
Is dit krankzinnigheid, of is dit géén krankzinnigheid?
't Is me onmogelyk ál de stukken te ontleden zoals ik gedeeltelyk dat van Jorissen deed. Maar... difficile est, enz.!
Professor Vissering sprak, Professor Buys sprak, Professor Opzoomer sprak... over den ‘groten staatsman’ Thorbecke. Maar al die heren gingen, als Jorissen en de rest, heel voorzichtig voorby: wat die man byzonders heeft uitgericht! We vinden allerlei meer of min afgezaagde oratorische fanfares, maar... feiten, daden vinden we niet!
Prof. De Bruyn Kops verhaalt... ik citeer uit het verslag dat we vinden in de N. Rott. Courant van 12 Juni:
‘Steeds had hy de spreuk voor ogen: in het heden ligt 't verleden, in het nu wat worden zal’.
Die spreuk is voortreffelyk. Er zyn er meer van gelyke waarde. Deze, byv. dat het niet voldoende is een spreuk voor ogen te hebben, om te worden uitgemaakt voor 'n wonderdoener. 't Blyft ook nog de vraag, of Thorbecke de waarheid in 't oog hield van de kenspreuk die hier wordt opgegeven als z'n byzondere leidraad. Aan z'n doen - en laten! - zou men 't waarachtig niet zeggen!
Doch zulke aanmerkingen bewyzen niet, dat Prof. Kops niet elders wat degelykers zeide. Om het tegendeel te bewyzen, zou ik z'n geheel ledige speech moeten overschryven. Een klein blyk echter? Ziehier. De verslaggever zegt:
‘Tal van bijzonderheden werden verder aangehaald uit het leven van den groten staatsburger...’
Lezer, ik roep hier zeer ernstig uw aandacht in! Ge weet hoe dikwyls ik klaagde dat men niet lezen kan, en hoe zeker soort van voorlichters misbruik maken van deze onbekwaamheid, die wél beschouwd slechts neerkomt op 'n kwade gewoonte. Ziehier daarvan een overtuigend staal. Ik spreek nu niet van den heer De Bruyn Kops, maar van den redakteur die 't verslag gaf van diens rede.
Ik verzoek u de, in voorlaatste alinea letterlyk geciteerde zinsnede nog eens in te zien. Heeft de heer Kops volgens den verslaggever al dan niet een ‘tal van byzonderheden’ uit Thorbecke's leven meegedeeld? Ge meent ja, nietwaar? En, wanneer nu al die byzonderheden niet worden opgegeven in de courant die daaruit munt slaat... wél, men is toch niet verplicht juist álles te relateren wat 'n spreker gezegd heeft! Zeer waar. Een verslag is geen proces-verbaal. Ge legt de courant terzyde, in de mening dat Prof. Kops ‘een tal’ van vererende byzonderheden uit Thorbecke's leven meedeelde, die de courant uit gebrek aan ruimte niet volledig publiceren kan. Jammer blyft dit, maar... men berust, en denkt er 't beste van.
Inderdaad?
Nu, dan zyt ge behoorlyk bebiologeerd - waar 't om te doen was! - want... de heer Kops heeft juist dat ‘tal van byzonderheden’ niet opgegeven! Sta me toe, hier de krantenfraze in haar geheel te herhalen, en let op 't bedrog:
‘Tal van bijzonderheden werden verder aangehaald uit het leven van den groten Staatsburger, wier vermelding den Spreker echter te ver zou voeren. Slechts deze bijzonderheid, zeide hij, vinde hier een plaats...’
Daarop volgt de ene byzonderheid die wél genoemd werd!
Van zulk allooi zyn álle stukken over Thorbecke, die my onder de ogen kwamen. Heb ik recht of niet, te waarschuwen tegen zo'n valse-muntery?
En... ge vraagt, hoop ik, naar de éne byzonderheid, die de uitstekendste schynt geweest te zyn, daar ze met voorbygang van al de andere, werd uitgekipt?
‘Thorbecke versprak zich nooit, waar hij zich ook bevond, noch in een vertrouwelijk gesprek noch in 's Lands raadzaal...’
't Begint den schyn te krygen, dat m'n beste Louise in Vorstenschool haar oordeel over 'n onbeduidend ministertje, van die lofrede gecopieerd heeft. Ik kan gelukkig bewyzen dat de regels:
Hy spreekt... vry wel, maar zonder hart altyd,
En mist den moed zich somtyds te verspreken,
voor jaar en dag geschreven zyn. Als commentaar noteer ik, dat me nu blykt ook in die regels alweer 'n fout gemaakt te hebben. Ik verspreek me dikwyls, goddank! Na ‘hart’ moet 'n dubbelpunt staan, en 't eerste woord van den volgenden regel is: hy. Zó geconditionneerd werp ik Louise's woorden den lofredenaar van Thorbecke in 't gezicht!
Het is te betwyfelen of deze correctie begrepen wordt door lezers die door overmatig gebruik van krantartikels 't lezen verleerd hebben. Dat 's hún zaak!
Zich nooit verspreken? Niet in een ‘vertrouwelyk gesprek’?
Zo'n kwaadaardige opinie heb zelfs ik niet over Mr Thorbecke! Maar 't schynt dat z'n vrienden in die aanklacht berusten.
Dat de heer Kops hier niet bedoelde den afgod van den dag voor te stellen als 'n satan, wil ik gaarne geloven. Hy tracht dan ook dit barre vonnis enigszins te verzachten door de ampliatie:
‘zyn woorden waren steeds de geregelde uiting van een geregelden gedachtenloop.’
Wie ooit in Indië terechtzittingen bywoonde, waarby vele inlandse getuigen werden gehoord, zal erkennen dat de heer Kops hier 'n zeer duidelyke verklaring geeft van 't bekende wélspreken der geringe Javanen. Ook de flux de bouche van die lieden, niet voortgestuwd door genialen aandrang, gelykt meer op 'n straaltje uit 'n kraan, dan op 't hortend en stotend gedonder van een Niagara waar wat achter zit.
Maar... ook in vertrouwelyke gesprekken? Hier zou de vergoelykende zinspeling op 't onnozele kraantje vervallen!
Dát kan ik van Thorbecke niet geloven, want 'n eminente booswicht was hy gewis niet!