Volledige Werken. Deel 2. Minnebrieven. Over vrijen arbeid in Nederlands-Indië. Brief aan Quintillianus. Ideeën, eerste bundel
Aan den Heer...... Doctor in de Letteren.
Brief aan de kiezers van Nederland
Van een gouverneur-generaal in ruste
Over vryen arbeid in Nederlands Indië
[Over vryen arbeid in Nederlandsch-Indië]
382.
Wouter was dien namiddag reeds vroeg uitgegaan naar z'n brug, die ditmaal wat minder overbodig was dan gewoonlyk. Want, na de regens van den vorigen dag, was er ditmaal wezenlyk water in de sloot, en in dat water zelfs beweging, zodat de kleine strootjes, die hy gedachteloos of vol gedachten - wat byna 'tzelfde is - daarin wierp, werden meegevoerd naar de poel, waar de balken lagen, die gezaagd moesten worden door de beide molens ‘d' Morgenstond’ en ‘den Arend’, welke sedert enige weken getuigen waren van Wouters gedroom.
Na Glorioso namelyk, en de onmogelykheid om dien waardig te vervangen, was-i in de namiddagen die hy vry had, onwillekeurig weergekeerd naar de plek waar-i kennis had gemaakt met de boekerige romanwereld, en hoe grof ook de kleuren waren van 't eerste beeld uit die wereld, dat zich aan hem voordeed, ja misschien juist óm de grofheid van die kleuren, hy voelde zich daardoor zó aangetrokken, dat-i zichzelf geheel veranderd voorkwam, en niet meer begreep, hoe hy ooit z'n genot had kunnen zoeken in die taartjes op den hoek.
Een vreemd verschiet had zich voor hem ontsloten. Hy droomde van dingen, waaraan-i geen naam kon geven, maar die 'm bitter ontevreden maakten met z'n werkelyken toestand. Hy
wilde graag alles doen wat voorgeschreven is om in den hemel te komen, maar 't bidden zou zoveel beter gaan, meende hy, in 'n grot met kaarsen. En wat het eren van zyn moeder betrof, waarop deze altyd zo aandrong... waarom had ze geen sleep, zoals die gravin? Hy had z'n bybel niet moeten verkopen... dat's waar... ook zou-i 't nooit weerdoen, dat had-i vast beloofd... maar dan behoorde hy toch ook 'n kistje te hebben met dukaten, en 'n veer op z'n muts, zoals in 't boek stond.
Ook verveelde hem z'n broer Stoffel, en zyn zusters, en juffrouw Laps, en huisdominee en alles. En hy begreep niet waarom de hele familie niet naar Italië ging, om daar 'n behoorlyke rovery op te zetten. Maar Pennewip hoefde niet mee, dacht-i, en Slachterskeesjen ook niet.
't Zou 'm benieuwen wat er gebeuren zou met z'n vers...
Alle Woensdagen namelyk lever den de leerlingen die 't minst ondeugend waren geweest, en daarom waard gekeurd werden mee te dingen naar den lauwer der eer, een gedicht op 'n onderwerp dat de meester had opgegeven. Wouter had ditmaal ‘de deugd’ tot z'n deel gekregen, niet zonder toespeling op z'n vroegtydige verdorvenheid, en den wenk dat die dichtoefening mocht dienstbaar wezen aan z'n zedelyke verbetering. Maar Wouter had al zo dikwyls op de deugd gerymd, en hy vond dit onderwerp zo droog, zo uitgeput, zo vervelend, dat-i de vryheid had genomen iets anders te behandelen, en wel wat hem 't naast aan 't hart lag, de rovery.
Hyzelf was, als alle schryvers - en mensen - zeer ingenomen met z'n werk. Hy hield zich overtuigd dat de meester dit ook wezen zou, en hem om-den-wille der voortreffelyke uitvoering, de afwyking van de deugd zou vergeven. Het vers zou zeker naar den burgemeester worden gezonden, die er kennis van geven zou aan den Paus, waarna deze Wouter tot zich zou roepen, en 'm aanstellen als hoofdrover.
Zo droomde hy, en wierp z'n strootjes in 't water. Ze dreven langzaam voort, en verdwenen tussen de groenbemoste balken. Onwillekeurig begon Wouters verbeelding verband te scheppen tussen de richting der strootjes, en zyn indrukken. Daar ging de gravin met 'r sleep, maar ze haakte aan den kant, en
bleef steken in den modder. De kuise Amalia had geen beter lot, en raakte verward in 't kroos. Nu Wouter zelf: hy naderde Amalia's kroos, en juist toen-i hoopte haar te redden uit 'r gevangenschap, of die te delen zo 't behoort, werd-i opgeslokt door 'n eend. Die daaraan zeer verkeerd deed. Want het was Wouters laatste strootje, en in 't geklapper van den molen hoordde hy duidelyk Amalia's verwytend geklaag:
Warre, warre, warre, wou,
Waar is warre, warre, wou...
Wouter die me redden zou?
Dit maakte 'm verdrietig, en hy kon zich met weerhouden 'n steen te werpen naar den eend, die door z'n gulzigheid oorzaak was van Amalia's twyfel aan z'n riddereer.
De eend koos de beste party, en vertrok, na Wouter te hebben uitgescholden zo goed hy kon. Maar de molens schenen zich niet te storen aan de gebeurtenissen van den middag, en klapperden dapper voort.
Wouter hoorde in hun gekraak en gezaag allerlei liedjes, en vergat weldra Amalia en den Paus, om te luisteren naar de vertellingen die ze 'm deden. Om den lezer niet te brengen in de verkeerde mening dat er iets byzonders was in die molens, haast ik my te zeggen dat ze knarden en knersten juist als andere houtzaagmolens, en dat alles wat Wouter meende te horen en te verstaan, niets anders was dan de weerklank der aandoeningen in z'n eigen gemoed.