Volledige Werken. Deel 6. Ideeën, vierde bundel. Ideeën, vyfde bundel
969.
‘De overledene was... 'n groot Staatsman, de grootste Staatsman...’
Het vlees is duur in den Staat waar onze politicus z'n kunsten vertoond heeft. Het hongerend Volk graaft krengen van aan ziekte gestorven paarden op, om zich te voeden.
[*]
N. Rott. Courant. 22 April 1872:
‘Alblasserwaard, 19 April. Naar wij vernemen, is op den stal van den landbouwer C. van Harten te Nieuwpoort, de longziekte uitgebroken, en zijn dientengevolge drie koeien onteigend en afgemaakt. Het vlees daarvan werd publiek verkocht, en velen, die zelden vlees kunnen bekomen, konden zich bij die gelegenheid op zeer voordelige wijze daarvan voorzien.’
Het nummer van de courant, waarin 't heimelijk opgraven van reeds begraven afgekeurd vee wordt meegedeeld, kan ik op 't ogenblik niet opgeven. De belangstellende lezer moge het zoeken in de dagbladen die daarvan, evenals in bovenstaand bericht, zonder den geringsten commentaar, en dus als van de gewoonste zaak der wereld, kennis geven. Mocht iemand twyfelen aan de waarheid myner bewering, dan zal ik het bedoeld bericht doen opzoeken
(1872
...de allergrootste Staatsman alzo! Een leeuw in 't Parlement. Een Herkules...
Arme stallen van Augias!
...een Herkules in 't kieswerk. Een tovenaar in grondwetten... Een natovenaar dan toch? Een plagiaatheilige, nietwaar? Ik durf vragen: welk oorspronkelyk denkbeeld van dien Thorbecke is er voor, in, of na dat fameuze jaar '48 voor den dag gekomen? De man was mager, maar had er 't recht niet toe. Voortgebracht heeft-i niets, niets, niets!
Men beoordele hem naar den maatstaf die aangegeven werd in m'n Idee 30 - durft iemand beweren dat die maatstaf onjuist is? - en vrage zich af, hoeveel ziel de man heeft uitgegeven ten behoeve van 't algemeen? Waarlyk, het antwoord is treurig! Treurig, niet om zynentwil - z'n dorre persoonlykheid voelde geen behoefte aan uitstraling - maar om den wille der velen die ik zoeven kenschetste in 966. Het was gedaan met het Romeinse Ryk, toen er 'n Augustulusjen op den troon zat. Een volk dat diminutieven aanbidt, dat 'n homunculus opneemt in de ry der grote mannen, is verloren.
Hoe men 't heeft aangelegd om de in '48 tot stand gekomen veranderingen, als iets nieuws uit te bazuinen, als vruchten van Thorbecke's genie... nu ja, er werd by die plompe foppery gerekend op de zonderlinge behoefte aan aanbidding van eigen-fabriekswerk. En gelukt is het!
Wist ge dan niet, Nederlanders, dat die veranderingen elders sedert lang waren ingevoerd? Dat de toepassing daarvan op Hollandse toestanden, zo onhandig mogelyk geschiedde? Dat ze allergebrekkigst was? Weet ge dan niet, dat we nu reeds, slechts vier-en-twintig jaren na de redding, dringender dan ooit behoefte hebben aan... redding?
De toestand van 't Nederlandse Volk, sociaal en politisch, is gevaarlyker dan ooit.
Sociaal: de armoed kankert van onderop met gierigen klauw omhoog. Straat-armen hadden wy immer, doch 't gebrek greep al hoger en hoger. Het maakte zich meester van den kleinen burgerstand, van den middelstand, van den zogenaamd-hogeren burgerstand. De tyd is zeer na, dat Nederland bewoond wordt door 'n paar honderd millionnairs en... drie millioen hongerlyders. Bemerkt ge dit niet, Nederlanders? Zyn zulke verschynsels beneden uw aandacht? Voelt ge niet, hoe 't acht-en-veertigs geleuter over Staatsvormen - verder, dieper, hoger, kwam uw homunculusje Thorbecke niet! - de aandacht afleidde van den Staat? Begrypt ge niet, hoe de Staatskunstemakery van zo'n man tot het werkelyk behartigen van de belangen des Volks, in verhouding staat als 'n kartonnen toneelpastei tot voedsel?
Weet, begrypt, kent ge dit alles niet? Gy hadt het toch kunnen weten, Nederlanders! Tien jaren geleden heb ik u gewaarschuwd. (451, 452) De bladzyden waarin ik uw onmachtigen
*
afgod in z'n naaktheid tentoonstelde, werden dezer dagen ten vyfden male gedrukt...
Tóch 'n standbeeld!
Maar zyt ge dan krankzinnig?
My komt het zo voor.
Heel aangenaam schryven is 't voor zo'n Publiek niet. Nu, dat heb ik u al meer gezegd.
Politisch. De eerbied dien men, na de Thorbeckse restauratie, ons land toedraagt buiten de grenzen, is even schraal als 't voedsel daarbinnen. Over de inlyving, by gelegenheid der eerste commotie in Europa, bestaat nergens de minste twyfel. Wat heeft Thorbecke gedaan om ons staande te houden? Niets, niets, niets alweer! Hy heeft het gebruik voor Staatsrekening, van koffie en broodjes by enige publieke gelegenheden, afgeschaft.
En Indië, Neerlands-Indië, Insulinde? 't Is daar ellendiger dan ooit. De bevolking lydt periodiek honger, nu zowel als toen ik den Havelaar schreef.
[*]
Byvoegsel N. Rott. Courant van 30 April 1872. (Dat is: twaalf jaren na 't verschynen van den Havelaar!)
‘Naar de Locomotief verzekert, zou er in het district Poerworedjo, residentie Banjoemaas (Baglen?) Hongersnood heersen.’
Het liberale blad dat dozynen kolommen weet te vullen met lof over dien Thorbecke, geeft by dat schandelyk bericht geen woordje commentaar. Het staat er even dor alsof men een tyding over weer en wind meedeelde! Dit kentekent den toestand.
(1872)
De acht-en-veertigse liberalistery heeft bovendien middel gevonden, in dat vroeger zo gezegend land, een artikel in te voeren van Moederlands fabrikaat: armoed onder Europeanen.
Dit was voorheen 'n onbekende zaak! En nu?... helaas! Wie Indië kende voor dertig jaren, en thans de daar verschynende couranten leest, die op allerlei wyze den toestand afspiegelen waartoe de Europese maatschappy in Indië gezonken is, heeft slechts de keus tussen smart en woede.
Vloek over de Haagse ellendelingen die aldus 't heerlykste bedierven, wat ooit aanspraak maken mocht op zorgvuldige behandeling!
En op de lyst van die ellendelingen staat Thorbecke bovenaan. Hy had het recht niet, dom te zyn. Hy had het recht niet, onbekwaam te zyn. Hy had het recht niet, traag te zyn. Men betaalde hem - in geld, wat spaarzaam, dit moet ik erkennen, maar in eer en invloed dan toch ruim - voor wat anders!
En - boven alles! - hy nam de plaats in van beteren dan hy. Dit is m'n hoofdgrief. Hy was:
gewoon,
En in den vreemden tyd dien wy beleven,
Was, op zyn standpunt, 't ordinaire: misdaad!
Och... men had hem op dat standpunt geplaatst! Kon hy 't helpen dat 'n ganse Natie - waarachtig, zelfs de conservatieven deden mee: ze bestreden hem als iets wezenlyks! - kon hy 't helpen, dat er zo op eenmaal 'n epidemische lust uitbrak in krankzinnigheid? Kon men van hem verwachten, dat-i protesteren zou tegen de algemene razerny? Daartoe ware zekere maat van intelligentie en karakter nodig geweest, die hy nu eenmaal niet bezat, en welker absentie juist de voorwaarde schynt te wezen, waarop Nederland iemand toejuicht.