Volledige Werken. Deel 2. Minnebrieven. Over vrijen arbeid in Nederlands-Indië. Brief aan Quintillianus. Ideeën, eerste bundel
Aan den Heer...... Doctor in de Letteren.
Brief aan de kiezers van Nederland
Van een gouverneur-generaal in ruste
Over vryen arbeid in Nederlands Indië
[Over vryen arbeid in Nederlandsch-Indië]
278.
In m'n Vryen Arbeid maak ik me kwaad op schriftgeleerden en dergelyken. De voorgaande nummers hebben er ook wel iets van, of ik boos was. Welnu, dat is zo.
Maar nu een korte uitlegging.
Als 't waar is, dat ik 't goede bedoel, als 't waar is, dat zy hun roeping miskennen, dan heb ik, in naam van myn God, het recht, neen, dan is 't myn plicht daarover boos te worden. En ik veroorloof me die vryheid, zo goed als Jesaia, Jeremia, Habakuk, en de rest.
Maar die verstoordheid leidt me niet tot het aanvallen van personen, als zodanig. Wanneer veertien ‘geleerden’ hun naam lenen tot het verkondigen van de heel belangryke tyding dat alle vorige ‘geleerden’ weetnieten waren, dan zie ik niet in, waarom ik die veertien niet wat fors zou mogen toespreken, daar toch ook zyzelf zo weinig omslag maken met hun voorgangers.
Er zyn er onder die veertien, welke ik persoonlyk ken, en in ze-keren zin hoogacht. Ik heb geen reden iemand hunner, als persoon alweer, te minachten. Ja toch... maar dat doet er nu niet toe. De manier evenwel, waarop zylieden in deze zaak, en de schriftgeleerden in 't algemeen met zeer weinig uitzondering, beantwoorden aan hun roeping, ja dáárvoor heb ik minachting en verachting, dáárvan heb ik 'n afkeer, dát walgt me, dáártegen verzet ik my!