Volledige Werken. Deel 2. Minnebrieven. Over vrijen arbeid in Nederlands-Indië. Brief aan Quintillianus. Ideeën, eerste bundel
Aan den Heer...... Doctor in de Letteren.
Brief aan de kiezers van Nederland
Van een gouverneur-generaal in ruste
Over vryen arbeid in Nederlands Indië
[Over vryen arbeid in Nederlandsch-Indië]
439.
Het schynt dat ook onze Wouter te veel hoefyzers had binnen gekregen, want hy was bedrukt en neerslachtig. Zelfs Leentje had moeite hem op te beuren, en te meer omdat zy, ronduit gezegd, niet goed kon wys worden uit haar beschermeling.
In 't mazen zocht ze vergeefs haar weerga, en ik heb al gesproken over de onzichtbaarheid van 'r heen-en-weertjes - dat toch alles is, wat men van heen-en-weertjes verlangen kan - doch haar bevattingsvermogen schoot tekort by Wouters vertrouwelyke mededelingen, en zy kon zich niet onthouden van tyd tot tyd den jongen aan te zien met 'n medelydenden blik, die twyfel verraadde aan de gezondheid van z'n verstand. Tevergeefs bespaarde zy enige duiten van 'r schraal weekgeld, om hem op te vrolyken met de vroeger zo welkome pepernoten... helaas, Wouters ziel was haar pepernoten ontwassen, en de ontdekking hiervan veroorzaakte Leentje bittere smart.
- Maar, beste jongen, wees dan toch verstandig, en laat je niet het hoofd op hol brengen met zulke praatjes! Die Fancy, of hoe 't schepsel heten mag, heeft je beet gehad... of misschien heb je gedroomd.
- Neen, neen, neen, Leentje... alles is de waarheid! Ik weet zeker dat alles wat zy gezegd heeft, de zuivere waarheid is.
- Maar Wouter... die historie met je zusje... dat had je dan toch vroeger moeten weten...
- Ik wist het ook, maar 'k had het vergeten. Al wat Fancy zeide, wist ik. Het was me maar ontgaan. Terwyl ze sprak, kwam 't my weer duidelyk voor den geest.
- Ik zal eens naar die molens gaan, zei Leentje.
En dat deed ze. Naar Wouters aanwyzing vond zy de juiste plek waar die belangryke ontmoeting zou hebben plaats gehad. Zy zag de balken, den modder, de eenden, het kroos... alles was er, tot de aslucht toe, alles... behalve Fancy en haar vertellingen.
En ook Wouter zelf vond Fancy daar niet meer. Tevergeefs wandelde hy met de fatsoenlyke Hallemannetjes, zo dikwyls men hem thuis ‘van den vloer’ wenste. Tevergeefs stond-i uren lang aan de leuning van z'n brugje, en luisterde naar 't geklepper van de molens. Zy vertelden hem niets, en zongen niet, en er kwam geen Fancy.
- Ze zal te veel bezigheid hebben aan 't hof myner moeder, zuchtte Wouter, en bedroefd ging-i naar huis.
Maar als-i door 't venster al de schone sterren zag, die zo vriendelyk tintelden alsof ze 'm toewenkten moed te houden, dan werd hy iets beter gestemd. De treurigheid bleef, maar ze was minder bitter. Ze ging van smart over in heimwee, in zoet verlangen ‘naar huis’, en met betraand oog, maar niet wanhopig meer, riep hy fluisterend:
- Omikron, Omikron!