Volledige Werken. Deel 10. Brieven en dokumenten uit de jaren 1858-1862
Dekker: van ambtenaar tot kunstenaar
[Januari 1858 Rekest van Dekker aan de G.-G. in ruste]
[Bijlage Fragment van een brief van Leonard Willems]
[15 april 1858 Jan Douwes Dekker in Delft]
[Bijlage Ontlening aan een brief van Duymaer van Twist]
[1 oktober 1858 Dekker in Kassel]
[Bijlage I Geboorte- en doopakte van Ottilie Coss]
[Bijlage II Ontlening Hof- und Staats-Handbuch]
[Bijlage III Ontlening Casselsches Adress-Buch]
[Bijlage IV Verhaal uit ‘Vom alten Kassel’]
[Januari 1859 Dekker schrijft ‘Mein Kind, da schlägt’]
[27 juni 1859 Jan Douwes Dekker verhuist naar Brummen]
[3 juli 1859 Fragment uit een brief van C.H. Kerkhoven]
[17 augustus 1859 Dekker in Visé]
[27 augustus 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[29 augustus 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[30 augustus 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[1 september 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[3 september 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[8 september 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[13 september 1859 Brief van Dekker aan de vrijmetselaars te Amsterdam]
[16 september 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[22 september 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[22 september 1859 Brief van Van Hasselt aan Dekker]
[24 september 1859 Brief van Dekker aan Van Hasselt]
[28 september 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[30 september 1859 Brief van Van Lennep aan Van Hasselt]
[1 oktober 1859 Van Hasselt zendt Van Lennep ‘De Bruid’]
[9 oktober 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[13 oktober 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[19 oktober 1859 Brief van Dekker aan Van Hasselt]
[19 oktober 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[27 oktober 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[29 oktober 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[29 oktober 1859 Brief van Dekker aan Van Hasselt]
[30 oktober 1859 Bezoek van J. Ed. de Vries]
[2 november 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[5 november 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[11 november 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[11 november 1859 Brief van Van Hasselt aan Rochussen]
[11 november 1859 Brief van Dekker aan Van Hasselt]
[13 november 1859 Brief van Jan Douwes Dekker aan Van Hasselt]
[Aantekeningen door Van Hasselt]
[14 november 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[14 november 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[15 november 1859 Van Hasselt bij Van Lennep]
[15 november 1859 Jan Douwes Dekker te Amsterdam]
[18 november 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[18 november 1859 Brief van Van Lennep aan Van Hasselt]
[18 november 1859 Brief van Van Lennep aan Van Hasselt]
[19 november 1859 Brief van Van Hasselt aan Van Lennep]
[19 november 1859 Brief van Van Lennep aan Van Hasselt]
[19 november 1859 Jan Douwes Dekker bij Van Hasselt]
[20 november 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[20 november 1859 Brief van Dekker aan Jan Douwes Dekker]
[20 november 1859 Brief van Jan Douwes Dekker aan Dekker]
[21 november 1859 Jan Douwes Dekker bij Van Hasselt]
[21 november 1859 Jan Douwes Dekker telegrafeert]
[21 november 1859 Telegram van Dekker aan Tine]
[21 november 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[21 november 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[21 november 1859 Brief van Jan Douwes Dekker aan Dekker]
[21 november 1859 Brief van Rochussen aan Van Hasselt]
[21 november 1859 Brief van Rochussen aan Van Lennep]
[22 november 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[22 november 1859 Brief van Dekker aan Van Lennep]
[22 november 1859 Brief van Van Lennep aan Van Hasselt]
[22 november 1859 Brief van Van Hasselt aan Van Lennep]
[23 november 1859 Jan Douwes Dekker bij Van Hasselt]
[23 november 1859 Brief van Rochussen aan Van Lennep]
[23 november 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[24 november 1859 Dekker bij Van Lennep]
[24 november 1859 Brief van Dekker aan Van Hasselt]
[24 november 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[25 november 1859 Dekker bij Van Hasselt]
[25 november 1859 Ontmoeting van Dekker en Van der Hucht]
[26 november 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[26 november 1859 Jan Douwes Dekker bij Van Hasselt]
[28 november 1859 Jan Douwes Dekker bij Rochussen]
[29 november 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[2 december 1859 Brief van Tydeman aan Van Lennep]
[5 december 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[6 december 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[7 december 1859 Brief van Dekker aan Van Lennep]
[7 december 1859 Brief van Dekker aan Van Lennep]
[7 december 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[8 december 1859 Brief van Van Lennep aan Rochussen]
[8 december 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[9 december 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[9 december 1859 Brief van Rochussen aan Van Lennep]
[9 december 1859 Artikel van Dekker]
[10 december 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[10 december 1859 Brief van Dekker aan Van Lennep]
[10 december 1859 Brief van Dekker aan Van Lennep]
[10 december 1859 Brief van De Bull aan Dekker]
[10 december 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[10 december 1859 Artikel van Dekker]
[11 december 1859 Brief van Dekker aan Van Lennep]
[11 december 1859 Brief van Van Lennep aan Rochussen]
[11 december 1859 Jan Douwes Dekker in Amsterdam]
[11 december 1859 Brief van Dekker aan Tine]
[13 december 1859 Brief van Dekker aan Van Lennep]
[14 december 1859 Advertentie]
[14 december 1859 Brochure van Dekker]
[19 december 1859 Brief van Dekker aan Van Hasselt]
[21 december 1859 Brief van Dekker aan Van Hasselt]
[22 december 1859 Brief van Dekker aan Van Lennep]
[22 december 1859 Brief van Hartsen aan Van Lennep]
[25 december 1859 Brief van Tine aan Dekker]
[28 december 1859 Brief van Dekker aan Van Lennep]
[7 januari 1860 Brief van Dekker aan Tine]
[8 januari 1860 Brief van Dekker aan Van Lennep]
[10 januari 1860 Brief van Van Lennep aan Dekker]
[10 januari 1860 Brief van Dekker aan Van Lennep]
[11 januari 1860 Bezoek van Dekker aan Van Lennep]
[11 januari 1860 Brief van Dekker aan Van Hasselt]
[11 januari 1860 Brief van Dekker aan Tine]
[11 januari 1860 Brief van Dekker aan Van Lennep]
[12 januari 1860 Brief van Dekker aan Van Lennep]
[13 januari 1860 Dekker vertrekt uit Amsterdam]
[15 januari 1860 Het gezin Dekker in ‘Au Prince Beige’]
[18 januari 1860 Rekest van Dekker aan Willem III]
[19 januari 1860 Brief van Dekker aan Van Lennep]
[19 januari 1860 Brief van Dekker aan Van Hasselt]
[21 januari 1860 Het gezin Dekker aan de Chaussée d'Anvers]
[23 januari 1860 Brief van Van Hasselt aan Dekker]
[23 januari 1860 Brief van Van Hasselt aan Dekker]
[25 januari 1860 Brief van Dekker aan Van Lennep]
[25 januari 1860 Akte inzake de overdracht van kopijrecht]
[31 januari - 1 februari 1860 Brief van Dekker aan Van Lennep]
[4 februari 1860 Contract tussen Van Lennep en J. de Ruyter]
[8 februari 1860 Brief van Dekker aan Van Lennep]
[15 februari 1860 Kwitantie voor f 200.-]
[22 februari 1860 Brief van Dekker aan Van Lennep]
[7 maart 1860 Proclamatie ‘Asmodée’]
[15 maart 1860 Kwitantie voor f 200.-]
[22-23 maart 1860 Brief van Dekker aan Van Lennep]
[7 april 1860 Brief van Dekker aan Van Lennep]
[15 april 1860 Kwitantie voor f 200. -]
[24 april 1860 Brief van Dekker aan Van Lennep]
[27 april 1860 Brief van Dekker aan Van Lennep]
[27 april 1860 Brief van Dekker aan Van Hasselt]
[5 mei 1860 Brief van Dekker aan Van Lennep]
[5 mei 1860 Brief van Dekker aan de Koning]
[14 mei 1860 De ‘Max Havelaar’ in de handel]
[15 mei 1860 Kwitantie voor f 200.-]
[15 mei 1860 Brief van Multatuli aan Van Lennep]
[15 mei 1860 Brief van Multatuli aan De Ruyter]
[16 mei 1860 Brief van Van Hasselt aan Multatuli]
[23 mei 1860 Brief van Multatuli aan Van Lennep]
[1 juni 1860 Brief van Lennep aan Multatuli]
[3 juni 1860 Brief van Multatuli aan Van Lennep]
[3 juni 1860 Bespreking in de N.R.C.]
[3 juni 1860 Bespreking in de Amst. Crt.]
[6 juni 1860 Brief van Van Lennep aan Multatuli]
[7 juni 1860 Kwitantie voor f 200.-]
[8 juni 1860 Brief van Multatuli aan Van Lennep]
[8 juni 1860 Beoordeling in het Alg. Handelsblad]
[13 juni 1860 Brief van Multatuli aan Van Lennep]
[15 juni 1860 Briefje van Multatuli aan Tine]
[15 juni 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[16 juni 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[16 juni 1860 Brief van Multatuli aan Van Lennep]
[16 juni 1860 Brief van Poolman aan Multatuli]
[16 juni 1860 Multatuli bezoekt met Jan Douwes Dekker te Rotterdam]
[17 juni 1860 Brief van Multatuli aan Van Lennep]
[17 juni 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[18 juni 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[18 juni 1860 Brief van Multatuli aan Van Lennep]
[19 juni 1860 Advertentie in de N.R.C.]
[20 juni 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[22 juni 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[25 juni 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[25 juni 1860 Missive van Rochussen aan de G.-G.]
[29 juni 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[30 juni 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[1 juli 1860 Bespreking in De Gids door Prof. Veth]
[2 juli 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[3 juli 1860 Brief van Multatuli aan Van Hasselt]
[9 juli 1860 Bezoek van Pieter Douwes Dekker]
[10 juli 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[11 juli 1860 Telegram van Multatuli aan Tine]
[14 juli 1860 Multatuli naar Spa]
[15 juli 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[16 juli 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[20 juli 1860 Multatuli naar Amsterdam]
[22 juli 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[27 juli 1860 Missive van de Algemene Rekenkamer]
[1 augustus 1860 Bespreking in De Gids door Prof. Veth]
[3 augustus 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[augustus 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[12 augustus 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[14 augustus 1860 Brief van Jan Douwes Dekker aan Tine]
[16 augustus 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[16 augustus 1860 Brief van Multatuli aan De Ruyter]
[17 augustus 1860 Brief van Multatuli aan Rijsterborgh]
[18 augustus 1860 Telegram van Multatuli aan Tine]
[18 augustus 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[19 augustus 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[20 augustus 1860 Missive van de G.-G. aan Rochussen]
[21 augustus 1860 Missive van de Directeur der Financiën]
[23 augustus 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[26 augustus 1860 Brief van H. Nijgh aan Multatuli]
[26 augustus 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[27 augustus 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[28 augustus 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[29 augustus 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[29 augustus 1860 Multatuli huurt een kamer]
[29 augustus 1860 Brief van Multatuli aan Van Lennep]
[31 augustus 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[1 september 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[3 september 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[4 september 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[7 september 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[7 september 1860 Missive van de G.-G. aan Rochussen]
[september 1860 Brief van Multatuli aan Anna Abrahamsz]
[september 1860 Brief van Multatuli aan Anna Abrahamsz]
[september 1860 Multatuli bezoekt de kermis]
[17 september 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[17 september 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[Bijlage Mededelingen door Mimi]
[25 september 1860 Beraadslagingen in de Tweede Kamer]
[26 september 1860 Telegram van Thieme aan Multatuli]
[28 september 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[1 oktober 1860 Advertentie in de Arnhemsche Crt.]
[1 oktober 1860 Brief aan den G.-G. in ruste in De Tijdspiegel]
[1 oktober 1860 Brief van Multatuli aan Van Lennep]
[3 oktober 1860 Bericht in de Arnhemsche Crt.]
[oktober 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[7 oktober 1860 Aan de stemgerechtigden in Tiel]
[12 oktober 1860 Brief van Van Lennep aan Multatuli]
[12 oktober 1860 Brief van Multatuli aan Van Lennep]
[12 oktober 1860 Telegram van Multatuli aan Tine]
[12 oktober 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[14 oktober 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[16 oktober 1860 Brief van Prof. Veth aan Van Lennep]
[17 oktober 1860 Brief van Van Lennep aan Prof. Veth]
[17 oktober 1860 Uitslag van de verkiezingen in Tiel]
[20 oktober 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[23 oktober 1860 Artikel in de Arnhemsche Crt.]
[24 oktober 1860 De minister van Koloniën aan de G.-G.]
[25 oktober 1860 Mededeling van Multatuli in de Arnh. Crt.]
[25 oktober 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[27 oktober 1860 Bericht inzake verkiezingen te Leeuwarden]
[27 oktober 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[28 oktober 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[29 oktober 1860 Brief van d'Ablaing aan Multatuli]
[29 oktober 1860 Brief van Thieme]
[29 oktober 1860 Het Bataviaasch Handelsblad over Multatuli]
[30 oktober 1860 Advertentie in de Leeuwarder Courant]
[30 oktober 1860 Ingezonden artikel van Multatuli]
[31 oktober 1860 Ingezonden artikel van Multatuli]
[31 oktober 1860 Artikel van H.J. Lion in het Bat. Handelsblad]
[1 november 1860 Uitslag van de verkiezingen te Leeuwarden]
[1 november 1860 ‘Max Havelaar aan Multatuli’ in De Tijdspiegel]
[3 november 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[6 november 1860 Brief van Mr. Faber aan Van Lennep]
[13 november 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[14 november 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[14 november 1860 Brief van d'Ablaing betreffende Multatuli]
[14 november 1860 Bataviaasch Handelsblad over Multatuli]
[15 november 1860 Brief van Tine aan Mevrouw van Straten]
[17 november 1860 Deurwaardersexploit aan Van Lennep]
[17 november 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[november 1860 De tweede druk van ‘Max Havelaar’]
[21 november 1860 Brest van Kempen rich zich to de G.-G.]
[28 november 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[29 november 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[29 november 1860 Brief van Van Straten aan Multatuli]
[30 november 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[1 december 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[5 december 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[5 december 1860 Gouvernementsbesluit t.a.v Brest van Kempen]
[6 december 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[8 december 1860 Brief van Multatuli aan Tine]
[10 december 1860 Multatuli naar Brussel]
[14 december 1860 Dagvaarding van Multatuli-Van Lennep]
[29 december 1860 Verklaring van Van Lenneps procureur]
Het jaar van Sietske Abrahamsz
[14 januari 1861 Ingezonden stuk van H.J. Lion]
[26 januari 1861 Van Lennep laat Multatuli's brief zegelen]
[januari 1861 Aantekeningen van Jacob van Lennep]
[januari 1861 Conclusie van antwoord]
[27 januari 1861 Brief van Bleeker aan Multatuli]
[30 januari 1861 Artikel van N.N. en IJ. in de N.R.C.]
[4 februari 1861 Brief van Bleeker aan Multatuli]
[8 februari 1861 Schrijven van Cornets de Groot aan de G.-G.]
[18 februari 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[18 februari 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[19 februari 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[21 februari 1861 Ingezonden stuk van Multatuli in de N.R.C.]
[22 februari 1861 Brief van Multatuli aan Tine, met brief van Ottilie Coss]
[23 februari 1861 Brief van Multatuli aan Bovenschen]
[25 februari 1861 Brief van Multatuli aan Mr. Faber]
[februari 1861 Conclusie van repliek]
[25 februari 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[26 februari 1861 Multatuli schrijft Het Gebed van den Onwetende]
[3 maart 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[14 maart 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[Bijlage Mededeling van Mr. C.W.A. Baron van Haersolte]
[15 maart 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[Bijlage inzake een onderhoud tussen Multatuli en Loudon]
[Bijlage inzake een onderhoud tussen Multatuli en Loudon]
[27 maart 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[maart 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[30 maart 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[13 april 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[14 april 1861 Brief van Multatuli aan Günst]
[17 april 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[28 april 1861 Brief van H. Nijgh aan Multatuli]
[30 april 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[1 mei 1861 Missive inzake Dekkers schuld]
[2 mei 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[5 mei 1861 Bericht van J. Douwes Dekker inzake verhuizing]
[6 mei 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[7 mei 1861 Missive van de Minister aan de G.-G.]
[15 mei 1861 Pleidooien in de zaak Multatuli-Van Lennep]
[16 mei 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[20 mei 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[29 mei 1861 Vonnis in de zaak Multatuli-Van Lennep]
[31 mei 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[1 juni 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[4 juni 1861 Overlijden van Pieter Douwes Dekker]
[7 juni 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[9 juni 1861 Brief van Multatuli aan Günst]
[10 juni 1861 Brief van Multatuli aan Günst]
[10 juni 1861 Brief van Multatuli aan Günst]
[juni 1861 Brief van Multatuli aan Günst]
[12 juni 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[Bijlage Mededeling van Mimi omtrent biologeren]
[14 juni 1861 Brief van d'Ablaing aan Multatuli]
[16 juni 1861 Brief van Multatuli aan Günst]
[20 juni 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[22 juni 1861 Brief van Multatuli aan Günst]
[23 juni 1861 Brief van Multatuli aan Günst]
[25 juni 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[25 juni 1861 Brief van Multatuli aan Minister Loudon]
[27 juni 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[4 juli 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[4 juli 1801 Brief van Multatuli aan Günst]
[13 juli 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[16 juli 1861 Brief van J. Douwes Dekker aan Günst]
[juli 1861 Brief van Multatuli aan Günst]
[17 juli 1861 Brief van Multatuli aan Günst]
[27 juli 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[30 juli 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[juli 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[2 augustus 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[4 augustus 1861 Bericht in de N.R.C.]
[4 augustus 1861 Brief van Multatuli aan Günst]
[10 augustus 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[12 augustus 1861 Advertentie in de N.R.C.]
[18 augustus 1861 Advertentie in de N.R.C.]
[augustus 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[augustus 1861 Brief van Sietske Abrahamsz aan d'Ablaing]
[4 september 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[11 september 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[september 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[25 september 1861 Brief van Multatuli aan Kruseman]
[25 september 1861 Brief van Kruseman aan Multatuli]
[27 september 1861 Multatuli ontvangt afschrift van het vonnis]
[8 oktober 1861 Multatuli zendt Ottilie Coss de ‘Minnebrieven’]
[oktober 1861 Brief van Multatuli aan Tine]
[2 november 1861 Brochure van Hagiosimandre (Broens)]
[5 november 1861 Multatuli naar Brussel]
[5 november 1861 Brief van d'Ablaing aan Van Straten]
[6 november 1861 Brief van Multatuli aan Broens]
[8 november 1861 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[19 november 1861 Brief van Kallenberg van den Bosch aan d'Ablaing]
[25 november 1861 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[27 november 1861 Brief van d'Ablaing aan Multatuli]
[28 november 1861 Exploit aan Van Lennep]
[6 december 1861 Mededeeling van Hagiosimandre]
[7 december 1861 Verklaring van Mr. Luber]
[12 december 1861 Memorie van Grieven]
[23 december 1861 Missive van de Directeur van Financiën]
[24 december 1861 Brief van d'Ablaing aan Multatuli]
[26 december 1861 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[28 december 1861 Brief van d'Ablaing aan Multatuli]
[28 december 1861 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[30 december 1861 Brief van d'Ablaing aan Multatuli]
[31 december 1861 Missive van de Algemene Rekenkamer]
[1 januari 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[3 januari 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[4 januari 1862 Brief van d'Ablaing aan Multatuli]
[5 januari 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[9 januari 1852 Brief van d'Ablaing aan Multatuli]
[10 januari 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[11 januari 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[13 januari 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[13 januari 1862 Brief van d'Ablaing aan Multatuli]
[14 januari 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[14 januari 1862 Brief van d'Ablaing aan Multatuli]
[16 januari 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[16 januari 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[16 januari 1862 Brief van d' Ablaing aan Multatuli]
[17 januari 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[17 januari 1862 Brief van d'Ablaing aan Multatuli]
[18 januari 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[18 januari 1862 Advertentie inzake Multatuli's Vrije Arbeid]
[19 januari 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[20 januari 1862 Briefje van Multatuli aan Tine]
[20 januari 1862 Brief van Tine aan d'Ablaing]
[25 januari 1862 Multatuli voltooit ‘Over Vrijen Arbeid’]
[27 januari 1862 Brochure van Mr. J. van Lennep: Brief etc.]
[28 januari 1862 Brief van Multatuli aan Tine]
[29 januari 1862 Brief van Multatuli aan Van Lennep]
[29 januari 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[29 januari 1862 Circulaire inzake Multatuli's Ideën]
[31 januari 1862 Circulaire inzake Multatuli's Ideën]
[31 januari 1862 Brief van Multatuli aan Van Lennep]
[31 januari 1862 Brief van Multatuli aan Van Lennep]
[1 februari 1862 Brief van Multatuli aan Van Lennep]
[1 februari 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[3 februari 1862 Brief van Lennep aan Multatuli]
[3 februari 1862 Brief van Multatuli aan Günst]
[4 februari 1862 Advertentie van Multatuli]
[5 februari 1862 Brief van Multatuli aan Tine]
[5 februari 1862 Brief van Multatuli aan Günst]
[5 februari 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[6 februari 1862 Brief van Multatuli aan Günst]
[6 februari 1862 Brief van Multatuli aan Höveker]
[7 februari 1862 Advertentie van Multatuli]
[8 februari 1862 Brief van Multatuli aan Günst]
[10 februari 1862 Brief van Multatuli aan Van Lennep]
[10 februari 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[12 februari 1862 Briefje van Multatuli aan d'Ablaing]
[12 februari 1862 Brief van Multatuli aan Tine]
[14 februari 1862 Advertentie inzake voordrachten]
[februari 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[15 februari 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[17 februari 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[17 februari 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[19 februari 1862 Advertentie inzake de eerste voordracht]
[20 februari 1862 Programma van de eerste voordracht]
[20 februari 1862 Brief van Multatuli aan Tine]
[24 februari 1862 Advertentie inzake de tweede voordracht]
[25 februari 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[25 februari 1862 Advertentie inzake de tweede voordracht]
[27 februari 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[maart 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[3 maart 1862 Advertentie inzake de tweede voordracht]
[3 maart 1862 Mina Deiss vestigt zich in 's-Gravenhage]
[6 maart 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[6 maart 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[6 maart 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[6 maart 1862 Programma voor de tweede voordracht]
[7 maart 1862 Brief van Multatuli aan Tine]
[9 maart 1862 Brief van Multatuli aan Tine]
[10 maart 1862 Advertentie inzake de derde voordracht]
[11 maart 1862 Brief van d'Ablaing aan Multatuli]
[12 maart 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[maart 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[maart 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[maart 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[13 maart 1862 Advertentie inzake de derde voordracht]
[13 maart 1862 Brief van Multatuli aan Charlotte de Graaff]
[maart 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[17 maart 1862 Brief van d'Ablaing aan N. Braunius Oeberius]
[20 maart 1862 Missive van de Directeur van Financiën]
[20 maart 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[21 maart 1862 Brief van d'Ablaing aan Knottenbelt]
[22 maart 1862 Brief van Multatuli aan N. Braunius Oeberius]
[24 maart 1862 Advertentie inzake de derde voordracht]
[maart 1862 Multatuli publiceert de eerste aflevering Ideën]
[maart 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[maart 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[maart 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[maart 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[maart 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[27 maart 1862 Programma van de derde voordracht]
[28 maart 1862 Brief van d'Ablaing aan F. Günst]
[3 april 1862 Advertentie inzake de vierde voordracht]
[3 april 1862 Besluit van de G.-G.]
[3 april 1862 Missive van de G.-G. aan de Minister]
[april 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[4 april 1862 Advertentie inzake de voordracht te Leiden]
[7 april 1862 Bericht inzake de voordracht te Leiden]
[7 april 1862 Advertentie inzake de vijfde voordracht]
[7 april 1862 Telegram van Multatuli aan Tine]
[april 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[april 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[9 april 1862 Advertentie inzake de Ideën]
[10 april 1862 Brief van d'Ablaing aan Tine]
[11 april 1862 Brief van Knottenbelt aan Multatuli]
[14 april 1862 Advertentie inzake de zesde voordracht]
[15 april 1862 Brief van de Erven Ketjen aan Multatuli]
[16 april 1862 Brief van d'Ablaing aan de Erven Ketjen]
[april 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[19 april 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[21 april 1862 Advertentie inzake de Ideën]
[22 april 1862 Correspondentie op het omslag van de Ideën]
[28 april 1862 Brief van Multatuli aan Mimi]
[2 mei 1862 Brief van Multatuli aan Mimi]
[4 mei 1862 Brief van Multatuli aan Mimi]
[mei 1862 Brief van Mimi aan Multatuli]
[mei 1862 Brief van Multatuli aan Mathilde X]
[20 mei 1862 Brief van Multatuli aan Tine]
[20 mei 1862 Brief van d'Ablaing aan Mr. Schook]
[22 mei 1862 De zaak Multatuli-Van Lennep in hoger beroep]
[22 mei 1862 Uitspraak van het Gerechtshof]
[24 mei 1862 Brief van Multatuli aan Tine]
[mei 1862 Brief van Multatuli aan Tine]
[mei 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[2 juni 1862 Multatuli ontmoet Mimi]
[4 juni 1862 Brief van Multatuli aan Mimi]
[6 juni 1862 Open brief ‘Aan het volk van Nederland’]
[6 juni 1862 Brief van Multatuli aan Tine]
[10 juni 1862 Brief van Multatuli aan Mimi]
[10 juni 1862 Advertentie inzake de Tweede Kamer]
[12 juni 1862 Bericht omtrent de verkiezing in Amsterdam]
[16 juni 1862 Brief van d'Ablaing aan Multatuli]
[16 juni 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[16 juni 1862 Multatuli ontvangt afschrift van de uitspraak]
[23 juni 1862 Multatuli publiceert zijn Japanse Gesprekken]
[1 juli 1862 Brief van Multatuli aan Tine]
[juli 1862 Brief van Multatuli aan Tine]
[juli 1862 Brief van Multatuli aan G. Broens Jr.]
[juli 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[juli 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[12 juli 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[14 juli 1862 Advertentie inzake de Ideën]
[juli 1862 Brief van Multatuli aan Tine]
[15 juli 1862 Circulaire inzake de tweede bundel Ideën]
[19 juli 1862 Advertentie inzake Ideën, vel 18-20]
[juli 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[4 augustus 1862 Advertentie inzake de Ideën, vel 21-23]
[19 augustus 1862 Brief van d'Ablaing aan Multatuli]
[23 augustus 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[30 augustus 1862 Brief van d'Ablaing aan Multatuli]
[30 augustus 1862 Brief van Multatuli aan Tine]
[4 september 1862 Brief van d'Ablaing aan G. Brouwer]
[4 september 1862 Brief van d'Ablaing aan Multatuli]
[7 september 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[10 september 1862 Brief van Multatuli aan Mimi]
[10 september 1862 Brief van Multatuli aan Mimi]
[september 1862 Brief van Multatuli aan Tine]
[september 1862 Brief van Multatuli aan Tine]
[23 september 1862 Brief van d'Ablaing aan Multatuli]
[september 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[30 september 1862 Brief van d'Ablaing aan Multatuli]
[oktober 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[oktober 1862 Brief van Multatuii aan Tine]
[12 oktober 1862 Telegram van Multatuli aan Tine]
[12 oktober 1862 Multatuli reist naar Brussel]
[17 oktober 1862 Brief van Jan Douwes Dekker aan d'Ablaing]
[17 oktober 1862 Kwitantie van d'Ablaing voor f 1000.-.]
[17 oktober 1862 Brief van d'Ablaing aan Jan Douwes Dekker]
[18 oktober 1862 Schuldbekentenis van d'Ablaing voor f 1000.-]
[22 oktober 1862 Brief van d'Ablaing aan Multatuli]
[2 november 1862 Brief van d'Ablaing aan Jan Douwes Dekker]
[8 november 1862 Brief van d'Ablaing aan Multatuli]
[8 november 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[13 november 1862 Advertentie inzake de eerste bundel Ideën]
[1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[5 en 6 december 1862 Brief van Multatuli aan Mr. W. Wintgens]
[11 december 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[12 december 1862 Brief van d'Ablaing aan Multatuli]
[12 december 1862 Brief van d'Ablaing aan Multatuli]
[13 december 1862 Brief van Charlotte de Graaff aan R.C. d'Ablaing]
[16 december 1862 Brief van d'Ablaing aan Charlotte de Graaff]
[18 december 1862 Brief van d'Ablaing aan Charlotte de Graaff]
[20 december 1862 Brief van d'Ablaing aan Charlotte de Graaff]
[25 december 1862 Brief van Multatuli aan d'Ablaing]
[27 december 1862 Brief van d'Ablaing aan Multatuli]
[31 december 1862 Rekening courant van Multatuli en de firma Meijer]
Publikaties van Multatuli in de jaren 1859-1862
Beoordelingen en reacties betreffende Multatuli en zijn werk in de jaren 1860-1862
[15 mei 1861
Pleidooien in de zaak Multatuli-Van Lennep]
15 mei 1861
Pleidooien in de zaak Multatuli-Van Lennep. Verslag in het ‘Weekblad van het Regt.’ Drie en Twintigste jaargang. Maandag 3 Junij 1861. No. 2274. - Hetzelfde verslag verscheen ook als brochure: Regtsgeding, gevoerd voor de Arrondissements-Regtbank te Amsterdam, over de uitgave van Max Havelaar of de Koffijveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij. 's Gravenhage, Gebroeders Bel infante. 1861.
Arrondissements-regtbank te Amsterdam
Eerste Kamer.
Zitting van den 15 Mei 1861.
Voorzitter, Mr. C.F. Gulcher.
Eisch tot het doen van rekening en verantwoording wegens het bezorgen der uitgave van Max Havelaar of de koffij veilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij.
E. Douwes Dekker, eischer, tegen
Mr. J. van Lennep, gedaagde.
Mr. J.G.A. Faber, optredende voor den eischer, zegt in substantie het volgende:
Edel Achtbare Heeren!
Het is te betreuren, dat twee mannen van zoo groote talenten als partijen tegen elkander optreden in een proces als het hier gevoerde, en dit te meer om de betrekking, die er tusschen hen bestaan heeft. De eischer erkent ten volle de verpligtingen, die hij aan den ged. heeft, niet alleen voor de uitgave van de Max; hij is daar dankbaar voor en betreurt het, dat hem geen andere weg dan die van regten overgebleven is, om aan het geschil een einde te maken. Dat geschil schijnt reeds van den beginne in kiem aanwezig geweest te zijn en thans zich door den loop der gebeurtenissen scherper te hebben geteekend. De ged. zag in. het door den eischer geschreven boek, den Max Havelaar, meer een letterkundig product; de auteur, die zich gewijd heeft aan de belangen der Javanen, een politiek geschrift. Thans verlangt hij algemeene verspreiding, de ged. begeert die niet; daartoe werken welligt de veranderde politieke omstandigheden, de oppositie, vroeger tegen het toenmalig ministerie gevoerd, mede. Pleiter toont dit uit de gevoerde correspondentie, o.a. ook uit eene missive, waarbij de ged. het gepast betoogt het boek bij een fatsoenlijk boekverkooper uit te geven, aan. De eischer heeft wel de bezorging der uitgave aan den ged. overgelaten, maar nimmer gemeend, dat hij de beschikking over het product van zijn geest zou verliezen.
Na deze korte inleiding gaat pleiter over tot de uiteenzetting der feiten.
Eischer, het zijn ambtspligt rekenende, de Javanen tegen onderdrukking te beschermen, meende door het gouvernement daarin niet te zijn ondersteund; op zijn verzoek eervol ontslagen, schrijft hij den Max Havelaar, of de koffijveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij, en komt door tusschenkomst van Mr. v. H. in aanraking met den ged.
Nog onbekend op letterkundig gebied, onderwerpt hij zijn werk aan des gedaagdes oordeel. Deze leest het, toont zich in een brief aan den heer v. H. hoogelijk daarmede ingenomen en zegt daarin zich sterk te maken, indien de schrijver hem carte blanche laat, goede voorwaarden van een uitgever te bedingen. De eischer neemt daarop het aanbod van den ged., van eene maandelijksche bijdrage van f 200, gedurende een halfjaar, in dank aan. Gedurende dien tijd zou het boek uitkomen en de eischer zich inmiddels op letterkundigen arbeid toeleggen. De ged. neemt de zorg voor de uitgave op zich; hij wil daaruit alleen de data weglaten en raadt den schrijver aan het krasse slot, ligt aan wraakzucht toe te schrijven, te laten varen; hier en dáár wijzigt hij ook enkele rijmen. Daar hij evenwel met geen uitgever kan onderhandelen, zonder het bewijs van in het bezit van het copijregt te zijn, vraagt en bekomt de ged. dit bewijs van den eischer, die zich toen te Brussel bevond, in een stuk dd. 25 Jan. 1860, waarin hij verklaart het copijregt van den Max Havelaar aan den ged. af te staan; onder aan dat stuk staat: ‘zijnde de ondergeteekende naar genoegen en volkomen voldaan’, (get.) E. Douwes Dekker, en voorts ‘waarde f 500’, (get.) J. van Lennep en geregistreerd. De ged. bezorgt thans de uitgave van den ‘Max Havelaar’ bij den boekhandelaar de Ruyter, en, behoudens eenig beklag over de wijze van uitgave, blijft de goede verstandhou-ding tusschen partijen ongestoord, totdat eene tweede uitgave noodig wordt; de eischer wenscht hiervoor eene goedkoope volksuitgave, de ged. verzet zich daartegen, zoodat eischer zich thans verpligt ziet zijne regten tegen den ged. te doen gelden.
Pleiter gaat nu over tot het regtskundig gedeelte van zijn betoog. Hij vangt aan met te erkennen, dat het straks genoemd stuk een bewijs van eigendomsovergang van den Max Havelaar aan den ged. is, maar beweert, dat deze rekenschap verschuldigd is van zijne handelingen daarmede; hij betwist, dat de titel van eigendoms-overdragt, zoo als de ged. stelt, in een contract van koop en verkoop gelegen is, en meent, dat er tusschen partijen mandaat bestaat. Pleiter beroept zich op art. 639 B.W. Eigendoms-overdragt is eene regtshandeling, geen contract; daaraan moet voorafgaan eene daad, eene causa; die causa kan ook bestaan in het mandaat (zoo ook in vennootschap, in schenking. Zie Diephuis, blz. 177, §414).
De ged. vindt echter in de uitkeering der f 1200 eene koopsom, en beweert alzoo met den eischer een koop gesloten te hebben, tot staving waarvan hij zich beroept op des eischers verklaring in het slot van gezegde acte. Dat systeem wordt door pleiter bestreden; hij zal aantoonen: a. dat hier geen koop bestaat; b. dat hier is mandaat; c. de kracht der woorden aan het slot der acte.
Ad a. Hier is geen koop. Het stuk, waarbij het copijregt werd afgestaan, houdt geen titel van eigendoms-overdragt in, maar was slechts de daad van levering; evenmin kan als bewijs van koop gelden de enkele phrase in een brief: ‘het boek behoort u, mag ik het vertalen?’ De ged. behoort het bewijs van den koop te leveren, hetgeen hij niet doet. Voor koop is ook een bepaalde prijs noodig, art. 1494 B.W. De ged. schreef aan den eischer: ‘Ik heb met een warm hart u willen in staat stellen met vrouw en kroost vereenigd te leven, en daarvan zal ik nooit berouw hebben.’ Is dit te rijmen met een koop van des eischers werk à f 1200? In een anderen brief aan den ged. spreekt de eischer van terugbetaling. Pleiter tracht hieruit en uit andere door hem voorgelezen passages uit brieven aan te toonen, dat de f 1200, door den ged. uitgekeerd, niet als koopprijs, maar als hulpbetoon strekken. Daarenboven, indien de ged. voor f 1200 had gekocht, was hij, door onder aan het stuk te schrijven ‘waarde f 500,’ in overtreding van art. 11 der wet van 16 Junij 1832 (Stbl. no. 21), op de registratie, hetgeen van den rijks-advokaat niet te verwachten is.
Ad b. Hier is mandaat. Het negatie f bewijs daarvoor vindt pleiter daarin, dat de eigendoms-overdragt een titel moet hebben, en hier geen ander denkbaar is dan het mandaat; de ged. was immers niet vrij om het boek niet uit te geven; integendeel, dat uitgeven was zijne éénige verpligting; dit nu strijdt met het kenmerk van eigendom. Het positief bewijs daarvan is voorhanden in de brieven van den ged.; in den reeds aangehaalden brief aan Mr. v. H. zegt hij zich sterk te maken behoorlijke voorwaarden van uitgave te bedingen, indien hij carte blanche heeft. Dien brief noemt de ged. zelf in later schrijven het point de départ van alle verdere onderhandelingen. In een anderen drukt hij den wensch uit naar vermeerdering van het debiet in het belang van den eischer; welk belang zou deze daarbij kunnen hebben, zoo hier niet enkel mandaat was? De tegenpleiter zal misschien beweren, dat er geen mandaat kon zijn, omdat de ged. met den uitgever op eigen naam heeft gecontracteerd; maar het is bekend, dat de definitie van mandaat in ons Burgerlijk Wetboek fautief is en een mandataris ook op eigen naam kan handelen. Zie Diephuis, § 617, 637; Dalloz, voce mandat, vol. 30, § 25, 312, 389; von Savigny, Obligationsrecht, II, 48.
Pleiter toont dit ook uit het Romeinsch regt aan en betoogt, dat elke geoorloofde handeling het onderwerp van het mandaat kan zijn, ook eigendoms-overgang, hoewel dit zeldzaam bij ons plaats heeft, wegens de dubbele registratie-regten, daarvoor te voldoen.
Hij beroept zich ook op het commissie-contract in het Wetboek van Koophandel, waardoor de commissionnair, hoewel geen eigenaar zijnde, zich nogtans als zoodanig gedraagt en op eigen naam handelt.
Hieruit volgt derhalve, dat de ged. rekenschap is verschuldigd aan den eischer omtrent de wijze, waarop hij zijn mandaat vervulde, en die rekenschap wordt thans in regten gevraagd.
Ad c. De woorden aan het slot der acte ‘zijnde naar genoegen en volkomen voldaan’ kunnen geen gevolg in regten hebben; ‘waarde genoten’ is eene uitdrukking, alleen in wissels en dergelijk papier van regtsgevolg, met in andere acten. Die woorden heb-ben hier geene andere waarde dan die van quitantie, en kunnen alleen beteekenen, dat de eischer afstand deed van alle exceptiën tegen de overdragt en geene vordering wegens onbetaalden koopprijs had. Opgevat in den zin, dien de ged. daaraan geeft, dooden die woorden zijn eigen systeem, daar er, bij het schrijven daarvan, nog geene volle voldoening der koopsom had plaats gehad, volgens de erkenning des ged. zelven.
Pleiter eindigt met den wensch uit te drukken, dat de ged. niet den schijn van onedelmoedigheid op zich zal geladen hebben, alsof hij hadde gespeculeerd op het werk van een nog onbekenden schrijver, waarvan hij met zijn scherpen en litterarischen blik de groote verdiensten had begrepen, en den opgang, dien het maken zou, vooruitgezien, even als de kunstkooper doet ten opzigte der werken van den armen, doch talentvollen, schilder.
Mr. J.C. de Koning, de advokaat van den ged., zegt voor antwoord het volgende:
Edel Achtbare Heeren!
Groot is de belangstelling in de zaak, die thans voor u bepleit wordt.
Zij wordt niet veroorzaakt door het hoog gewigt der regtsvragen, die bij de behandeling der zaak ter sprake komen; ook niet door den grooten invloed, dien uwe uitspraak in deze op het maatschappelijk verkeer zal uitoefenen; die belangstelling vindt alleen hare aanleiding in de personen der regtzoekenden, in het werk, dat tot het geding aanleiding gaf, en in de verhouding, waarin partijen, met betrekking tot de uitgave van dat werk, tot elkaâr staan.
Die belangstelling is zeer verklaarbaar.
Aan de ééne zijde ziet men een man, die, vóór weinige maanden nog geheel onbekend, plotseling, gelijk soms een veldheer door eene roemrijke overwinning of een booswicht door eene gruwelijke misdaad, door het schrijven van een werk de algemeene aandacht op zich vestigde en het onderwerp van aller gesprek werd; die door den éénen gelaakt, door den anderen geprezen, maar door elk vrijelijk beoordeeld werd.
Daartegenover staat een man, die zich niet plotseling, maar langzamerhand, en daardoor des te duurzamer, een nog groo-teren naam in den lande verwierf; die zich, om van andere zaken te zwijgen, door de uitnemendste verdiensten op het letterkundig gebied, en vooral door het echt nationale van zijne kunstwerken, onvergankelijke lauweren, de achting en bewondering en (wat nog meer zegt) de liefde van de Nederlandsche natie verworven heeft.
En waarover loopt nu het geschil, dat deze mannen verdeelt. Over het werk, dat de ééne geschreven, waaraan hij zijn naam te danken, en waarvan de andere de uitgave bezorgd heeft.
Ik zal hier niet in eene beoordeeling van dat werk treden. Het is u met zijne groote verdiensten en gebreken bekend. Aan beiden is het zeker toe te schrijven, dat geen werk in de laatste jaren in ons land meer opgang maakte, meer algemeen gelezen en besproken werd.
Er is dus wel reden tot belangstelling in dit geding. Maar er is nog meer.
Allerlei geruchten hebben zich omtrent de betrekking, waarin de ged. tot den eischer gestaan heeft, verspreid. Men heeft zich de houding van de ged. niet kunnen verklaren. De eischer zelf heeft zich niet ontzien, om dit te bevorderen, door de grofste beschuldigingen omtrent den ged. te verspreiden, alsof deze zijn voordeel zou gedaan hebben met de ongelukkige geldelijke omstandigheden van den eischer, of hij zich van het copijregt zou hebben meester gemaakt, om het werk te onderdrukken, en alzoo een schandelijk verraad aan den schrijver te plegen, of, zoo die toeleg al niet van den beginne bestond, later uit laffe zwakheid zou toegegeven hebben aan de inblazingen van hen, die de verspreiding van M.H. tegen wilden werken.
Ziedaar de voorname reden van de algemeene belangstelling in deze zaak.
Men wil weten, of de man, dien men tot nog toe bewonderde om zijne verdiensten, achtte om zijn eerlijk en regtschapen karakter, en lief had om zijn aangenamen omgang en opgeruimden geest, niets dan verachting verdient; dan of deze moet terugvallen op het hoofd van hem, die een kostbaren naam tracht te bezoedelen, om zijne eigen grove ondankbaarheid te dekken en zijn eigen vuile baan schoon te vegen.
Een beroemd Vlaamsch dichter heeft aan Mr. Jacob van Lennep een dichtbundel opgedragen, om daarmede ons volk te huldigen omdat hij in hem zag: ‘den lieveling van het Nederlandsche volk’ de zuivere verpersoonlijking van zijnen geest en van zijn karakter. Men wil weten, of die huldiging een eerbewijs kan blijven, dan of zij eene smet zal worden, die voortaan op ons volk rust.
Ziedaar ook de reden, waarom de ged. er nimmer een enkel oogenblik aan gedacht heeft, om aan den aandrang van mijn geachten confrère of aan dien van mij te voldoen, en door toe te geven ook al is het aan een onbillijken eisch, de zaak te smoren; maar er naar verlangd heeft, dat bekend zou worden, in welke betrekking hij tot den eischer gestaan heeft, opdat hij zou gezuiverd worden van de blaam, op hem geworpen, die anders welligt bij den een of ander mogt kleven.
Ik zal aan dit verlangen, naar mijn zwak vermogen, in het eerste punt van mijn pleidooi, bij de uiteenzetting der feiten, trachten te voldoen. Ik zal dit echter, door de houding, welke namens den eischer op deze teregtzitting is aangenomen, veel minder uitvoerig doen, dan ik mij had voorgesteld. De pleiter van eisch is toch begonnen met de ondubbelzinnige verklaring, dat de eischer den grootsten dank aan den ged. verschuldigd is. Hij heeft dan ook de kwaadaardige geruchten, die verspreid zijn, niet herhaald en toegelicht. Wel is aan het einde van het pleidooi een zijdelingsche scherpe aanval op den ged. gedaan, maar is deze te rijmen met de dankbetuiging aan het begin?
In het tweede punt zal ik de vordering van het juridiek standpunt beschouwen.
De pleiter zeide vervolgens, tot toelichting dier beide punten, in substantie het volgende:
I. In Nov. 1859 leerden partijen elkander kennen. De ged. was bijzonder ingenomen met de talenten van den eischer; was getroffen door zijn cordaat gedrag in het voorstaan van hetgeen hem regtvaardig en billijk toescheen, zelfs met de grootste opofferingen, en was diep begaan met de treurige geldelijke omstandigheden, waarin de eischer dien ten gevolge verkeerde.
Pleiter somde toen op al wat de ged. voor den heer Douwes Dekker had gedaan, zoo als dit bleek uit de correspondentie, tusschen partijen gevoerd. Aan den éénen kant werd steeds voor-komende en belangelooze hulp verleend; aan den anderen kant werd dit steeds dankbaar erkend. Datzelfde had ook plaats met betrekking tot de uitgave van Max Havelaar.
De eischer verkeerde in de neteligste geldelijke omstandigheden. ‘Ach! houd mij met vrouw en kinderen in het leven voor zes maanden slechts,’ zoo schreef hij.‘Ik wil en zal gelezen worden,’ zoo leest men aan het slot van M.H. Aan die vurige wenschen voldeed de ged. Dit geschiedde door het mondeling aangaan van de volgende overeenkomst. De ged. zou van den eischer overnemen het copijregt van dat werk en daarvoor betalen f 1200, in zes maandelijksche termijnen.
De ged. koos dien vorm van overeenkomst, omdat hij niet onder, maar boven den eischer wilde staan: omdat hij zich wilde vrijwaren voor eene actie tot het doen van rekening en verantwoording, die nu toch, maar geheel ten onregte, is ingesteld. Ook wilde hij op die wijze verzekerd zijn, van, zoo mogelijk, het geld, dat hij als ondersteuning gaf, terug te bekomen.
De eischer zou op die wijze zes maanden lang vrij ruim kunnen leven en zich aan letterkundigen arbeid wijden. Daarna, als zijne reputatie door de uitgave van M.H. gevestigd was, zou hij van zulken arbeid wel kunnen leven.
Men heeft zich niet ontzien, om den ged. verdacht te maken, als zou hij zich aan eene ellendige speculatie schuldig gemaakt hebben. Pleiter beroept zich ter verdediging van den ged. tegen die grove beschuldiging op zijn bekend karakter en op de som van f 1200, die, volgens elk deskundige, in geene verhouding stond tot de geldelijke waarde van het copijregt. ‘De Pleegzoon’ van Mr. van Lennep zelven, heeft hij, toen nog onbekend zijnde, vijf jaren lang, zelfs niet voor niet, gedrukt kunnen krijgen. Bij de bepaling van gemelde som was dan ook niet de waarde van het boek, maar de behoefte van den schrijver in aanmerking genomen. Men heeft gewezen op de waarschijnlijke voordeelen, die nu de uitgave van het boek zou opleveren. Laat men die niet te hoog schatten, maar in geen geval eene daad naar de uitkomst beoordeelen. Niemand kon zulk een onbekenden opgang, als van geen ander werk in de laatste veertig jaren in ons land, voorzien. Afrekening tusschen den uitgever en den ged. heeft nog niet kunnen plaats hebben. Die het karakter van Mr. van Lennep kennen, weten, wat hij met het, waarschijnlijk daaruit hem toekomende, voordeel zou gedaan hebben tegenover den armen schrijver. Men wil echter vrij zijn in zijne giften: en met voor den regter daartoe gedwongen worden. Eerst kort vóór den aanvang van het proces is op de geldelijke aangelegenheden aanmerking gekomen. Zich om geld te bekommeren ligt niet in den aard van den eischer; dit is hem te min. Anders zouden ook vele zijner handelingen (men denke aan de deficits in 's Lands kas en aan zijne groote schulden) misdadig in plaats van verschoonbaar zijn. Daargelaten eenige kleingeestige aanmerkingen, als b.v. dat de uitgever M.H. niet te koop had staan voor zijne ramen, was de éénige grieve (de pleiter van eischer heeft dit erkend), dat de eischer eene volksuitgave verlangde en de ged. dit tegenwerkte. Deze kon er zelf onmiddellijk niets aan doen; de uitgever heeft de beschikking over den vorm der uitgave. Maar waarom werkte de ged. het niet in de hand? Omdat het werk dan gevaarlijk zou kunnen worden. Het is zeer geschikt voor nadenkenden, om hen op te wekken en tot onderzoek aan te sporen; maar het moet niet gebruikt worden om de onnadenkende massa's tot morren te brengen. Het boek behoort niet te huis in kroegen en tokoos. Het is bij de beschaafde klasse, die de grieven herstellen kan, bekend. Het is besproken tot in de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Het is gelezen door ministers in ruste en in bezigheid. Maar, voor zooveel de ged. daaraan toebrengen kan, zal het niet gelezen worden door de kameniers of de lakeijen van hunne Excellentiën.
In dien geest is de verhouding tusschen den ged. en den eischer steeds geweest. De ged. is zijn beschermer, nimmer zijn medestander geweest. Reeds in den beginne heeft hij hem gezegd, dat juist dit boek moest verschijnen bij een deftig en fatsoenlijk uitgever, die niet verdacht kon worden van het verspreiden van schot- en schandschriften. Zoo schreef ook de ged., ‘dat hij geen eed had gedaan om de Javanen te beschermen; dat de eischer alles voor hen opgeofferd had, maar dat hij (v. L.) er renonce aan had om voor hen opgeofferd te worden.’ Er is dus geen verraad gepleegd; de eischer wist, op welke voorwaarden het beschermheerschap aanvaard was.
Pleiter heeft het contract, tusschen de partijen gesloten, een koopcontract genoemd, omdat hij daaraan toch een juridieken vorm moest geven. Maar de som, waarvoor M.H. is overgedragen, is daardoor nog niet een koopprijs in de gewone, nietjuridieke, beteekenis van het woord. In deze som is toch slechts voor een zeker gering gedeelte de geldelijke waarde van het werk gerepresenteerd; het overige is het aequivalent van de hulp en ondersteuning. Dat de ged. in juridieken zin gekocht heeft, sluit dus in het geheel niet uit het begrip van ondersteuning.
Toen nu de ged. eigenaar was geworden van het werk, heeft hij het, volgens zijn onbetwistbaar regt, overgedragen aan den uitgever de Ruyter. Tot bewijs van zijn eigendomsregt diende bij die overdragt het stuk van 25 Jan. 1860, waarover later. Bij die overdragt heeft de ged. zich verzekerd van het, ingeval van voordeel, terugbekomen van de uitgeschoten gelden. De eischer wist dadelijk, dat die overeenkomst bestond, en toch heeft hij er eerst kort vóór de sommatie, toen de eerste druk reeds uitverkocht was, naar gevraagd. Is dit verklaarbaar, zoo die overeenkomst hem aanging? Of blijkt daar niet uit, dat hij wist, dat dit contract hem in het geheel niet betrof?
In de conclusie van eisch staat te lezen, dat de ged. het werk van den eischer bij de bezorging der uitgave verminkt zou hebben. Hiervan is bij den termijn van eisch geen woord gerept. Moest dan zulk eene grove beschuldiging niet volledig geadstrueerd worden? Waarom heeft men hier in het openbaar eene geheel andere houding aangenomen dan elders?
Pleiter toont aan, dat er maar zeer geringe veranderingen in de copy gemaakt, en dat die meest allen met goedkeuring van den eischer aangebragt zijn. Enkele zinnen waren weggelaten, maar daaraan was (zoo schreef de eischer zelf) niets verloren. Eene enkele opmerking was er bijgevoegd, die de eischer, zoo als hij eischer zelf aan den ged. schreef, zoo aardig vond, dat hij teleurgesteld was, toen hij er niet meer in aantrof. En nu heeft men de verregaande stoutheid, de onbegrijpelijke onbeschaamdheid, om van verminkingen te spreken. Dit punt alleen beslist de vraag, of de eischer in deze ter goeder trouw handelt.
In plaats van het werk te verminken heeft de ged., ten genoege van den eischer, die hem daarvoor toenmaals zeer dankbaar was, het ‘krasse’ slot laten staan, ofschoon hij daartegen, blijkens de eigen productie van den eischer, in den beginne bezwaar had. Dat slot was overigens, volgens het oordeel van pleiter, niet zoo kwaad bedoeld als het wel schijnt. Het is op het effect berekend. Het moet de dienst doen van een donderend slot-tableau bij een vuurwerk. De uitkomst bevestigt die beschouwing. De grieven zijn niet hersteld, en - van de vervulling der bedreiging is niets gekomen.
II. In dit tweede punt zal de pleiter van antwoord met stilzwijgen voorbijgaan al die argumenten, die reeds bij voorbaat zijn aangevoerd tegen redeneringen, die hij niet van plan was te houden. Het regtspunt komt hem zeer onbelangrijk voor. Vooral na de met verwachte concessie, hem door zijn confr. gedaan, dat hij erkende, dat de ged. eigenaar was geworden van het copyregt. Daarmede was de quaestie beslist. De ged. had dus het regt om vrij over de copy te beschikken, zonder daarvoor aan iemand verlof te vragen of later rekening en verantwoording schuldig te zijn, tenzij de eischer bewijze, dat de ged. bij overeenkomst iets van dat regt afgestaan heeft. Het zijn van eigenaar eener zaak, en het tevens als lasthebber beschikken over diezelfde zaak, zijn twee strijdige begrippen. Het betoog van den pleiter van eisch daaromtrent steunt op misvatting en verwarring. Dat eigendoms overdragt eene regtshandeling en niet een contract is, erkent pleiter, maar dat bewijst hier niets.
Pleiter toont verder aan, dat de eischer, bewerende, dat de ged. hem als lastgever rekening en verantwoording verschuldigd is, die lastgeving, die pertinent ontkend wordt, behoort te bewijzen. Men wil den bewijslast op de schouders van den ged. overdragen, maar pleiter zal daartegen waken. Hij zal dan ook niet het voorbeeld van zijn confr. volgen, om eerst te onderzoeken, of er koop en verkoop bestaat; maar hij zal eerst stilstaan bij de vraag, of de lastgeving bewezen is, daarna over het tegenbewijs spreken, en ten slotte de décharge behandelen.
a. De pleiter zal doorloopen de vijf brieven, die door den eischer ten bewijze der lastgeving in het geding gebragt zijn, en aantoonen, dat de beide eerste niets, en de drie laatste eer ten voordeele dan ten nadeele van het stelsel van den ged. strekken.
De eerste brief is geschreven twee maanden vóór de overdragt van het manuscript, en wel aan een derde. Na dien tijd is tusschen de partijen druk geconfereerd en gecorrespondeerd. Is dus uit dat stuk wel eenig bewijs af te leiden? Er staat in: ‘Ik maak mij sterk, behoorlijke voorwaarden van uitgave te bedingen, indien de schrijver mij carte Manche geeft.’ Maar stelt dit schrijven eene wettige of zelfs eene morele verpligting daar? Is dat last-aanbieding? En, zoo ja, waar is dan de aanneming van het aanbod?
In den volgenden brief wordt gezegd, dat in den eersten een point de départ voor de onderhandelingen met den uitgever gevonden wordt. Uit het verband blijkt, dat hier gedoeld wordt op het uit den weg ruimen van de bezwaren van den uitgever, om het werk met volledige vermelding van data en namen van plaatsen uit te geven, waarover reeds in den eersten brief geschreven was. Verder blijkt uit dezen brief, dat de transactie tusschen den ged. en den eischer op dat oogenblik nog verre van gesloten was. Er moest nog een alphabet van bijzonderheden geregeld worden en daaronder ook de finantiën.
De derde brief is geschreven na de overdragt van het copijregt. Daarin wordt het bewijsstuk dier overdragt aangevraagd. Deze brief pleit tegen het stelsel van den eischer. Welke lasthebber vraagt in plaats van eene procuratie een bewijs van eigendomsoverdragt van het voorwerp, waarover de last loopen zal? En welke lastgever zal maar zoetsappig, zonder nadere uitlegging te vragen, aan zulk eene vreemdsoortige aanvrage voldoen?
In den vierden brief schrijft de ged. onder meer, dat hij, ook in het persoonlijk belang van den eischer, hoopte, dat het debiet vermeerdere; dan toch (dat bedoelt hij daarmede) zal de eischer in het vervolg een goeden prijs kunnen bedingen voor zijne uit te geven letterkundige producten, en zoo een bestaan erlangen. De ged. laat dan ook in dien brief onmiddellijk volgen: ‘Immers na 15 Junij kan ik niets meer voor u doen, dan u met raad ondersteunen.’ Schrijft een lasthebber zoo aan zijn principaal? En wat beduidt dan de datum van 15 Junij? Behoefde de lasthebber na dat tijdstip niets meer aan zijnen lastgever uit te betalen en te verantwoorden?
De vijfde brief is zeker bij vergissing door den eischer overgelegd en met opzet niet bij het pleidooi van eisch besproken; want daarin staat met ronde woorden te lezen, dat alleen de uitgever en de ged. voordeel zouden hebben bij het goede debiet van het werk.
b. Pleiter beweert, dat de ged. het copijregt gekocht heeft. Hij kan dit niet bewijzen, daar de verkoop mondeling is aangegaan. Maar dit behoeft ook niet. Als tegenbewijs tegen de lastgeving, die door den eischer bewezen moet worden, beroept de ged. zich op de eigendomsverkrijging van het copijregt, die, gelijk reeds vroeger is aangetoond, niet met lastgeving bestaanbaar is.
De eigendoms-overdragt nu is geconcedeerd door den eischer, hetgeen het bewijs er van van de zijde van den pleiter onnoodig maakt. Die concessie is echter niet zoo roijaal als zij wel schijnt te zijn. De ged. heeft de doorslaandste bewijzen in handen, die dan ook van zijne zijde zijn geproduceerd. Zij zijn: 1e. de behoorlijk geregistreerde acte van afstand van het copijregt van 25 Jan. 1860, luidende: ‘De ondergeteekende Eduard Douwes Dekker, schrijver van het werkje, getiteld: Max Havelaar of de koffijveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij, door Multatuli, verklaart het copijregt over gezegd werk te hebben afgestaan aan den heere Mr. J. van hennep, zijnde de ondergeteekende daarvoor naar genoegen en volkomen voldaan.
Brussel, 25 Januarij 1860.
(Get.) Douwes Dekker.’ en 2e. een brief van den eischer aan den ged,, waarin deze woorden voorkomen: ‘Het boek behoort u: mag ik het vertalen?’
Het eerste stuk is geheel geschreven met de hand van den eischer, niet volgens een door den ged. gegeven formulier, zoo als beweerd is. Maar ook al ware dit het geval, het is zoo duidelijk, dat niemand, veelmin iemand als de eischer, zich in de strekking er van kan vergissen.
Onder het stuk staat:
‘Waarde vijfhonderd gulden.
(Get.) J. van Lennep.’
Dit is eene opgave voor de berekening van het registratieregt. Bij gebreke van betere argumenten leidt de pleiter van eisch daaruit af, dat, als de bewering van den ged. opgaat, dat de koop heeft plaats gehad voor f 1200, de ged. (de rijks-advokaat voor Noordholland) de belasting op de registratie zou ontdoken heb-ben, hetgeen wel niet te onderstellen is. Dat argumentum ad hominem is geheel ongegrond. Het stuk is geene koop-acte of quitantie van koop en verkoop, maar een bewijs van eigendoms-overdragt; en daar in het ligchaam van het stuk geene som voorkomt, moest de waarde (niet de koopprijs) onderaan gesteld worden (art. 10, al. 1, der wet van 16 Junij 1832, Stbl. no. 29), en die waarde is uit te groote nauwgezetheid veel te hoog opgegeven. c. Maar ook al had er lastgeving bestaan, rekening en verantwoording kan niet meer gevorderd worden, omdat er volledige décharge is gegeven. De eischer verklaart aan het slot van het stuk van 25 Jan. 1860, ‘naar genoegen en volkomen voldaan’ te zijn. De vordering zou dus in allen gevalle niet-ontvankelijk zijn, omdat de décharge wegens lastgeving, ook al is die gegeven, vóórdat geheel aan den last is voldaan, is een afstand van het regt om rekening en verantwoording te vragen.
In het stelsel van den ged., zou, volgens den pleiter van eisch, de décharge eene onwaarheid bevatten, daar de gansche f 1200 op het oogenblik van het geven van de décharge nog niet voldaan was. Dit is niet het geval. De décharge beteekent in diens stelsel, dat de eischer zich volkomen voldaan rekende wegens de overdragt van M.H. door de verbindtenis, welke de ged. op zich genomen had, om f 1200 in zes maandelijksche termijnen van f 200 aan den eischer te voldoen.
De pleiter eindigde daarop aldus:
Ik heb u, E.A. HH.! misschien reeds te lang bezig gehouden met de juridieke beschouwing eener vordering, die mij voorkomt zoo tastbaar ongegrond te zijn, dat ik mij slechts op ééne wijze verklaren kan, dat men den moed heeft gehad om haar in te stellen. Men heeft gemeend, dat de ged., uit vrees voor opspraak, ten slotte nog zou toegeven aan het verlangen, om eene volkseditie te doen verschijnen van M.H. Die weigering is alleen op pligtgevoel gegrond: en daarom zullen noch vervolgingen in regten, noch verdachtmaking of het verspreiden van kwade geruchten daarbuiten, den ged. uit zijn eens aangenomen standpunt verdringen.
De advokaat des eischers zegt voor repliek:
Hij zal zeer kort zijn. Hij noemt de verdediging der handelin-gen van den ged. door den tegenpleiter tegen de geruchten, waarvan is gesproken, een strijd tegen windmolens, en uit den wensch, dat de pleiter er in moge geslaagd zijn den ged. van alle blaam te zuiveren. Hij heeft de verminking van het werk des eischers thans niet gepleit, omdat deze niets tot het thans hangend geschilpunt afdoet, maar eerst bij de rekening te pas komt.
De minder goede verstandhouding tusschen partijen duurt al van vroeger dan van den tijd der dagvaarding; immers hebben zoowel professor V. als anderen te vergeefs eene verzoening beproefd.
Zijn juridiek systeem nader adstruerende, zegt pleiter, dat iemand, die iets wil verkoopen, doch het niet zelf kan doen, twee wegen kan volgen om daartoe te geraken: òf hij geeft procuratie binnen zekere limieten, òf hij draagt de zaak aan een ander over, met opdragt ze te verkoopen; in dat geval kan hij van dezen rekening en verantwoording vragen, zonder nogtans tegen derden op diens handelingen te kunnen terugkomen. Hij wijst tot staving hiervan op de fiducia en op de geheele leer van het mandaat in het Romeinsch regt, alsmede op den commissiehandel bij ons.
Volgens het oude regt handelt de gevolmagtigde altijd in eigen naam; volgens het nieuwe doorgaans in naam van den mandans, maar is het eerste niet uitgesloten.
Pleiter beweert, dat eigendom en mandaat ook nevens elkander bestaanbaar zijn; de eerste is de betrekking tusschen een persoon en eene zaak, de laatste die tusschen twee personen.
Eigendoms-overdragt, gelijk partij die opvat, moet het einde eener onderhandeling zijn, hier was ze het begin daarvan, het point de départ; de ged. werd wel eigenaar tegenover derden, maar is desmettemin aan den eischer rekenschap verschuldigd, en hij, die carte blanche vroeg van den eischer, heeft niet zijne eigen zaak, maar die des eischers waargenomen. Daaruit volgt zijne rekenpligtigheid.
Niet de eischer moet de lastgeving, maar de ged. den beweerden koop bewijzen. Bij het sluiten der transactie medio Jan. 1860 was er geene sprake van de finantiële punten: tegenpartij heeft dan ook gezegd, den naam van koop daaraan gegeven te hebben voor den juridieken vorm; er was echter geen koop, want er was geene koopsom.
De eischer had andere middelen kunnen gebruiken om den Max Havelaar op nieuw uit te geven; hij wilde dit niet, maar riep liever 's regters beslissing in. Deze zal thans moeten uitmaken, of de bedoeling der verklaring, in de woorden van den ged. op diens verzoek geschreven, was den eischer geheel van het product van zijn geest te ontmeesteren, dan wel of de ged., die carte blanche voor de uitgave vroeg, thans den eischer moet mededeelen, wat hij met dit boek gedaan heeft.
De advokaat van den ged. ontvangt het woord voor de dupliek. Hij doet opmerken, dat de pleiter van eisch niet heeft weerlegd de beschuldigingen, die tegen den eischer zijn in het midden gebragt, en zich ook niet heeft verantwoord met betrekking tot de qualificatie van verminkingen, die aan de veranderingen, met voorkennis en goedvinden van den eischer in de copy gebragt, is gegeven. Hij ziet daarin de duidelijke erkenning, dat hetgeen ten nadeele van den ged. is verspreid, onwaar en ongegrond is.
Zoo men in dit proces niet van de veranderingen in den tekst had willen spreken, dan had men daaromtrent ook in de gedingstukken het stilzwijgen moeten bewaren, althans haar niet brandmerken.
De minder goede verstandhouding, eenigen tijd vóór het geding ontstaan, betrof het punt der volksuitgave, en daaromtrent heeft prof. V. een brief aan den ged. in den geest van den eischer geschreven.
Tot het juridische deel overgaande, bleef pleiter voornamelijk stilstaan bij het betoog van den pleiter van repliek omtrent het verband tusschen lastgeving en eigendom. Het kwam hem voor, dat de fout van dat betoog duidelijk in het oog sprong door het beroep, dat gedaan was op het commissie-contract. De commissionnair wordt geen eigenaar van de geconsigneerde zaak; alleen tegenover den derde, met wien hij gehandeld heeft, wordt hij als eigenaar beschouwd. Hier is het geval anders. De ged. is niet alleen tegenover den uitgever eigenaar. Hij is dit ook tegenover den eischer, gelijk deze zelf heeft erkend.
Pleiter kan zich voorstellen, dat de eischer bij den verkoop bedingen had gemaakt, bijv. dat er eene volksuitgave van het werk zou moeten verschijnen; dan bleef voorzeker, ook na de eigendomsoverdragt, de ged., in obligo jegens den eischer; maar niet als lasthebber. In het begrip van lastgeving is eene overdragt van magt gelegen, bij eigendoms-overgang kan alleen sprake zijn van eene restrictie van magt.
Het is ook niet denkbaar, dat de partijen, tijdens het aangaan van het contract, aan zulk eene spitsvindigheid zullen gedacht hebben. Toen de eischer zonder eenig beding of eenige beperking den ged. eigenaar maakte van het copyregt, kon hij zich wel niets anders voorgesteld hebben, dan dat hij hem de volledige beschikking over de copy opdroeg.
Maar ook al ging de redenering des eischers op, dit neemt niet weg, dat zijn eisch hem niet kan volgen, tenzij hij de lastgeving bewijze, en dat bewijs is niet kunnen geleverd worden.