Volledige Werken. Deel 2. Minnebrieven. Over vrijen arbeid in Nederlands-Indië. Brief aan Quintillianus. Ideeën, eerste bundel
Aan den Heer...... Doctor in de Letteren.
Brief aan de kiezers van Nederland
Van een gouverneur-generaal in ruste
Over vryen arbeid in Nederlands Indië
[Over vryen arbeid in Nederlandsch-Indië]
391.
Maar alle zelfopoffering heeft z'n grenzen. (41) Wanneer ik al m'n gangen naar de Noordermarkt kon aaneenknopen in één richting, ware 'k reeds lang aan de pool geweest.
Stoffel dreunde z'n vrouwelyk werkwoord op, met veel gevoel, en de dames schaterden van lachen, toen-i haar vertelde dat hy beschonken geweest was, en dat zy 't wezen zouden. Daarop werd de buurt over de hekel gehaald, en de juffrouw van ‘onder-achter’ kreeg haar deel. Dat spreekt vanzelf, want ze was er niet.
De godsdienst en 't geloof speelden 'n grote rol, en juffrouw Laps gaf te kennen dat ze van plan was 'n ‘oefening’ op te zetten, omdat de tegenwoordige dominees wel wat los heenliepen over de zaak, en niet goed in de hoeken veegden.
- Ik zeg maar, 't staat in de Schrift, dat 'n mens 'n mens is, riep ze, en dáár kom ik maar op. Men moet 't niet beter willen weten dan Godzelf. De zaligheid komt van de genade, en de genade komt door 't geloof, maar als je met uitverkoren bent, dan heb je de genade niet, en je kunt niet geloven... en dat is dan de reden dat je verdoemd bent, zie je? Ik zeg maar: dát is zeker, zo goed als twee maal twee, zie je... en daarom wou 'k zo graag 'n eigen oefeningetje houwen... niet om geld of gewin... here, neen... maar om 'n zakduitje op kermis en nieuwejaar. Denk 's 'ns over, juffrouw Mabbel.
Juffrouw Mabbel zei dat 'r man er tegen was, omdat-i graag 's avonds uitging, en zy dan op den winkel moest passen. Bovendien: ‘'t kwam zo siecht uit met bakken. Niemand kon begrypen wat dat 'n “werkelyk” beroep was.’
- Uwé dan, juffrouw Zipperman, vindt uwé ook niet, dat 't wel gaan zou? Ik zou koffie-zetten, en de zielen konden daar wat voor neerleggen in de schoteltjes... want om geld is 't me niet te doen, gut nee. We zouden beginnen met 't ouwe testament... en dan... oefening, weet uwé... oefening... weet u? Juffrouw Zipperman wist 't wel, doch 'r schoonzoon van de assurantie - of van 't kadaster - had gezegd dat de dominees voor die zaak betaald werden, en dat dus alle verdere oefening onnodige kosten wezen zou.
Die heren van 't kadaster - of van de assurantie - zyn zo gek niet. - Wat denkt uwe d'r dan van, juffrouw Krummel? Vindt uwe niet dat zo'n oefeningetje...
Juffrouw Krummel zei, dat ze zich oefende met 'r man, als-i van de beurs kwam.
Juffrouw Laps was nu wel genoodzaakt zich te wenden tot vrouw Stotter, schoon ze voelde dat er iets derogerends in lag, zulke aanbiedingen te doen aan 'n ‘vrouw’.
- Och, me lieve juffrouw Laps, als je 'ns zolang gebakerd had als ik, zou je de lust wel vergaan. Daar heb je nou m'nheer Luttelmans van de Prinsengracht... dien heb ik gebakerd... en die zei altyd... want ik heb altyd heel in 't fatsoenlyke gebakerd, weet je... 't is 'n huis met 'n hoge stoep, en in den gang stond zo'n klok, weet je, van regen en wind... en die zei altyd: ‘Vrouw Stotter, zeit-i, je bent 'n goeie vrouw, zeit-i, en 'n knappe baker, dat zal ik altyd van je zeggen, zeit-i, en, zeit-i, m'n hele familie zal je gebruiken, zeit-i, maar zeit-i, als de mensen je zowat zeggen, zeit-i, moet je maar net doen of je 't niet hoort’ - dankie, juffrouw Pieterse, m'n koppie is omgekeerd, dat zie je wel - en daarom zeg ik maar altyd: ieder moet weten wat-i doet.
- Maar zo'n oefeningetje... vrouw Stotter.
- 't Is mogelyk, juffrouw Laps, 't is wel mogelyk... maar ik heb al zoveel ondervinding van die dingen, dat ik maar zo m'n eigen gang ga, en dat 's ook maar 't beste. Want ik ben in 'n kraam geweest by m'nheer De Witte, die 'n oom heeft aan 't stadhuis, weet je, want ik baker altyd heel in 't fatsoenlyke, en die zei altyd, omdat-i zo grappig was, weet je, die zei altyd: ‘baker, baker, zeit-i, je bent m'n 'n baker!’ zodat ik maar zeggen wil, dat 'k heel goed weet wat 'k doe, want ik heb 'r al wat ingespeld van m'n leven. Daar heb je nou m'nheer... hoe heet-i ook... ook op de Prinsengracht... neen op de Kalkmarkt... och, hoe heet-i...
De lezer zal vinden dat vrouw Stotter gedurig afweek van 't punt in kwestie. Maar dat doen er wel meer.
- En uwé, juffrouw Pieterse, hoe denkt uwé over 'n oefeningetje?
- Och mens, ik heb al zo'n geoefen met m'n kinderen! Je weet niet wat 't is, mens, om 'r zo negen groot te brengen. En ik doe daar m'n godsdienst mee, want in de schrift staat... Trui, geef kleine Kee 'r wat voor, ik hoor 'r weer.
Truitje had iets edels in haar gang, toen ze naar de achterkamer ging, om kleine Kee er wat vóór te geven. Men kon 't haar aanzien, dat zy zich gestreeld voelde door de overdracht der moederlyke waardigheid. Kleine Kee scheen minder gestreeld.
- Waar was ik ook weer? Ja, dat is m'n godsdienst, zeg ik maar. 't Is 'n getob met die kinderen, mens, je wéét 't niet! En ik vind, als ik ze goed opbreng... ga jy nu 'ns, Pietje, en breng Simon terecht, die knypt zeker z'n zussie weer, dat doet-i altyd als 'r volk is.
Simon werd terechtgebracht.
- Als er volk is, zyn de kinderen altyd zo lastig... wat hoor ik daar weer - Myntje ga 'ns kyken, en zeg dat ze slapen moeten.
Myntje ging, en kwam terug met de tyding dat ‘ze wat hadden omgegooid’.
Algemene strafoefening. Vinnige boodschap van de juffrouw van ‘achter-onder’. - 't Is dan ook heel onaangenaam voor de juffrouw van achter-onder, als de kinderen der juffrouw van boven-voor wat omgooien, achter. - Vreselyke opschudding.
Eindelyk:
De kinderen waren ‘terechtgebracht’. Juffrouw Zipperman zat weer in den hoek ‘waar 't zo tochtte’ waaruit men ziet hoe alle aardse grootheid 'n keerzy heeft, en dat 'n schoonzoon by 't kadaster - of de assurantie - regelrecht aanspraak geeft op zinkings. Juffrouw Laps was heel tevreden over de kordate manier waarop de kinderen waren gekastyd. ‘'t Was juist als in de Schrift stond’ zei ze, en zy haalde 'n tekst aan, waarin wordt voorgeschreven iemand te slaan. Waar 't staat, weet ik niet, maar 'k ben zeker dat 't érgens staat. Want in die Schrift Staat alles. Vooral van slaan.
- Kom Stoffel, vertel jy nou 'reis wat, zei de vriendelyke gastvrouw, die tonen wilde dat 'r kinderen meer konden dan knypen en omgooien.
- 'k Weet niks op 't ogenblik, zei Stoffel, zonder de minste socratische hovaardy.
- Och toe, zeg maar 'reis wat je verleden zei... och toe - zo is-i altyd, juffrouw Mabbel, hy moet aan den gang geholpen worden, anders gaat 't niet, maar dan weet-i 't wel, dat zal uwe zien - toe, Stoffel! - Hy zal moe wezen van z'n school, weet u... 't is 'n gedoe met zo'n school! Ja, juffrouw Krummel, daar is 'n hele boel aan vast... zou u dat wel zeggen, dat alle woorden mannelyk of vrouwelyk zyn? Is 't niet waar, Stoffel?
- Nee, moeder.
- Niet, wel nou kom-an... en verleden zei je - 't is maar, weet uwe, juffrouw Zipperman, om 'm aan 't praten te krygen, maar dat kan zo in-eens niet, weet uwé, omdat-i moe is van z'n school - en verleden zei je, dat alles...
- Nee, moeder. Mannelyk, vrouwelyk of onzydig, heb ik gezegd.
- Nou hoort uwé 't, juffrouw Mabbel... waar haalt-i 't vandaan! Begryp 'ns, baker, ik ben vrouwelyk, en de tafel ook, en je muts ook - je korrenet, weet je - en jy ook...
- Nee, moeder, kornet is mannelyk... alle mannelyke bedryven... en baker ook.
Baker keek heel vreemd. Zy mannelyk... dat had ze nooit geweten.
- Baker is mannelyk, ging Stoffel voort - nou begint-i! riep z'n moeder - alle woorden op k.e.r. zyn mannelyk: rakker, makker, bakker... raker, maker, baker.
- Is 't mogelyk! riepen de gasten uit één mond.
- Ja mensen, en nog meer, zei juffrouw Pieterse, je zult verstomd staan als je 't hoort, wat denk je wel dat je bent, juffrouw Krummel?
- Ik... ik? Wat ik bén?
- Ja, ja... wat je bent, wat je eigenlyk bent?
- Wél... ik ben juffrouw Krummel, zei 't mens, maar ze zei 't met wat twyfel, want ze las uit den zegepralenden blik van juffrouw Pieterse, en op de diepzinnig saamgeknepen lippen van Stoffel, dat ze in 't eind wel heel wat anders wezen kon dan juffrouw Krummel.
De spanning was te mooi om die niet te rekken, en daarom, van 'n byzondere zaak 'n algemene makende, vroeg Stoffels moeder, kringsgewys rondgaande met 'r blik:
- En uwé ook, juffrouw Mabbel, en uwé, juffrouw Laps, en uwé, juffrouw Zipperman, en jy, vrouw Stotter... wat denk jelui allemaal wel dat je bent?
Zy wisten 't geen van allen.
Dit nu zal niemand vreemd voorkomen, die de moeilykheid van zelfkennis heeft ingezien, maar zó meende de hoogschalke Stoffel 't niet. De zaak zat dieper.
Juffrouw Laps antwoordde 't eerst, en riep met verwaande zelfgenoegzaamheid:
- Ik ben juffrouw Laps!
- Mis... mis... glad mis!
- Wel herem'ntyd, ben ik juffrouw Laps niet?
- J...a...a...a... je bent wel juffrouw Laps, maar Stoffel heeft niet gevraagd wie je bent, maar wat je bent... daar zit 'm 't fyne...
- Wát ik ben? Wel... griffermeerd!
- J...a...a...a... dat ben je wel, m...a...a...r... nee, dát is 't nu niet. De vraag is... wat je bént? Stoffel, help me eens...
Stoffel zei tussen twee rookwolken in, en dus zo professoraal mogelyk:
- Juffrouw Laps, ik wenste te weten, wat gy zyt uit een dierlyk oogpunt.
- Daar bemoei ik me niet mee, zei juffrouw Laps, als iemand die op 't punt Staat zich beledigd te voelen.
- Ik ben 'n baker, zei vrouw Stotter, en daar blyf ik by.
- En ik ben de juffrouw van den koekbakker, riep de overbuurvrouw, met iets beslissends in 'r toon, die gissen deed dat ze van plan was vast te houden aan die mening.
- Goed, goed, juffrouw Mabbel, maar ik meen uit 'n dierlyk oogpunt...
- Als 't onfatsoenlyk wordt, ga 'k liever heen, zei juffrouw Laps.
- Ik ook, voegden de juffrouwen Krummel en Zipperman er by, want we komen voor ons plezier.
- Mensen, wees bedaard... 't Staat in 'n boek - Stoffel, zeg 't maar - je zult 'r om lachen, juffrouw Mabbel, en 't mooiste is dat 't in 'n boek staat... je kunt 'r niets tegen zeggen - toe Stoffel zeg 't maar!
- Juffrouw Laps, zei Stoffel plechtig - en er was 'n gewichtig ogenblik aangebroken in 't avondje van juffrouw Pieterse - juffrouw Laps, je bent een zoogdier.