Volledige Werken. Deel 3. Japanse gesprekken. De school des levens. Ideeën, tweede bundel. De bruid daarboven. [enz]
482.
Op zeker veld zag 't er woest uit. Er groeiden niets dan doornen. Daar kwamen mannen die de moeite van zwaren arbeid niet schuwden, en niet bevreesd waren voor de wonden die hun de dorens reten in het vlees. Zy arbeidden in dat veld met ploeg en spade, en wisten 't na veel inspanning zo ver te brengen dat er eindelyk iets bruikbaars groeide op 'n terrein dat vroeger niets opbracht. Of althans, er was nu hoop dat er weldra iets groeien zou.
Onder den arbeid waren ze lastig gevallen door de voorbygangers, die boos werden over de vlyt der arbeiders, omdat daarin, naar ze meenden - en ik vind dit ook - een stomme veroordeling lag van hun traagheid. Maar dat zy de werklui hinderden in hun arbeid, wordt verklaard, doch niet gerechtvaardigd door die mening. Veel min nog dat ze met stenen wierpen, en met allerlei. Want niets-doen, en dan nog lastig wezen voor anderen die wél wat doen, is 'n dubbel kwaad.
Nadat alzo de arbeiders in dat veld zich hadden afgetobd uit bestwil... nadat ze zich hadden verheugd in 't vooruitzicht weldra vrucht te zien van hun werk... nadat ze zelfs besloten hadden een deel der opbrengst af te staan aan de mensen-zelf die hun arbeid hadden bemoeilykt door smaad... zaten ze op zekeren avond na volbrachte dagtaak te rusten. Zy wisten zich 't zweet van het voorhoofd, en zagen een man naderen, die voor z'n pleizier reisde.
Hy zag de arbeiders niet, besefte niet hoeveel moeite er nodig was geweest om 't veld dat hy naderde, te brengen tot den staat waarin hy 't vond, maar... wel bukte hy zich, en plukte 'n boterbloempje dat zeer dicht by den weg op 't geploegde veld groeide, en zonder inspanning te vatten was met de hand.
Hy riep allen die hy ontmoette by elkaar, toonde hun 't onnozel bloempje, en zei, dat het de grote Victoria regia veritatis was, waarnaar zoveel botanisten al lang zochten.
Het volk geloofde hem terstond, omdat het een leugen was. Of liever, omdat-i de leugen zeide op 'n aangenamen toon. En hyzelf geloofde misschien dat hy de waarheid sprak, want zeer sterk in de botanie was hy niet.
De ware naam van 't bloempje was: ‘Het leven van Jezus’ en die pleizier-reiziger heette: Ernest Renan, dilettant-botanist van beroep.
De namen van de arbeiders waren: Jean Meslier, Rousseau, Voltaire, Diderot, d'Alembert... o, zeer velen die braaf hadden meegewerkt, vroeger... en in onzen tyd.
[*]
Voor de hand weggrypende, en zonder aanspraak te maken op volledigheid, of chronologische orde noem ik:
Uit Frankryk: Montaigne, Descartes, Gassendi la Mettrie, St Lambert, Holbach, Helvetius, Boulanger, Sylvain Maréchal, Fréret, Dulaure, Dupuis, Volney, Naigeon, Lalande, De Potter, J. Salvador, Reghellini, Guépin, Bouvier, Clavel, Cohen, Larroque, Ch. Potvin, Paul Renand, A. Erdan, Poulin...
Uit Engeland: Blount, Toland, Bolingbroke, Hobbes, Woolston, Robert Taylor, Robert Owen, Robert Cooper, Holyoake, Bradshaw, De Fleurière, Logan Mitchell, W.J. Birch, Brooksbank...
Uit Duitsland: Lessing, C.F. Baur, Lutzelberger, Ghillany, Daumer, Venturini, Strauss, Bruno Bauer, Scholl, Radenhausen, Braun, Nork, Noack, Rumpf, Balzer, Uhlich, H. Rau, Reimarus, Feuerbach, Schopenhauer, E.M. Heilbutt (schryver van de: Geschichte des Rabbi Jeschua ben Jossof Hanootzri)...
Uit Amerika: Thomas Paine, J.S. Hittell, Palmer, Joseph Barker.
Uit Holland: Spinoza. (Zie Van Vlotens Baruch d'Espinoza.)
En ik vergat nog Moleschott, Czolbe, Vogt, Hudson, Tuttle, Büchner...
O, de lijst zou te lang worden...
Of ik alles ééns ben met die mannen? Dat is de vraag niet. Ik ben 't met hen eens, in zo verre als ze den moed hadden te onderzoeken, en de vruchten van dat onderzoek te tonen.
(1864)
En lezer, ook in ons land ligt zo'n veld. Ook te onzent wordt er gearbeid. Ook in Nederland worden de werklieden gesmaad en belasterd. In de noot onder deze bladzy vindt ge merendeels vreemde namen. Maar Spinoza geldt voor velen! Ook bevat die zeer onvolledige lyst, voor 'n groot gedeelte, namen uit vroeger tyd. 't Is myn schuld niet dat ik niet leefde in 1700 of 1800, om toen te verkondigen wat eerst nu begint erkend te worden door 't best gedeelte der mensheid, dat namelyk die mannen zich hebben verdienstelyk gemaakt omtrent het menselyk geslacht.
Maar wél kan ik den nazaat ter hulpe komen als-i onderzoekt wie in onzen tyd, in ons land, zorg dragen olie te gieten in de lamp die de mensheid voorlicht.
En al is niet altyd die olie saamgesteld uit de tranen en verzuchtingen van den martelaar
[*]
Nos pleurs et nos soupirs sont l'huile de la lampe
Que Dieu nous fait porter devant l'humanité!
De Lamartine
(1864), toch vloeiden er druppelen zweets in de schaal, toch was er moed nodig om die omhóóg te houden in 't gedrang der menigte, die licht begeert, maar haat voelt en vyandschap openbaart tegen wie dat licht durfde ontsteken.
Ik wil met eerbied de namen noemen van sommigen onder ons, die smaad verdragen om den wille der waarheid. En ik doe dit te liever, omdat onlangs een theologische kunstemaker met halve wetenschap en kwart geloof op die mannen heeft gezinspeeld met mislukte verachting.
Ik noem: Aramaldi, Alexander D.M., H.J. Berlin, S.M. Brakel, F. Günst, Lachmé, Mr A.J. Nieuwenhuis, Dr S.P. Scheltema, Mr A.F. Sifflé, Timotheus, Titus, Thomas, Van der Valk
*
(gewezen zendeling), Dr J. van Vloten, Van der Voo, Quintillianus, Rudolf Charles (R.C. Meyer, myn uitgever, ten rechte: R.C. d' Ablaing van Giessenburg). Ik vraag vergeving aan de velen die 'n eervolle plaats innemen in dit legioen, maar wier namen ik oversloeg om niet al te uitvoerig te wezen.
En uw naam breng ik in herinnering, broeder Dag, Junghuhn, geoloog, botanist, denker!
En wie menen mocht dat er gebrek aan moed blykt uit het verbergen van namen onder pseudoniemen, bedenke eerstens: dat die pseudoniemen voor 't merendeel leuzen zyn, die wel verre van iets te bedekken of te verbergen, juist dienen tot hooggehouden vaandel, waarop de vyand mikt. Ten andere: dat velen dier stryders vrouw en kind hebben, welke niet als myn vrouw, niet als myn kinderen, moed en kracht bezitten tot ál te zware ontbering. En waar dit ontbreekt, is het misschien te vergeven - begrypelyk zeker! - dat men 't plicht acht z'n gezin te beschermen tegen de auto da fé's die de wereld gereed houdt als kwaadaardig loon voor ontvangen weldaad.
Wat overigens moed aangaat... vrouwen en meisjes gaan u voor, gy half-mannen met knevels en ringbaard! Marie Anderson - gewezen leerling van den schipperenden Zaalberg - geeft haar geachten naam onbeschroomd en pâture om getuigenis te geven van haar eerlyk ongeloof. En er staan véle meisjes, véél vrouwen, gereed om openlyk te protesteren tegen 't kinderachtig, maar oprecht gefabel van vroeger... tegen 't oneerlyk geknoei van vandaag. Ze worden niet weerhouden - als mannen gewoon zyn - door vrees voor 't noemen van de waarheid, maar door schroom dat ze wellicht zich zouden blootstellen aan kritiek uit 'n oogpunt van letterkunde. En zodra ik 't nodig oordeel, zal by velen die schroom wyken voor de edele aandrift om openlyk te worden meegenoemd onder de personen die in onzen kleinen tyd, althans durfden streven naar iets groters.