Volledige Werken. Deel 2. Minnebrieven. Over vrijen arbeid in Nederlands-Indië. Brief aan Quintillianus. Ideeën, eerste bundel
Aan den Heer...... Doctor in de Letteren.
Brief aan de kiezers van Nederland
Van een gouverneur-generaal in ruste
Over vryen arbeid in Nederlands Indië
[Over vryen arbeid in Nederlandsch-Indië]
381.
Toen ik zo-even beweerde dat schoolmeesters te karig beloond worden, was dit niet omdat ik die beloning beschouw als onevenredig met de geleverde hoeveelheid kennis, wetenschap of mensmakery. Ik had alleen 't oog op de bitterheid van 't brood dat betaald wordt met zo lastigen arbeid, en op de onvoldoende schadeloosstelling voor 't gemartel van den man die z'n leven doorbrengt in 'n wespenest.
Buiten 't verzenmaken, bereed meester Pennewip nog 'n stokpaardje, dat hem boven ieder ander aanspraak gaf op z'n troon. Hy was bezeten door de verdeelwoede, een ziekte die aan weinigen bekend is, omdat ze maar zelden en niet dan sporadisch voorkomt. Ik heb die ziekte nooit goed begrepen, maar alle onderzoek naar de eerste oorzaak opgegeven, zodra 'k inzag dat het moeilyk omgaan is met stokpaardjes uit den stal van 'n ander, en zal me dus bepalen tot de korte beschryving van Pennewips onschuldig dier. Hy bracht al wat-i zag, waarnam of ondervond, tot familiën, genera, klassen, species en onderdelen, en maakte alzo de hele maatschappy tot één botanischen tuin, waarvan hy de Linnaeus was. Hy beschouwde dit als de enige wyze om te geraken tot 'n helderen blik in de einddoelen der schepping, en tot de verklaring van alle duisterheden in en buiten de school. Ja hy ging zo ver, te beweren dat Wouters Nieuw-Testament weer zou zyn te voorschyn gekomen, als Juffrouw Pieterse maar had kunnen opgeven tot welke klasse de man behoorde, die 't gebonden had in zwart sjagryn. Maar dat wist ze niet.
Wat my aangaat, ik zou niet eens gesproken hebben over Pennewips verdeelzucht, als ik niet kon gebruik maken van zyn arbeid, om m'n lezers enig denkbeeld te geven van den kring, waarin de held myner geschiedenis zich bewoog, evenals ik gezegden Pennewip ongestoord zou hebben laten onderricht ge-ven in verzenmaken - dat après-tout niet verboden is - wanneer 'k niet voorzag, weldra 'n paar gedichten van z'n leerlingen te zullen nodig hebben tot plaatselyk kleursel.
Na de gewone hoofdafdelingen van bezield en onbezield - waarby de goeie man stoutweg den mens 'n ziel gaf - volgde 'n stelsel dat er uitzag als 'n pyramide, waar God met engelen, geesten, en verder toebehoren, bovenop stond, terwyl de oesters, poliepen en mosselen op den basis rondkropen, of stil lagen naar verkiezing. Ter halver hoogte stonden de koningen, schoolopzieners, burgemeesters, wethouderen en dominees-doctoren in de H. Godgeleerdheid. Daaronder, professoren en kooplieden, die niets zelf maken. Vervolgens, doctoren in wereldse dingen - mits tweepaardig - advokaten en ongedoctorde dominees, kolonels van de burgerwacht, de rektor van de latynse school, en zo voort. Wysgeren - maar ze moesten 'n stelsel hebben - dokters met één paard, of zonder paard, en dichters kwamen later. Heel laag daaronder, en vry naby de mosselen, had-i de zevende onderafdeling geplaatst der IIIe klasse van den burgerstand, en in die buurt hoorde myn held thuis.
Burgerstand, IIIe klasse, zevende onderafdeling
Burgermensen ‘op kamers’ wonende.
Daar zyn we aangeland by Juffrouw Pieterse.
De lezer weet nu vry juist wat-i te denken heeft van Wouters omgeving, en begrypt waarom ik z'n gezichtje stadskleurig noemde toen we hem voor 't eerst zagen in de Hartenstraat.