Volledige Werken. Deel 4. Een en ander over Pruisen en Nederland. Causerieën. De maatschappij tot nut van den Javaan. Ideeën, derde bundel
Een en ander over Pruisen en Nederland
Een en ander over Pruisen en Nederland
De Maatschappy tot Nut van den Javaan
De Maatschappy tot Nut van den Javaan
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
Naschrift bij den tweeden druk
Een en ander over Pruisen en Nederland
899. Het zyn liegt niet. (574)
Het is onze plicht de kluisters der biologie te verbreken. Als hulpmiddel raad ik aan: onderzoek naar den aard der dingen. Niets klinkt eenvoudiger, en toch... niets wordt meer verwaarloosd. Wie des nachts, uit benauwden droom half ontwaakt, zich inspant om volkomen wakker te worden, zoekt wryving met de werkelykheid, en eist daarom rekenschap van wat hy in of buiten zich waarneemt. Hy vraagt: ‘wie ben ik? Wat deed ik gister? Wat is morgen myn taak? De klok die daar slaat... ik ken dat geluid... twee, drie... ik kan tellen. Dat meubelstuk is de tafel. Ginds staat een stoel. Ik weet dit alles: ik ben wakker... ik begryp, ik oordeel. Wat me zo-even beangstigde, bestaat niet. 't Was een droom. Het scheen my of ik beklemd zat tussen vier wanden die op me toeschoven. De ruimte werd al nauwer en nauwer... en...
Daar begint het weer!
Niet indommelen! 't Was vandaag Vrydag. Overmorgen houdt heel Duitsland dank- en biddag... Waterloo en Sedan in één klap... dat zal God pleizier doen! De kerken zyn vol... de menigte verdringt zich... Drutni min... scalc din... zie hoe de wand nadert... straks zal hy...
Niet indommelen! Ik wil wakker zyn. Waarom brandt de nachtlamp zo flauw? Ze heeft te veel lucht verteerd, en ik ook... 't is benauwd hier... dát is de reden van m'n gedroom: fluks 't venster open!’
Wie zich reden geeft van wat hy waarneemt, of zelfs wie zich inspant om die reden te vinden, kan niet gebiologeerd blyven. Een tafel op vier poten, neemt geen duizend poten aan, om zich te schikken naar 'n droom vol monsters. De onbeweeglyke wand treedt niet dreigend op ons toe, omdat wy ons iets akeligs voorstelden. Wie 's avonds een lege portemonnaie op z'n nachttafel legde, zal dien 's morgens niet gevuld vinden, omdat hy droomde van schatten. De werkelykheid vleit niet, en dreigt niet. Zy is oprecht! Zy is onomkoopbaar. Zy is wáár. Zy - en zy alleen! - is! Zy is wat is en was en wezen zal, de konjugatie van het werkwoord zyn = Jehovah!
Van dezen Jao der Feniciërs heeft men onzen God gemaakt. Wetgevers en Volksleiders verwrongen den wysgerigen zin van dit woord tot den naam van 'n kinderachtige persoonlykheid. Is 't niet jammer? Wie weten wil hoe dit geschiedde, en waarom, leze myn parabels over 't kindermeisje en den strikken-leverenden kluizenaar in de Minnebrieven.