Volledige Werken. Deel 4. Een en ander over Pruisen en Nederland. Causerieën. De maatschappij tot nut van den Javaan. Ideeën, derde bundel
Een en ander over Pruisen en Nederland
Een en ander over Pruisen en Nederland
De Maatschappy tot Nut van den Javaan
De Maatschappy tot Nut van den Javaan
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
Naschrift bij den tweeden druk
Een en ander over Pruisen en Nederland
751.
Wat al lauweren zullen er gevlochten worden in zinneloos rym! Wat al verrekte pogingen om iets nieuws te zeggen, staan ons te wachten! Wat al dankbare Vaderlanden zullen de doodslagers dragen op de handen, in lustwaranden, om te watertanden...
Ei? In 1866 temidden van de geestdrift die toen aan de orde was, heb ik te Keulen duitse vaderlandredders van 1815 zien bedelen. Zy wendden zich tot het stadsbestuur, en werden met 'n kleine aalmoes afgescheept. Het door die stumperds geredde Vaderland had weliswaar veel geld byeen gebracht ‘für patriotischen Zwecken’ maar de geestdrift was van koers veranderd. De brave, edele, dappere, enz. Oostenrykers van 1815, waren nu gemeen, slecht, eerloos, enz. en dus was 't besef van de reddery te Waterloo enigszins beschimmeld. De armoed van die veteranen, en de wyze waarop ze door 't dankbare Vaderland werden behandeld, stond heel nuchter vermeld in dezelfde couranten die gouden bergen beloofden ter opwekking van nieuwe geestdrift. Men rekende er op dat Publiek niet lezen kan, en dáárin had men gelyk.
Over twintig, vyftig, jaar, zullen de vaderlanden heel vreemd opzien, als 'n oud held van 1870, met verzoek om wat deernis - billyke betaling slechts! - op den stomp wyst van 't been dat hem straks zal worden afgeschoten.
Och, als men lezen kon!