Volledige Werken. Deel 2. Minnebrieven. Over vrijen arbeid in Nederlands-Indië. Brief aan Quintillianus. Ideeën, eerste bundel
Aan den Heer...... Doctor in de Letteren.
Brief aan de kiezers van Nederland
Van een gouverneur-generaal in ruste
Over vryen arbeid in Nederlands Indië
[Over vryen arbeid in Nederlandsch-Indië]
443.
't Was avond geworden, en het spel der kinderen zou binnenshuis worden voortgezet. De kleine gemeente was vermoeid. Er zou verteld worden door een van de groten.
Welke ‘grote’ verdwaald was op Stad-rust, om dáár Moore's Peri en Paradys te behandelen, weet ik niet. Men zal vinden dat het niet paste by Betsy's ‘engagement’ en die liefde-smorende linnenkast. Maar evenals, volgens sommigen, ieder persoon ééns tenminste wordt bezocht door de fortuin, zo ook schynt er in de platste, minst dichterlyke omgeving, éénmaal althans iets voor te vallen dat ‘aan wie 't vatten wil’ de gelegenheid geeft zich te verheffen boven 't alledaagse. Eénmaal wordt den drenkeling toegeroepen: ge kúnt zwemmen, sla uw armen uit!
Zal deze of gene dien roep verstaan in m'n Ideeën?
De ‘grote’ volgde in z'n vertelling den engelsen dichter niet. Hy volgde een van de vele wyzen waarop de peri-legende in alle talen is bezongen, nadat ze in de gemoederen van alle volken ontstaan was. Het grondbegrip van schuld, boete, offer, verzoening en eindelyke triumf van 't goede, is diep geworteld in den menselyken geest, omdat de oerdichters behoefte hadden aan dramatische spanning. Iedere stam had te allen tyde z'n Fancyverschyning, z'n verlangen naar huis, de zucht om terug te keren tot vorigen heilstaat. Overal vinden wy in de herinnering een gouden eeuw, die wordt aangenomen als punt van uitgang, en als doel voor de toekomst tevens. Al mogen wy vaststellen dat zulke indrukken alleen bestaan in ons gemoed, en geen grond hebben in de onverbiddelyke werkelykheid, toch blyft het zeker dát die indrukken bestaan, en wie - als ik, helaas! - de heerschappy van 't goede voor of na ons, ontkent, moet toch toestemmen dat er naar 't goede gestreefd wordt, 't geen op zichzelf reeds? goed is. (276)
Ieder volk, ieder individu, heeft eenmaal smachtend uitgezien naar 'n geliefde Omikron, en 't is de schuld van den minnaar niet, dat te allen tyde deze of gene priester zich vertoonde op dien roep, en met uitgestoken hand antwoordde:
- Omikron? Dat ben ik. Mag ik? zes schellingen verzoeken voor de moeite?
Die zes schellingen hebben veel bedorven.
Want óf men betaalde die, en hield den priester in 't leven, die zich voordeed als de gezochte minnares...
Of, men werd wakker, lichtte kleed en mombakkes op, herkende den bedrieger, en wierp hem ter deure uit, met de klacht: Fancy heeft my bedrogen, ze zond me 'n valse Omikron!
Dat deed Fancy niet, dat deed de priester om die zes schellingen.