Volledige Werken. Deel 2. Minnebrieven. Over vrijen arbeid in Nederlands-Indië. Brief aan Quintillianus. Ideeën, eerste bundel
Aan den Heer...... Doctor in de Letteren.
Brief aan de kiezers van Nederland
Van een gouverneur-generaal in ruste
Over vryen arbeid in Nederlands Indië
[Over vryen arbeid in Nederlandsch-Indië]
Aan Tine
Lieve Tine! Ik heb geen plaats om 't hoofd neer te leggen! Ja, ik logeer nog, maar hoe! Nu schoonmaken ze ook, in de mening zeker dat ze iets schoon maken. 't Is me onmogelyk aan u te schryven... men vylt, boort, krabt, hamert, schraapt, schuift, schuurt, schaaft, schroeft... O God, ik heb zoveel te doen, en ik kan niets doen! Vertrekken kan ik ook niet... Waar zou ik heen? Overal zal men my geld vragen! O die Christus! Heeft hy dát ondervonden... hy met zyn leliën! Had zo'n lelie vrouw en kin-*
deren? Was er nauwte die ze belette te bloeien... die 't haar onmogelyk maakte lelie te zyn?
En de laster gaat ook maar al voort. Doch dit zyn byzaken. Als dat geschoonmaak maar voorby was. Ik hoor dagelyks dat ik een schelm ben, een laaghartige, een dief, een afzetter... zó antwoordt Publiek op Multatuli's boek over de veilingen!
Maar dat zou niets zyn - ik verwachtte niet anders - als ik maar een plekje kon vinden om rustig aan u te schryven. Op laster had ik gerekend, maar niet op schoonmaken en schilderen.
Myn vriend de boekenman biedt my zyn bibliotheekkamer aan. Maar dat gaat niet. Dan moet ik my aankleden om uit te gaan, voor ik kan beginnen te schryven. Op straat zie ik allerlei dingen die unschön zyn. Dat bederft myn indrukken. En bovendien, al myd ik de slachterswinkels, of de mensen die ‘zaken’ doen, al ontmoet ik geen gepensionneerd resident, geen welvarend kontraktant met principes ná fortuin, al stuit ik nergens op de dikbuikige tevredenheid der braven die coupons knippen van de schuldbrieven hunner deugd... al werd ik niet bespat door den modder van allerlei rode en gele rytuigen - 't is heel moeilyk, Tine, alles te ontwyken! - dan nog kan ik niet uitgaan om te schryven in die boekenkamer.
Ik heb, om te schryven, négligé nodig, zoals Buffon zyn lubben van echte kant. Hy wist zeer goed wat hy zei, met dat: ‘le style c'est tout l'homme.’ Zyn styl is gekleed... de myne houdt van sarong en kabaai, of beter nog, myn styl draagt het matrozenhemd van Garibaldi... Ik hoor dat men aanslagen doet op zyn leven... dat is natuurlyk! Mensen die zwarte rokken dragen, kunnen geen rood hemd zien, zonder boos te worden, als kalkoenen.
De mening van Buffon is zeer juist. Daarom ook is styl zeldzaam, wyl er zo weinig mensen zyn.
Let maar eens op... wat klinkklank, wat meer of min afgeronde phrases, behoorlyk of onbehoorlyk afgedeeld door komma's en kommapunten, hier en daar een nieuwe regel... waarachtig, als men er niet goed op let, zou men inderdaad van tyd tot tyd menen dat er iets in zat. Maar zodra men nauwkeurig acht geeft, blykt er dat alles neerkomt op wat school. Ziel ontbreekt... precies als 't karakter dat men tevergeefs zoekt in de handschriften van al de meisjes die schryven leerden op 'tzelfde instituut. De meisjes schryven de Juffrouw na, en dat doen ook de mensen met hun styl. Ze schryven de Juffrouw na!
Ieder wil dat ik schryven zal... voor Publiek nog al! Welnu, er zyn vele redenen die my hiervan terughouden, maar al ware er alleen deze, my dunkt ze moest voldoende wezen:
Schryven is afdruk nemen van de ziel.
Als Publiek ziel heeft, laat hemzelf schryven.
Heeft hy geen ziel, dan begrypt hy myn geschryf niet... Punctum!
Maar ik heb nog een reden die my de bibliotheek van myn vriend doet schuwen als de pest. Ik ben inderdaad hoogmoedig en verwaand, en - ik verzeker u dit ernstig - het hoofd - ingrediënt van schryven of spreken is verwaandheid. Welnu, als ik veel boeken zie om my heen, laat ik my verlokken daarin het oog te slaan. Ik lees voort, vind gedurig iets dat ik niet wist... word, vruchteloos tegenstrevend, overtuigd van onkunde, en weg is de verwaandheid die ik nodig heb om te schryven. Neem dit niet op als een sarkasme, als ironie, als scherts, als voorgewende nederigheid. Ik geef 't u als eenvoudig waar, en ik ben zo vry de mensen die 't tegenspreken, voor verwaander te houden dan my zelf.
Ik denk altyd, wanneer ik iemand zie optreden als spreker of schryver: zou die man - 't spreekt vanzelf dat het altyd een man is - zou die man nu inderdaad geloven dat hy wat te zeggen heeft? Maar ik doe die vraag nooit overluid, omdat ieder boos wordt, als men informeert naar zyn hoogmoed. Wanneer de mensen konden gebracht worden tot de erkentenis hunner verwaandheid, ware er veel gewonnen, want dan zouden ook de andere fouten blootliggen. Maar dat schynt zwaar te vallen. Altyd zyn er gaten in den mantel van Diogenes... Ik vind beter den helen mantel af te werpen. ‘Die man is hoogmoedig’ beduidt eigenlyk: ‘Die man neemt de moeite niet, zyn hoogmoed te verbergen als wy!’ Dat is, nóg eens overgezet: ‘hy loopt in zyn hemdsmouwen!’
Wel zeker... als 't warm is... of als men iets te doen heeft, waarby 't opperkleed hindert, zoals by my 't geval is. Ik heb geen tyd om nederig te schynen.
Dat wegstoppen van aandoeningen is my te lastig op den duur. Ik heb meely met de mensen die, hun geheel leven door, souffreren aan de nooit erkende obstructie van eigenwaan. 't Is om te bersten!
Ook zou ik vrezen onoprecht te worden in geheel omgekeerden zin. Wie zegt me of ik niet door dat kunstmatig en nooit gelukkend wegwringen myner deugd, wat ondeugd zou verbergen metéén? Laat ons maar altyd zeggen, wat wy menen waar te zyn, en 't opgeven voor beter. 't Is eenvoudig alweer, zoals ge ziet.
Bovendien, er steekt veel hoogmoed in dat geklaag over hoogmoed. 't Is dépit over al de verloren moeite die men zich getroost om een doel te bereiken, dat zonder schade wordt verwaarloosd door een ander.
Christus verbergde zyn hoogmoed niet. Hy verwaardigde zich niet, iets weg te stoppen. ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven; wie my gezien heeft, heeft den vader gezien!’ Als hy dat meende, had hy gelyk het te zeggen. 't Stond aan een ander, hem tegen te spreken, en desverkiezende te betogen dat hy trekvaart, leugen, en dood was. Maar wat ik minder schoon vind in Jezus, is, dat hy niet met dezelfde rondheid zeide wat er aan hem ontbrak. Ik erken echter dat er meer moed nodig is om goed te spreken van zichzelf, dan kwaad, en daar Christus het eerste durfde, zou hy ook moed hebben gehad tot het laatste... als 't te pas gekomen ware. Misschien dacht hy dat de Farizeeën 't wel voor hem zouden doen, en daarin dacht hy juist. Dat is nóg zo.
Moed om hoogmoedig te wezen? Welzeker!
- Wie durft die bres bestormen? roept de bevelhebber.
- Ik! zegt een hoogmoedige, die zich schynt te houden voor den braafsten man van 't regiment...
Maar toen hy ‘Ik’ riep, wist hy dat er zou geantwoord worden:
- Ga dan, en bestorm de bres!
En hy gaat! Want ik spreek niet van wie ‘Ik!’ roepen, en niet gaan. Dat zou gehuichelde hoogmoed wezen, en ik trek alleen party voor de ware. Och, Tine, al die dingen zyn heel eenvoudig. Ieder weet ze, maar wy denken er niet aan, omdat we te veel zyn opgevoed en begodsdienst. Om wys te worden, heeft men niet veel te leren, er moet maar een en ander worden afge-*
leerd. Het uitroeien van één vooroordeel is meer waard dan 't bedenken van tien nieuwe stelsels.
Voltaire - met wien ik niet alles eens ben, dat weet ge - Voltaire is een prul in de ogen van Kantianen, Hegelianen, Spinozisten, Cartesianen en Leibnitzers... Waarom? Omdat hy niets heeft gezegd wat niet ieder kan begrypen, en omdat hy geen stelsel heeft saamgeknoeid... wat hy toch met zyn vernuft heel goed had kunnen doen. Hy toont aan: wat niet waar is, en dat willen de mensen niet, tenzy men hun iets anders in de plaats vertelle, wat evenmin waar hoeft te wezen. Men hongert naar leugen. Zodra ik een slecht mens word, ga ik aan 't systeemmaken. Ik zie er best kans toe... ze komen er goed af! Ik wacht een standbeeld, met een opschrift... ja zo:
sta viator.
dit verbeeldt de man die beter had kunnen liegen dan ieder ander, als hy gewild had.
Maar Tine, om dan consequent te zyn, moet men veel andere standbeelden omvérhalen.
Ik ben gevlucht in een andere kamer, waarboven slechts gemangeld wordt. G....! Ik heb een kolonel van de marine gekend, die een premie uitloofde voor een nieuwen vloek! O, ik begryp dien kolonel! Daar kryg ik weer brieven... Lees zelve, en oordeel... Wat willen ze toch?
Ieder biedt me allerlei dingen aan, die ik niet nodig heb, maar niemand schynt te willen deelnemen in den stryd dien ik voer. 't Is zonderling!