Volledige Werken. Deel 4. Een en ander over Pruisen en Nederland. Causerieën. De maatschappij tot nut van den Javaan. Ideeën, derde bundel
Een en ander over Pruisen en Nederland
Een en ander over Pruisen en Nederland
De Maatschappy tot Nut van den Javaan
De Maatschappy tot Nut van den Javaan
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
Naschrift bij den tweeden druk
Een en ander over Pruisen en Nederland
905.
Nog eens erken ik dat de vragen die ik den leerling in den mond legde, niet gedaan worden. By behandeling van de gewone klassieken wordt hy daarvan weerhouden door de schoolse kleur waarin ze zich aan hem vertoonden. By 't onderwys in godsdienstzaken schrikt hem de heiligheid af.
Indien hy echter vroeg? Indien hy aandrong op verklaring?
Elke onderwyzer kan hem zeggen dat geen Romein de vertellingen van den dichter letterlyk opnam. Ligt dan het denkbeeld zo ver, dat ook de joodse wordingsgeschiedenis slechts gegeven werd als inleiding tot een drama?
Zou men niet den yveraar voor 'n nieuwe godsdienst die de Metamorphosen maken wilde tot bybel, voor krankzinnig houden? Waarom aanbidden wy hier, wat we ginds minachten? Is dit niet een gevolg van de biologie waarop ik doelde in de nummers 895-899?
Ovidius springt zonderling om met de natuurwetten. Hoe hoog ik z'n talent waardeer - niet genoeg echter om z'n beschryving te stellen boven de grandioze Genesis waarin géén talent is! - toch neem ik 't hem heel kwalyk dat hy niet enig gebruik maak-te van wat lang vóór hem door griekse wysgeren over zyn onderwerp gezegd was. Het zou een belangryk werk zyn, al de stukken byeen te brengen, waarin men zich sedert onheuglyke tyden moeite gegeven heeft om allerlei mysteriën in de plaats te stellen van deze éne: er is. (175)
Altyd poogde men zekeren Wil, zekere Kracht te vinden buiten den aard der dingen zelf.
Wie vragen mocht naar de oorzaak van dit kinderachtig streven, antwoord ik met de woorden van den onderwyzer: ‘dit geschiedde om een passend begin te geven aan de vermakelyke geschiedenissen die volgen zouden.’
Of... was dit streven niet kinderachtig, en integendeel misdadig? Zou dit misschien 't ware antwoord zyn op de vraag naar de oorzaak der verwarring:
‘Natuurwetten... nu ja! Maar buiten en boven die wetten een Deus die ze vaststelde, uitvaardigde en handhaaft, en in wiens naam men heersen kan. Een Deus die lust heeft in de eerstelingen van bogerd, stal en veld, ja zelfs uit het huwelyksbed!’