Volledige Werken. Deel 7. Ideeën, zesde bundel. Ideeën, zevende bundel. Aleid. Onafgewerkte blaadjes
Aleid Twee onafgewerkte bedryven uit een onvoltooid blyspel
Aantekeningen
447:24; bij Idee 1233: Onlangs legde een - liberaal! - ministerie den Koning de hoop in den mond dat we dit jaar ‘met Gods hulp’ zouden geregeerd worden. Zie daarover 'n opmerking in m'n Specialiteiten, (Deel V, blz. 648).
(1879)
463:17; bij Idee 1239: Toch is het ‘Leven van C. en D.J. van Lennep’ 'n merkwaardig boek, en wel van de soort waaraan in ons land zo groot gebrek is. Zou de heer J. Hartog, auteur der ‘Spectatoriale Geschriften van 1741-1800’ een zo terecht door het Prov. Utr. Genootschap v. Kunsten en Wetenschappen met goud bekroond stuk, ons niet willen vergasten op de uitgave van den ryken schat van aantekeningen die hy moet in voorraad hebben? By 't lezen der ‘Spectatoriale Geschriften’ betreurt men telkens dat de arbeidzame en scherpzinnige navorser aan 't program van de prysvraag gebonden was. 't Werk smaakt naar méér.
(1879)
464:34; bij Idee 1240: Een der oorzaken van de ophemelary der letterkundige produkten van die dagen, meen ik in 657 te hebben aangewezen. Ook in dezen bundel (1269) komt een-en-ander voor, dat ter toelichting dienen kan. Tot m'n genoegen bemerkte ik onlangs, in m'n oordeel over zekere stukken uit vroeger tyd niet zo alleen te staan als ik wel eens gevreesd had. Men leze in het tydschrift Nederland (1877, Nrs 8 en 9) de kritiek waaraan Prof. Jorissen den Gysbrecht van Vondel onderwerpt. Vivat sequens! Is de heer Jorissen al gestenigd?
(1879)
482:15; bij Idee 1246: Talloze keren wendde ik my tot zogenaamd-deskundigen om enige inlichting over de oorzaken van de sedert enige jaren in geheel Europa heersende malaise op financieel en industrieel gebied, doch 't mocht me tot-nog-toe niet gelukken 'n bevredigend antwoord te ontvangen. Er bleek me telkens dat de heren van 't ‘vak’ óf zich vergenoegden met het verwarren van de begrippen oorzaak en naastliggende aanleiding, óf dat ze over 't ganse verschynsel niet eens hadden nagedacht. In redevoeringen van ‘geachte leden’ moet men geen licht zoeken. Volgens die heren ligt de schuld van zulke dingen eens-voor-al aan die vervloekte ‘andere party’.
(1879)
499:37; bij Idee 1249: Zie hierover de terzake betrekkelyke opmerkingen in m'n Duizend-en-enige Hoofdstukken over Specialiteiten.
(1879)
513:36; bij Idee 1253: Het afschaffen van de kermis is 'n onzedelyke domheid.
(1879)
520:10; bij Idee 1254: Dat wil zeggen: van de thorbeckery die tot vryzinnigheid in verhouding staat als protestantismus tot ontwikkeling. Dat het Volk gedurende dien tyd is vooruitgegaan, mag niet ontkend worden, maar dit hebben we waarachtig niet aan onze ‘liberale’ ministeriën te danken! Evenmin aan de volgens thorbeckse methode uitgekipte ‘Vertegenwoordigers’ van de Natie. Op zeer weinig uitzonderingen na, wedyveren die heren met ministers van allerlei kleur, om zo ver mogelyk by den tydgeest achter te blyven. Verreweg de meeste Kamerleden zyn dan ook slechts in hun ‘distrikt’ personen van enig gewicht. Het Volk kent ze niet, en de Geschiedenis zál ze niet kennen. Hoe 't soms met die verkiezingen toegaat, kan men o.a. te weten komen uit de brochure van den heer Van Vloten: Kiezersindrukken, te boek gesteld tot waarschuwing, enz. Haarlem, by De Graaf.
(1879)
527:15; bij Idee 1257: Voorbeelden van godsdolheid zoals in dat nummer 208 wordt behandeld, komen zó dikwyls voor dat het wyzen daarop vervelend wordt. En niet altyd is de - ongelovige? - politie bytyds daar om de arme Izaaken te beschermen tegen de oprechte godsvrucht hunner papa's. Een variant op al deze geschiedenissen leverde onlangs 'n stalknecht van prins Schwarzenberg te Wenen. Z'n oog ‘ergerde’ hem naar 't schynt, en... hy stak het uit! Ook het tweede zou er aan moeten geloven, doch 't bleef gespaard omdat 'n paar ongodsdienstige kameraden den vromen man vasthielden. Die booswichten zullen 't hiernamaals hard te verantwoorden hebben!
(1879)
534:39; bij Idee 1258: Onlangs hebben alle staatsbeambten, tot politie-agenten inkluis, die slechts volgens de Wet gehuwd waren, officiëlen last bekomen zich, op straffe van ontslag, in de kerk te laten ‘trouwen’.
(1879)
539:12; bij Idee 1259: Toch houd ik 't voederen van vrye vogels in den sneeuwtyd, voor 'n fout. By enig nadenken zal men dit inzien. Van groot belang evenwel zou de zaak niet wezen, indien men niet de opmerkingen waartoe ze aanleiding geeft, kon toepassen op 't pauperismus. De waarlyk menslievende behoort zich de schynbare wreedheid eigen te maken waarvan de Natuur het voorbeeld geeft, en die in den grond op rechtvaardigheid neerkomt. Werkelyk wreed is 't ziekelyk sentimenteel geknutsel dat onder voorwendsel van Armen te voeden, de Armoede in 't leven houdt. Als 't 's winters niet sneeuwde, zouden we weldra genoodzaakt zyn, des zomers op de mussenjacht te gaan. (Vgl. 1260).
(1879)
573:4; bij Idee 1262: De ‘Letterkundige’ produkten waarop hier gedoeld wordt, zyn geleverd door den Theologiae Doctor en gewezen letterprofessor Van Vloten.
(1879)
580:29; bij Idee 1263: Dezelfde opmerking geldt ten aanzien van de op blz. 456 van dezen bundel aangehaalde zinsneden van Abraham Bogaert over de Werken van Focquenbroch, en die werken-zelf. (Uitgaaf 1723). Ook in den door Brandt uitgegeven Hooft (1668, 1677) en in zeer veel werken van dien tyd, zal men de bespottelyke samenkoppeling van de letters i en j tevergeefs zoeken.
(1879)
594:39; bij Idee 1267: Met het oog op 't in den tekst behandeld onderwerp spreekt het vanzelf dat m'n aanmerkingen niet van toepassing zyn op 't onderwys in studievakken, waartoe zeker materieel vereist wordt, als instrumenten, werktuigen, laboratoriën, sterretorens, ziekenhuizen, en misschien nog meer. M'n geringschatting gaat zeer in 't byzonder de diktaat-collegiën aan, 'n onderwys-methode die na de uitvinding der boekdrukkunst geen reden van bestaan heeft, en dan ook sedert eeuwen ellendige vruchten draagt. En nu sprak ik nog niet van den bederven-den invloed dien 't verblyf aan de akademie zo dikwyls op gezondheid en goeden toon, op verstand en hart uitoefent!
(1879)
621:17; bij Idee 1272: Uit Genesis XXXVIII blykt dat de aartsvader Juda volkomen met de usantiën van 't vak vertrouwd was, en dat het alzo in zyn tyd reeds sedert lang in de zeden moet gelegen hebben. Komiek is 't, hoe de vrome bybeluitlegger Hamelsveld in de t.a.p. meegedeelde vuile historie slechts aanleiding vindt tot het opvyzelen van Juda's mooie maatschappelyke positie, zonder 'n woord van afkeuring te uiten over z'n onzindelyk gedrag. (Aan den kant van den publieken weg nogal!) ‘Er blykt (uit vs. 24) duidelyk, zegt hy, dat de aartsvaders als onafhankelyke Emirs of stamvorsten te werk gingen, en gelyk zy oorlog of vrede voerden (?) dus ook het lyfstraffelyk recht oefenden.’ De strekking van deze opmerking is duidelyk. Ze maakt Jezus, die van Messire Juda Jakobsz afstamde, tot 'n baron van dynastieken huize. Z'n ‘Vader in den Hemel’ moet dit heel aangenaam gevonden hebben, dunkt me. Heraldisch gesproken, was voor God de familierelatie met 'n oud erf-, leen- en gerichtsheerlyk geslacht nog vererender dan de zwagerschap met koning David, die toch zonder de door Hamelsveld in 't licht gestelde byzonderheid maar 'n parvenu zou geweest zyn.
(1879)
622:2; bij Idee 1272: Zie de 119de noot op Havelaar, uitgaaf 1875. (Deel I, blz. 355). Het démenti, waarop ik daar - en zo vaak reeds! - aandrong, laat zich nog altyd wachten.
(1879)
667:14; bij Idee 1280: Men deelde my de opmerking mede dat bedoelde uitdrukking volgens 'n engelsen taalregel korrekt is. Dit zou dan slechts het inkorrekte van dien taalregel bewyzen.
(1879)