Volledige Werken. Deel 2. Minnebrieven. Over vrijen arbeid in Nederlands-Indië. Brief aan Quintillianus. Ideeën, eerste bundel
Aan den Heer...... Doctor in de Letteren.
Brief aan de kiezers van Nederland
Van een gouverneur-generaal in ruste
Over vryen arbeid in Nederlands Indië
[Over vryen arbeid in Nederlandsch-Indië]
Bylagen
Correspondentie
Ik ontvang veel brieven, die 'k officieel zou kunnen noemen, wyl ze aan my worden gericht in m'n hoedanigheid van publiek persoon. Ik vraag vergunning die te behandelen in de Ideeën. Tyd tot afzonderlyke behandeling heb ik niet. Maar ik kan niet alle brieven beantwoorden. Ik ben alleen en wie my schryven zyn velen.
By de uitgave der eerste Aflevering voel ik my genoopt tot het verzoek myn program in te zien en te bedenken, dat er niet in een zestal blaadjes kan worden voldaan aan dat program. Ook verzoek ik dringend op de Inleiding te letten.
De lieve brieven van K. v.d. B. zal ik beantwoorden. Ik zal zeggen wat me voorkomt wáár te zyn. Maar in alle gevallen, dank voor toon en bedoeling.
Wil iemand my helpen aan 't verslag der discussiën, 2e Kamer, waarin de Heer D. v. T. zo laag neervalt op den stand van zaken in Indië? (Ik meen: behandeling Kol. Begr. 1860). Ik heb dat nodig voor myn stuk over Duitenplatery, en kan 't maar niet krygen.
B.O. te B. Vergeef me dat ik niet antwoordde op uw brief. Ik heb weinig loisir. Ik hoor dat gy Q. zyt, en niet te Batavia woont. Ik maakte dat op uit den datum (16 Nov.). ‘Ze’ zeggen dat ik 't stuk, getekend Q., heb geschreven. Dat 's verdrietig. Ook menen sommigen nog altyd, dat ik Hagiosimandre ben. Dat 's ook verdrietig. Weten ‘ze’ nog altyd niet, dat ik geen omwegen gebruik? Hartelyk gegroet.
Ik stel my niet verkiesbaar tot lid der Kamer, voor deze Kamer ontbonden is. Ik zou met de vier of vyf inderdaad geachte en inderdaad achtenswaardige leden niets kunnen tot stand brengen. Zy nu ook niet, en 't verwondert my dat ze niet, door naar huis te gaan, protesteren tegen de schandelyke onbeduidendheid van 't geheel.
L.M. Gy hebt niet het recht taalfouten te maken. Gy zyt gewoon soldaat, en moet in 't gelid blyven. Ik veroordeel u tot drie jaar strafexercitie in Weiland.
Het is my onmogelyk myn geschryf terstond naar Indië te zenden, door gebrek aan handelscorrespondenten en geld om te frankeren.
Wie dus in Indië op de hoogte wil blyven van den stryd die ik voer tegen Droogstoppelary in alle betekenissen, wordt uitgenodigd tot opgave aan myn Uitgever, de firma R.C. Meyer te Amsterdam, van den correspondent in Nederland, aan wien myn werken terstond na het verschynen kunnen afgeleverd worden.
Ik verzoek dezen of genen vriend in Indië dit bericht te doen opnemen in alle Indische Couranten. - Ik. heb geen geld.
(Mededeling op de binnenzyde van het omslag, gebruikt voor de eerste drie afleveringen; 1862).
Correspondentie
Zie 't antwoord op de menigvuldige vragen naar de oorzaak van 't uitblyven der Ideeën, in 283. Men moet zich liever verwonderen als ze niet uitblyven.
Dank voor 't plaatsen myner advertentie in de Indische kranten. Vriendelyke groet aan den ‘Soldaat met weinig hoop op bevordering’. Wat was er weer veel dat ik niet wist, of verkeerd begreep! Ik studeer er in. Daarom wacht ik met de behandeling van onzen vriend den minotaurus. Hy zal er niet by verliezen.
Aan welk adres moet ik het boek terug zenden?
Hartelyk dank aan Gebr. v. G. te H. Och waren ze allen zó! Maar:
Van veel kanten wordt geklaagd dat m'n beroep op de Kiezers niet, of te laat is ontvangen. 't Was tydig verzonden, althans met wat goeden wil had het in ieders handen kunnen wezen vóór de verkiezingen. Maar veel boekverkopers hebben goed gevonden myn Uitgever te vragen: wat er moest gedaan worden met dat stuk? En hoeveel het kostte?
Wat het kostte?... Niets, heren.
Wat er mee gedaan moest worden? 't Had moeten worden bezorgd aan de abonné's.
De geabonneerden die nu eenmaal vervallen zyn in handen van zulke boekverkopers, zullen geduld moeten oefenen zolang deze serie duurt. (26 vellen). Maar ik raad hen aan, zich daarna te abonneren by den Uitgever zelf.
Ja, die boekverkopery in Holland is... hollands!
De vraag waartoe de Raad van State dient (315) was gedrukt vóór de reorganisatie van dat lichaam. Des beaux esprits se rencontrent.
De vroeger aangekondigde roman: Fancy, begint in 363. 't Zal me benieuwen of ik ditmaal loisir hebben zal dat ding af te vertellen. 't Lag daar sinds maanden, maar 'k zie in, die lieve Fancy dikwyls verkeerd verstaan te hebben, en moet dus veel veranderen, ja alles omwerken. Na m'n ondervinding van 't laatste jaar, erken ik schuldig geweest te zyn aan te grote goedmoedigheid in 't oordelen. Ik zal my beteren.
Ik verzoek wat geld byeen te brengen om m'n Havelaar los te kopen. Ik wou zo graag 't kopyrecht daarvan aan m'n kinderen laten. 't Is wat gek dat zy later in den winkel moeten komen der erven Van Lennep:
Een exemplaar, s.v.p. o kinderen van 'n ander: een exemplaar der geschiedenis van den man wiens kinderen wy zijn?
Er zou maar aan ontbreken dat Max en Nonnie geen crediet hadden in dien winkel, omdat ze waarschynlyk niet heel ryk zullen wezen.
U.S. v. L. moet duidelyker schryven. Als ik brieven ontvang die onduidelyk geschreven zyn, geef ik my geen moeite die te ontcyferen. Ook gekruist schrift lees ik niet.
Ik stel my niet langer Candidaat voor de Tweede Kamer. Waar vacatures zyn, moeten m'n lezers zelf maar weten of ze my kiezen willen, en aandringen op 't kiezen door anderen. Doch niet of graag. Ik ben er niet op gesteld, en voorzie toch dat ik zeer spoedig bedanken zou, daar m'n tyd te kostbaar is, om op den duur 't gemaal aan te horen van geachte leden. (Zie daarover m'n Vry-arbeid, en in de Ideeën 318 seqq.)
(Mededeling op de binnenzyde van het omslag, gebruikt voor de vierde aflevering en verder; 1862).
By de vyfde uitgave
De heer Busken Huet schreef eens [*)] Multatuli, door Cd. Busken Huet, thans verkrygbaar by G.L. Funke, te Amsterdam. ‘dat ik in den lezer te weinig veronderstelde’. Ik meen te mogen betwyfelen of deze mening gegrond is. In-allen-geval bevreemdde het my, ze te horen uit den mond van iemand die zelf nog-al te sukkelen had met de onbevattelykheid van z'n lezers.
Anderen beweren dat ik 't begrip myner lezers te hoog stel, en te veel laat aankomen op den huisdominee of 't knappe kind in de familie. (83)
De waarheid zal wel in 't midden liggen, wat in dit geval zeggen wil: aan geen der beide zyden. Het is waar dat ik me veel moeite geef om begrepen te worden, en mogelyk is 't dat ik in zulke perioden van stemming, uitvoeriger ben, dan voor sommigen nodig wezen zou. Hiertegenover staat dat ik, voortgezweept door m'n wens om zoveel waarheid mogelyk te geven in kort bestek, op andere plaatsen de zaken aforistisch afdoe.
Het was aanvankelyk myn plan slechts teksten te leveren, omdat het leven zo kort is. Het toelichten en duidelyk maken, had ik liever overgelaten aan jongeren. Tot nog toe evenwel ontwaarde ik weinig sporen van ingenomenheid met die taak, en dit noopte my nu-en-dan zelf aan 't preken te gaan. Waarschynlyk wacht men met het commenter en myner werken, tot ik overleden ben, omdat alsdan 't stupide doodzwygen z'n reden van bestaan zal verloren hebben.
Hoe dit zy, voldoening van m'n arbeid heb ik niet. Deze opmerking is te verdrietiger, naarmate myn werk meer verkocht, en - naar ik dus veronderstellen moet - meer gelezen wordt. Het begin dezer Ideeën verscheen voor tien jaren. Zy werden, in weerwil van den vyfden druk dien ze thans beleven, voor zo ver my bekend is slechts eenmaal, en wel eerst zeer onlangs, in een Nederlands Tydschrift besproken. [**)] Dr. Feringa's Tydschrift Vrije Gedachte. Sneek, bij H. Pijttersen T.z. Over de kinderachtigheid van dit smoorsysteem, mogen de heren van de pen zich verantwoorden by hún lezers. Die opheldering zal waarschynlyk wachten op den vyfden druk hunner vele werken die tot-nog-toe 't licht niet zagen.
Myn klacht over gebrek aan voldoening, is evenwel geenszins op dat botte zwygen gegrond. Ze vloeit veeleer voort uit de dagelykse opmerking, hoe gering de invloed is die het woord uit-oefent op 'n maatschappy, als de onze.
By 't opslaan en nalezen der bladzyden in m'n eerste brochure over Vryen Arbeid waar de verontwaardiging my aanspoorde tot het bestryden der Leugen die ons Volk opvreet, voel ik my genoodzaakt tot de droevige erkentenis:
‘dit alles is alzo gebleven tot op dezen dag!’
Behoudende leugens, liberale leugens, rechtlerige en moderne leugens, industriële leugens, philanthropische leugens, kansel-, katheder-, kerk-, kamer-, club-, krant- en straatleugens...
Och, 't is zo beschamend, opgang te maken in een land waar 't onware zo gewild schynt, en 't blyft de vraag, of ik niet meer oorzaak hebben zou tot vreugde over den schroom my te noemen - 't geen dan toch in een bedorven maatschappy als 'n eigenaardige onderscheiding kan worden opgenomen - dan over de algemene begeerte my te lezen.
Wat de Nederlanders bewoog, aan deze Ideeën een vyfden druk te verschaffen, is my 'n raadsel. Met het oog op byna alles wat ik dagelyks zie gebeuren, zou 't me begrypelyker voorkomen, dat er geen letter van myn hand te plaatsen ware.
De heer Funke had de goedheid my mee te delen, dat hy door aankoop eigenaar was geworden van 't kopierecht deze Ideeën, en deed my voorstellen omtrent herziening en correctie. Ik nam dit werk met yver ter hand, en voelde my byna overal genoopt, door noten een-en-ander toe te lichten, doch werd in dien aandrift telkens belemmerd door de herinnering aan de aanmerking van den heer Huet. Het is dus mogelyk dat ik, weifelend tussen te veel of te weinig, hier-of-daar plaats gaf aan onnodige opmerkingen, en elders 'n opheldering achterwege liet, die sommigen gewenst toescheen. Doch... dit zou niet myn schuld zyn. Het lezend Publiek heeft zich zo bescheiden weten te hullen in een hardnekkig mutisme... men is voortdurend zo gul geweest in het terughouden van allen mogelyken weer-klank, dat men 't my niet wyten mag, als ik omtrent de intellectuele vatbaarheid myner lezers in volslagen onzekerheid verkeer. Ik beroep my hieromtrent op het oordeel dier zangeres in Den Haag, waarvan ik melding maakte in den Derden Bundel (659) en zal me wel moeten getroosten voort te gaan: ‘alsof ik tegen een muur sprak.’ Deze aan den volksmond ontleende vergelyking gaat alweder mank. Muren immers weerkaatsen 't geluid. Ik had de oorzaken van m'n akustischen tegenspoed liever in den modder moeten zoeken.
Indië maakte Kalidasa. Griekenland, de Homerische rhapsoden, Euripides, Plato en Aristoteles. Rome, Virgilius, Horatius en Terentius. Italië, Dante, Petrarca en Tasso. Frankryk, Corneille, Molière, Voltaire en Rousseau. Oud-Ierland, z'n barden. Engeland, Shakespeare, Swift, Addison, Steele, Goldsmith en Sterne. Duitsland, Schiller en Goethe... men neme 't my niet kwalyk, dat ik zo ver beneden al die mannen sta: ik ben door niemand gemaakt, en zit nog altyd te wachten op 't eerste blyk dat Nederland - Nederland als zodanig - kennis draagt van m'n bestaan.
Dat dit niet voordelig werkt, noch op 't gehalte van m'n arbeid, noch op de gemakkelykheid waarmee ik dien verricht, ligt in de rede, en zou begrepen worden in al de landen die ik zo-even opnoemde. Wat Nederland aangaat, haal ik dien zonderlingen toestand slechts aan ter verschoning voor de ongelykmatigheid, waarmee m'n noten in dezen herdruk verdeeld zyn. Ik verkeerde altyd in 't onzekere, of 'n stelling al dan niet toelichting nodig had. De onderwerpen evenwel, die-naar m'n niet zeer gemotiveerde gissing, want ik tast in 't duister - behoefte hebben aan een verduidelyking die 't bestek ener noot zou te buiten gaan, heb ik geheel zonder kommentaar gelaten, met het oogmerk die later opnieuw, en dan meer uitvoerig te behandelen.
Het doet my leed, dat de bundels, om my onbekende redenen, in twee deeltjes gesplitst zyn. Dit breekt enigszins de economie van m'n werk, en maakt het verwyzen naar 'n bladzyde lastiger dan anders het geval wezen zou. Waar ik van ‘bundel’ spreek, blyf ik bedoelen de zes-en-twintig vellen octavo druk, die aanvankelyk in een boekdeel verenigd waren.
Wat de spelling betreft, ik heb ditmaal, niet zonder tegenzin, nagenoeg de mode van den dag gevolgd [*)] Nagenoeg. Men ziet o.a. dat ik de lelyke i j heb afgeschaft. Het gekibbel over den oorsprong der y, doet niet terzake. Zéker is 't dat onze letters i en j tezamen geen y-klank voortbrengen, en dát is naar onze tegenwoordige uitspraak de eis. Wie yzer uitspreekt als izer, heeft volkomen recht dat woord te spellen met 'n i. Maar ik, die yzer zeg, schryf ook: yzer. Nogal eenvoudig, dunkt me. niet omdat ik den minsten eerbied voel voor de taalkennis der personen die hedenten-dage zo goed als officieel belast schynen met de bearbeiding van dat veld, doch om niet het oog des lezers af te stoten door vreemdheid van spelling. De sop zou de kool niet waard zyn.
Ik neem deze gelegenheid te baat voor de opmerking dat ik vroeger, waar ik van de gewone spelling afweek, geenszins bedoelde een voorbeeld van goede schryfwys te geven, doch alleen wilde aantonen dat men ook buiten de alleenzaligmakende methode der vakmannen van den dag, iets kon voortbrengen dat het lezen waard was. Toch zou 't me zeer hef zyn, eens tyd te vinden, onze taal tot 'n gezet onderwerp van studie te maken, of liever - want dít deed ik reeds sedert m'n kindsheid - bruikbare spelregels voor te slaan. Zodra mogelyk wil ik dit beproeven (112) doch ik zie in, dat ik me haasten moet om gereed te zyn voor den val van het tegenwoordig regime. Dat dit laatste uit 'n philologisch oogpunt niet hoger staat dan Siegenbeeks schoolmeesterig geknutsel, zou nu juist in Holland geen reden zyn voor 'n kort bestaan. Maar het tegenwoordig stelsel - zegge: stelsel! - is onpraktisch, en dit geeft, in den stoomtyd, hoop op 'n spoedig uiteinde. Nu voor alsdan: R.I.P.
Men heeft me verweten dat ik zo vaak myzelf citeer. Daarin ligt, naar ik verneem, onbescheidenheid, hovaardy. [**)] Om het zo-even achter 't woord ‘stelsel’ geplaatst uitroepingsteken te rechtvaardigen, hier de opmerking dat volgens D.V. en T.W. 't woord hovaardy met twee o's moet geschreven worden, doch hoveling en hoven met één. Begrype wie 't kan! Dat de tweede o op 't eind ener sylbe, in 't geheel geen reden van bestaan heeft, is onzen lettermannen nu eenmaal te hoog, maar men zou dan toch kunnen vergen dat ze consequent waren in hun bekrompenheid. Ziedaar schryvers die 't wel laten zullen, zichzelf te citeren! Ik hoop gelegenheid te vinden, een gedeelte van den vierden Bundel aan taalstudie te wyden. 't Onderwerp is zo droog niet, als door velen gemeend wordt. Nu ja, bescheiden ben ik, goddank, niet. Maar eilieve, ik meende dat er in 't aanhalen van m'n eigen woorden een blyk lag van consequentie, van correctheid. Juist uit den wens om op die wyze m'n Ideeën tot één geheel te maken, is het afdelen daarvan in genummerde paragrafen voortgesproten. Het doet my leed dat ik, meegesleept door styl, vooral in den Derden Bundel zo dikwyls van dien vorm ben afgeweken, en dat ik door velerlei verdrietige omstandigheden genoodzaakt werd, aan m'n overige werken een andere inrichting te geven. Het aanhalen van een kort gezegde, waardoor men een lange redenering kan uitwinnen, komt me zo verkeerd niet voor. Dat sommigen zich door ‘nederigheid’ genoopt voelen te vergeten - en te doen vergeten! - wat ze enige bladzyden of jaren geleden gezegd hebben... nu ja, dit behoort by de alom beoefende ‘nederigheid’. My is 't zeer aangenaam, indien alles wat ik ooit schreef, in 't geheugen blyft, en naast later opmerkingen of redeneringen gelegd wordt ter toetsing van de waarheid. De deugdzaamachtigheid dergenen die zo'n kruis-onderzoek liever vermyden, komt me... nederig voor, niedrig, en zelfs niederträchtig.
Wie overigens de moeite schuwt m'n citaten op te slaan, deed beter m'n Ideeën geheel terzyde te leggen. 't Is, meen ik, niet te veel gevergd, dat de lezer zich enige moeite geve te begrypen, wat de auteur met niet geringe inspanning - want ik arbeid onder drukkende servituten van gemoed en omstandigheden - trachtte begrypelyk te maken.
Als handleiding tot het beoordelen myner Ideeën, ben ik tenslotte zo vry nog eens te verwyzen naar 't program dat in m'n eerste brochure over Vryen Arbeid voorkomt, en my te beroepen op de wenken in 35, 123 en 283.
Deze drie nummers, in verband altyd met 30, zyn tevens van strikte toepassing, op al m'n andere werken zowel als op m'n geheel leven.
Wiesbaden, 1872
Multatuli
(Uitsluitend in de druk van 1872)
Voorbericht
By deze zesde uitgaaf der Ideeën herhaal ik het meermalen gedaan verzoek myn werk te toetsen aan 't program dat in m'n eerste brochure over Vryen Arbeid voorkomt.
De Noten waarby geen jaartal staat, waren reeds in vorige uitgaven opgenomen. Van nieuwe Noten heb ik my, op weinig uitzonderingen na, onthouden, wat me soms - by de bitterheid over de weinige voldoening die m'n werk my verschafte - moeilyk genoeg viel.
Men bedenke overigens dat alle geschriften naar de dagtekening moeten beoordeeld worden, en dat zeer veel denkbeelden die heden onder de gemeenplaatsen kunnen worden gerangschikt, in 1861 en '62 voor gewaagde paradoksen werden uitgekreten.
Wiesbaden, Augustus 1879
Multatuli
(Uitsluitend in de druk van 1879)