Volledige Werken. Deel 2. Minnebrieven. Over vrijen arbeid in Nederlands-Indië. Brief aan Quintillianus. Ideeën, eerste bundel
Aan den Heer...... Doctor in de Letteren.
Brief aan de kiezers van Nederland
Van een gouverneur-generaal in ruste
Over vryen arbeid in Nederlands Indië
[Over vryen arbeid in Nederlandsch-Indië]
273.
De hoofdindruk, dien zo'n prospectus op my maakt, is deernis met al de onwetenden, die 'n ‘verkeerde behoefte’ voelden. Zo immers staat er: ‘er zyn nieuwe behoeften geboren’. Een kind is ziek. De vader heeft redenen, om niet in persoon den armen lyder te bezoeken. Hy zendt een vertrouwde. Deze blyft één ogenblikje by den zieke, en zegt een-en-ander, dat tant bien que mal wordt opgeschreven door de omstanders, of - daar ze niet schryven konden - oververteld aan dezen of genen die nu juist ook niet uitmuntte in notariële geloofwaardigheid.
Nu wordt het kind behandeld op allerlei wyzen. De een heeft ‘kwik’ verstaan voor ‘zuurdeeg’. ‘Laxeren’... neen ‘stoppen!’ ‘Wryven’... roept de een. ‘Zweten’ heeft-i gezegd. ‘Ik weet
*
het,’ schreeuwt 'n zevende: ‘pappen op de borst... hebt ge niet gehoord, hoe de gezant des vaders sprak van zenuwen? Nu, dat wil zeggen: pap.’ ‘Waarachtig niet, beweert de dertiende, hy verhaalt iets van liefde...’
- Liefde? Nu ja... en wat haalt ge daaruit?
- Wél, heel eenvoudig... dat is... ja... liefde is... branden.
- Precies!
En ze brandden, blakerden, braadden 't zieke kind. En ze papten 't kind. En ze deden 't kind zweten en purgeren. En ze gaven het ys op 't hoofd, en kwik in de maag. En ze wreven 't, en rolden het, en knepen het...
En al die heren hadden rang van doctor of professor. De kleine gemartelde patiënt werd begraven onder officiële wetenschap. En toen kwamen er veertien andere ‘weters’, even officieel als zodanig erkend, even deftig, even getabberd, aan 't arme kind vertellen:
- Wees vrolyk en verheug u! Ze hebben je nog al erg geplaagd... dat 's waar. Ge zoudt, goed bezien, wel wat recht hebben tot klagen, maar wees tevreden. Troost u met de gedachte, dat je gedurende uw ziekte, brood, rang en vermaak hebt verschaft aan al de heren, die u niet hebben genezen.
En wy... wy hebben de ‘boodschap uws vaders’ nauwkeurig onderzocht, en bevonden dat ze nooit goed begrepen was. Wy verzekeren u op ons woord - van doctor, dominee, professor, enz. - dat wy die boodschap goed zullen verstaan...
- Ach, kermde de zieke, dat zeiden al die anderen ook! Sedert achttien eeuwen hoor ik die verzekeringen. Zoudt ge zo goed zyn my den zwaren band af te nemen, dien ze my legden om den hals, en 't gewicht dat zo drukt op m'n hart? Och, ik verlang naar wat lucht, wat licht, wat vryheid... staat dat alles niet in de boodschap van myn vader? Misschien zal ik beteren, als ge my overlaat aan myzelf!
- Maar beste jongen, waar bleven wy dan?
Dat 's waar. 't Is impertinent van 'n zieke, te verlangen naar beterschap, en te vergeten dat zyn alle-eeuwse koorts de weldoende voedster is van 't gezin des geneesheers. Daarom: ‘nieuwe behoeften’ heren! Nieuwe ziekten, heren! Altyd wat nieuws. Du nouveau, du nouveau toujours, n'en fût-il plus au monde!