Volledige Werken. Deel 24. Brieven en dokumenten uit het jaar 1887. Nagekomen brieven en dokumenten uit de jaren 1839-1886
[1 januari 1887 Briefkaart van mevr. Y. Braunius Oeberius-Meijer aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[2 januari 1887 Briefkaart van Multatuli aan H.C. Muller]
[4 januari 1887 Brief van S.E.W. Roorda van Eysinga aan F. Domela Nieuwenhuis]
[4 januari 1887 Briefkaart van H.C. Muller aan Multatuli]
[4 januari 1887 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[4 januari 1887 Brief van F. Domela Nieuwenhuis aan Mimi]
[5 januari 1887 Brief van mevr. C. Schuitemaker aan Mimi]
[6 januari 1887 Briefkaart van Multatuli aan H.C. Muller]
[7 januari 1887 Brief van Multatuli aan P.H. Ritter]
[9 januari 1887 Briefkaart van H.C. Muller aan Multatuli]
[10 januari 1887 Briefkaart van Mimi aan Marie Anderson]
[10 januari 1887 Briefkaart van Multatuli aan H.C. Muller]
[10 januari 1887 Telegram van F. Domela Nieuwenhuis aan Multatuli]
[11 januari 1887 Briefkaart van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[11 januari 1887 Briefkaart van H.C. Muller aan Multatuli]
[13 januari 1887 Briefkaart van Multatuli en Mimi aan H.C. Muller]
[14 januari 1887 Brief van Mimi aan M.J. de Witt Hamer]
[16 januari 1887 Brief van H.C. Muller aan Multatuli]
[17 januari 1887 Briefkaart van Multatuli aan H.C. Muller]
[19 januari 1887 Briefkaart van H.C. Muller aan Multatuli]
[19 januari 1887 Briefkaart van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[19 januari 1887 Brief van advokatenfirma aan Mimi]
[21 januari 1887 Briefkaart van Mimi aan H.C. Muller]
[22 januari 1887 Briefkaart van H.C. Muller aan Multatuli]
[22 januari 1887 Brief van mevr. Y. Braunius Oeberius-Meijer aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[24 januari 1887 Briefkaart van Multatuli aan H.C. Muller]
[25 januari 1887 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[26 januari 1887 Brief van P.H. Ritter aan Multatuli]
[26 januari 1887 Briefkaart van H.C. Muller aan Multatuli]
[27 januari 1887 Briefkaart van Multatuli en Mimi aan H.C. Muller]
[28 januari 1887 Briefkaart van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[29 januari 1887 Briefkaart van H.C. Muller aan Multatuli]
[29 januari 1887 Brief van mevr. C. Schuitemaker aan Mimi]
[29 januari 1887 Brief van Mimi aan P.H. Ritter]
[30 januari 1887 Brief van Mimi aan H.C. Muller]
[1 februari 1887 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[2 februari 1887 Briefkaart van mevr. Y. Braunius Oeberius-Meijer aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[3 februari 1887 Briefkaart van mevr. Y. Braunius Oeberius-Meijer aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[6 februari 1887 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[8 februari 1887 Brief van P.H. Ritter aan Multatuli]
[11 februari 1887 Brief van Multatuli aan P.H. Ritter]
[12 februari 1887 Brief van mevr. Y. Braunius Oeberius-Meijer aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[12 februari 1887 Bericht in Het Nieuws van den Dag]
[14 februari 1887 Briefkaart van Multatuli aan A. Gorter]
[16 februari 1887 Briefkaart van A. Gorter aan Multatuli]
[18 februari 1887 Brief van Mimi aan P.H. Ritter]
[19 februari 1887 Brief van mevr. Y. Braunius Oeberius-Meijer aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[19 februari 1887 Telegram van N. Braunius Oeberius aan de heer en mevrouw De Haas-Hanau]
[20 februari 1887 Brief van A. Gorter aan Mimi]
[20 februari 1887 Brief van H.C. de Wolff aan Mimi]
[20 februari 1887 Brief van C. Vosmaer aan Mimi]
[20 februari 1887 Brief van Mimi aan J.H. de Haas en mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[20 februari 1887 Brief van Mimi aan mevr. M.C. Funke-de Koning]
[20 februari 1887 Brief van mevr. N. Baarslag-Zürcher aan Mimi]
[20 februari 1887 Herdenkingsartikel in de Nieuwe Rotterdamsche Courant]
[21 februari 1887 Overlijdensadvertentie in de Nieuwe Rotterdamsche Courant]
[21 februari 1887 Akte van overlijden van Multatuli]
[21 februari 1887 Brief van Mimi aan Marie Anderson]
[21 februari 1887 Telegram van W. van Zuylen aan Mimi]
[21 februari 1887 Brief van R.J.A. Kallenberg van den Bosch aan Mimi]
[21 februari 1887 Brief van J. van Looy aan W. Kloos]
[21 februari 1887 Condoleance-kaartje van W. Gosler aan Mimi en Wouter]
[21 februari 1887 Gedicht van J. van Looy]
[21 februari 1887 Brief van A. van Collem aan Mimi]
[21 februari 1887 Brief van P.A.M. Boele van Hensbroek aan Mimi]
[22 februari 1887 Bericht in het Nieuws van den Dag]
[22 februari 1887 Bericht in het Algemeen Handelsblad]
[22 februari 1887 In memoriam-artikel in het Algemeen Handelsblad]
[22 februari 1887 Berichten in De Amsterdammer]
[22 februari 1887 Bericht in de Opregte Haarlemsche Courant]
[22 februari 1887 Overlijdensbericht in Het Vaderland]
[22 februari 1887 Brief van J.H. de Haas aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[22 februari 1887 Brief van A.W. Tresling aan Mimi]
[22 februari 1887 Brief van mevr. M. Wibaut-Berdenis van Berlekom aan J.J. Berdenis van Berlekom]
[22 februari 1887 Telegram van P.L. Tak aan F.M. Wibaut]
[22 februari 1887 Brief van F.P.J. Was aan Mimi]
[22 februari 1887 Brief van [?] Van Buuren en mevr. M. van Buuren-van Heutsz aan Mimi
[22 februari 1887 Brief van mevr G.A.G.P. Diest Lorgion-Van Hoëvell aan Mimi]
[22 februari 1887 Brief van J. Schippers aan Mimi]
[22 februari 1887 Brief van mevr. A.J.F. Clant van der Myll-Piepers aan Mimi]
[22 februari 1887 Herdenkingsartikel in De Echo]
[22 februari 1887 Bericht in het Utrechts Provinciaal en Stedelijk Dagblad]
[22 februari 1887 Bericht in de Goesche Courant]
[22 februari 1887 Bericht in het Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage]
[22 februari 1887 Bericht in The Times]
[22 februari 1887 Bericht in de Haagsche Courant]
[22 februari 1887 Overlijdensadvertentie in Het Vaderland]
[22 februari 1887 Advertentie in Het Nieuws van den Dag]
[22 februari 1887 Bericht in De Tijd]
[22 februari 1887 Overlijdensbericht in Het Vliegend Blad van Amsterdam]
[22 februari 1887 Overlijdensbericht in het Leidsch Dagblad]
[22 februari 1887 Bericht in De Avondpost]
[22 februari 1887 Herdenkingsartikel in de Middelburgsche Courant]
[22 februari 1887 Bericht in De Standaard]
[23 februari 1887 Herinneringen van F.M. Wibaut aan de crematie van Multatuli]
[23 februari 1887 Overlijdensbericht in de Leeuwarder Courant]
[23 februari 1887 Overlijdensbericht in de Schiedamsche Courant]
[23 februari 1887 Officieel bewijs van crematie]
[23 februari 1887 Herdenkingsartikel door F.M. Wibaut]
[23 februari 1887 Brief van A.S. Kok aan Mimi]
[23 februari 1887 Brief van P.H. Ritter aan Mimi]
[23 februari 1887 Brief van mevr. M. Funke-Koning aan een harer zoons]
[23 februari 1887 Brief van het bestuur van ‘Nut en Genoegen’ aan Mimi]
[23 februari 1887 Brief van Q. Moggenstorn (?) aan Mimi]
[23 februari 1887 Briefkaart van W.L. Penning aan Mimi]
[23 februari 1887 Brief van F.P. Schuitemaker aan Mimi]
[23 februari 1887 In memoriam-artikel van H.J. Schimmel in de Delftsche Opmerker]
[23 februari 1887 Herinneringen van mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[23 februari 1887 Bericht in Het Nieuws van den Dag]
[24 februari 1887 Telegram van F. Smit Kleine aan Mimi]
[24 februari 1887 Brief van [?] Van der Ven aan Mimi]
[24 februari 1887 Bericht in Het Nieuws van den Dag]
[24 februari 1887 In memoriam-bericht in Jupiter (Batavia Indra)]
[24 februari 1887 Bericht in De Tijd]
[24 februari 1887 Bericht in het Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage]
[24 februari 1887 Bericht in de Zierikzeesche Nieuwsbode]
[24 februari 1887 Overlijdensbericht in le Journal de Bruxelles]
[24 februari 1887 Bericht in het Leidsch Dagblad]
[24 februari 1887 Bericht in Het Vliegend blad van Amsterdam]
[25 februari 1887 Ingezonden stuk van J. Zürcher in het Nieuws van den Dag]
[25 februari 1887 Brief van Mimi aan Marie Berdenis van Berlekom]
[25 februari 1887 Brief van J.W. Fabius en J.IJ. Havinga Portwijn aan Mimi]
[25 februari 1887 Ingezonden brief in De Portefeuille]
[25 februari 1887 Ingezonden stuk in het Bataviaash Handelsblad]
[25 februari 1887 Bericht in de Schiedamsche Courant]
[25 februari 1887 Bericht in het Leidsch Dagblad]
[26 februari 1887 In memoriam-artikel in Recht voor Allen]
[26 februari 1887 Brief van J.G. ten Bokkel aan Mimi]
[26 februari 1887 Brief van mevr. M. Breunissen Troost-Coenders]
[26 februari 1887 Brief van J.H. de Haas aan F.M. Wibaut]
[26 februari 1887 Brief van S. Gazan aan Mimi]
[26 februari 1887 Bericht in De Zeeuw]
[26 februari 1887 Redaktioneel herdenkingsartikel in De Indische Merkuur]
[26 februari 1887 In memoriam-artikel in de Nieuwe Zaansche Courant]
[26 februari 1887 In memoriam-artikel in het Groninger Weekblad]
[26 februari 1887 Herdenkingsartikel van C. Vosmaer in De Nederlandsche Spectator]
[26 februari 1887 Bericht in het Utrechts Provinciaal en Stedelijk Dagblad]
[26 februari 1887 Bericht in Het Vliegend blad van Amsterdam]
[26 februari 1887 Herdenkingsartikel in de Schiedamsche Courant]
[27 februari 1887 Herdenkingsartikel van T.H. de Beer in De Portefeuille]
[27 februari 1887 Overlijdensbericht in het Evangelisch Zondagsblad]
[27 februari 1887 Herdenkingsartikel in de Delftsche Courant]
[27 februari 1887 Herdenkingsartikel van Demophilus in De Vrije Pers]
[Eind februari 1887 Herdenkingsartikel van R. de Waal in Het Leeskabinet]
[27 februari 1887 Herdenkingsartikel in Argus]
[27 februari 1887 Brief van het bestuur van ‘De Unie’ aan Mimi]
[27 februari 1887 Brief van mevr. M. Wibaut-Berdenis van Berlekom aan Mimi]
[27 februari 1887 Artikel in het Algemeen Handelsblad]
[27 februari 1887 Herdenkingsartikel van K. Koorevaar in de Bredasche Courant]
[27 februari 1887 In Memoriam-artikel in Flandria]
[27 februari 1887 In Memoriam-artikel in De Zweep]
[27 februari 1887 Twee advertenties in De Portefeuille]
[27 februari 1887 Artikel van T.H. de Beer in De Portefeuille]
[27 februari 1887 Herdenkingsartikel van J. ten Brink in De Amsterdammer]
[27 februari 1887 Artikel in De Amsterdammer]
[27 februari 1887 Bericht in De Maasbode]
[27 februari 1887 Herdenkingsartikel in het Journal de Bruxelles]
[28 februari 1887 Brief van J. Pik aan Mimi]
[28 februari 1887 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[28 februari 1887 Artikel ‘Kroniek XII’ in De Avondpost]
[28 februari 1887 Herdenkingsartikel in de Haagsche Courant]
[28 februari 1887 Bericht in de Schiedamsche Courant]
[Eind februari 1887 Herdenkingsartikel van P.H. Ritter in Eigen Haard]
[Eind februari 1887 Herdenkingsartikel van C. de Paepe in La Société Nouvelle]
[1 maart 1887 Brief van J.H. de Haas aan F.M. Wibaut]
[1 maart 1887 Artikel van W. Gosler in De Leeswijzer]
[1 maart 1887 Artikel van S.E.W. Roorda van Eysinga in De Leeswijzer]
[1 maart 1887 Artikel van V. Bruinsma in het Nieuwe Schoolblad]
[1 maart 1887 Bericht in De Standaard]
[1 maart 1887 Telegrammen in het Nieuw Padangsch Handelsblad]
[2 maart 1887 Herdenkinsartikel over Multatuli in de Köllnische Zeitung]
[2 maart 1887 Briefkaart van J.A. Roessingh van Iterson aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[2 maart 1887 Brief van Mimi aan H.C. de Wolff]
[2 maart 1887 Brief van G.P. Rouffaer aan Mimi]
[2 maart 1887 Bericht in het Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage]
[2 maart 1887 Kommentaar in het Bataviaasch Handelsblad]
[3 maart 1887 Herdenkingsartikel in Asmodée]
[4 maart 1887 Brief van Mimi aan C. Vosmaer]
[4 maart 1887 Brief van Mimi aan A.H.E. Douwes Dekker]
[4 maart 1887 Briefkaart van W.Ph. Scheuer aan Mimi]
[4 maart 1887 Artikel van J. Versluys in het Nieuwe Schoolblad]
[5 maart 1887 Herdenkingsartikel van J.W. van der Linden in De Hervorming]
[5 maart 1887 Overlijdensbericht in de Illustrierte Zeitung]
[5 maart 1887 Aanhef van een artikel van S.E.W. Roorda van Eysinga in het Groninger Weekblad]
[6 maart 1887 Brief van Mimi aan P.A.M. Boele van Hensbroek]
[6 maart 1887 Getekende bijdrage in het Bijvoegsel van de Amsterdammer]
[7 maart 1887 Brief van Mimi aan mevr. M.C. Funke-de Koning]
[7 maart 1887 Brief van Mimi en Annette Hamminck Schepel aan mevr. F. Faassen-Post]
[7 maart 1887 Brief van P.H. Ritter aan Mimi]
[7 maart 1887 Bericht in De Standaard]
[8 maart 1887 Advertentie van de firma Elsevier in de NRC]
[8 maart 1887 Koncept voor een brief van V. Bruinsma aan de Uitgeverij Elsevier]
[8 maart 1887 Brief van H.C. de Wolff aan V. Bruinsma]
[8 maart 1887 Brief van J.H. de Haas aan F.M. Wibaut.]
[8 maart 1887 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[9 maart 1887 Brief van Mimi aan P.H. Ritter]
[10 maart 1887 Brief van Mimi aan V. Bruinsma]
[10 maart 1887 Brief van D. Post aan de uitgeverij Elsevier te Rotterdam]
[10 maart 1887 Brief van mevr. G.C. de Haas-Hanau aan J.A. Roessingh van Iterson]
[10 maart 1887 Brief van J.M. Haspels aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[10 maart 1887 Boedelbeschrijving door notaris Carl Wolf]
[10 maart 1887 Bericht van C. Vosmaer in De Nederlaandsche Spectator]
[10 maart 1877 Circulaire betreffende een gevelsteen]
[10 maart 1887 Brief van J. van Santen Kolff aan Mimi]
[11 maart 1887 Brief van Mimi aan C. Vosmaer]
[11 maart 1887 Brief van Mimi aan V. Bruinsma]
[11 maart 1887 Brief van Jan C. de Vos aan Mimi]
[12 maart 1887 Brief van D. Post aan de Uitgeverij Elsevier te Rotterdam]
[12 maart 1887 Brief van Mimi aan J. van Santen Kolff]
[12 maart 1887 Artikel in Argus]
[12 maart 1887 Artikel in de Sumatra-Courant]
[12 maart 1887 Artikel van verweer door T.H. de Beer in De Portefeuille]
[13 maart 1887 Ingezonden brief van V. Bruinsma in de NRC]
[13 maart 1887 Brief van Henriëtte Dupont aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[13 maart 1887 Brief van H.C. Muller aan N. de Roever en W.R. Veder]
[14 maart 1887 Ingezonden brief van V. Bruinsma in het Algemeen Handelsblad]
[15 maart 1887 Ingezonden brief van V. Bruinsma in De Nederlandsche Spectator]
[15 maart 1887 Bericht over een gedenksteen in Het Nieuws van den Dag]
[maart 1887 Brief van de Rederijkers-kamer Gysbert Japicx aan Mimi]
[15 maart 1887 Redaktionele mededelingen in De Dageraad]
[15 maart 1887 Herdenkingsartikel van H.C. Muller in De Dageraad]
[15 maart 1887 Artikel van J.J. van Laar in De Dageraad]
[15 maart 1887 Artikel van H. de Vries in De Dageraad]
[15 maart 1887 Artikel van Marie Berdenis van Berlekom in De Dageraad]
[15 maart 1887 Artikel van C. v.d. Zeyde in De Dageraad]
[15 maart 1887 Gedicht van H. Cosman in De Dageraad]
[15 maart 1887 Artikel van H.F.A. Peijpers in De Dageraad]
[15 maart 1887 Artikel, ingeleid door P. Westra in De Dageraad]
[15 maart 1887 Artikel J. Winkler Prins in De Leeswijzer]
[15 maart 1887 Drie advertenties in De Leeswijzer]
[16 maart 1887 Brief van Mimi aan P.A. Tiele]
[16 maart 1887 Brief van J.A. Roessingh van Iterson aan V. Bruinsma en echtgenote]
[16 maart 1887 Herdenkingsartikel in De West-Indiër]
[16 maart 1887 Bericht over een huldeblijk voor Multatuli in de NRC]
[16 maart 1887 Brief van F.M. Wibaut aan N.C. de Roever]
[17 maart 1887 Brief van Mimi aan mevr. M. Funke-de Koning]
[17 maart 1887 Ingezonden brief in De Amsterdammer]
[17 maart 1887 Bericht in de Kamper Courant]
[18 maart 1887 Kaartje met geldelijke toezegging van mevr. A.H. Jacobs]
[19 maart 1887 Bericht in The Athenaeum]
[19 maart 1887 Bericht in De Nederlandsche Spectator]
[19 maart 1887 Brief van Mimi aan D.R. Mansholt]
[19 maart 1887 Ingezonden Brief van J. Wiersma in De Hervorming]
[19 maart 1887 Bericht in de Sumatra-Courant]
[19 maart 1887 Brief van Mimi aan A.H.E. Douwes Dekker]
[maart 1887 Herdenkingsartikel van J.N. van Hall in De Gids]
[20 maart 1887 Brief van Mimi aan J.F. Snelleman]
[20 maart 1887 Brief van L.E. Gerdessen aan Mimi]
[20 maart 1887 Briefkaart van F. van Eeden aan N.C. de Roever]
[21 maart 1887 Brief van W. Pik aan Mimi]
[wsch. 21 maart 1887 Brief van Mimi aan J.F. Snelleman]
[22 maart 1887 Brief van J.A. Roessingh van Iterson aan D.J. Korteweg en echtgenote]
[23 maart 1887 Brief van H.C. de Wolff aan N.C. de Roever en W.R. Veder]
[24 maart 1887 Brief van J. Waltman aan Mimi]
[24 maart 1887 Herdenkingsartikel in het Soerabaiaasch Handelsblad van G.J.P. de la Valette]
[24 maart 1887 Brief van de fa. Guillot en Smit aan N.C. de Roever]
[26 maart 1887 Brief van mevr. C. Schuitemaker aan Mimi]
[26 maart 1887 Herdenkingsartikel in The Athenaeum]
[26 maart 1887 Artikel van S.E.W. Roorda van Eysinga in het Groninger Weekblad]
[Voorjaar 1887 Dagboekaantekeningen van Mimi]
[27 maart 1887 Brief van J.A. Roessingh van Iterson aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[27 maart 1887 Ingezonden stuk in De Amsterdammer]
[27 maart 1887 Redaktioneel kommentaar in het Algemeen Handelsblad]
[28 maart 1887 Briefkaart van Mimi aan J.F. Snelleman]
[28 maart 1887 Brief van een Multatuli Huldeblijk-commissie aan V. Bruinsma]
[31 maart 1887 Bericht in de Sumatra-Courant]
[Eind maart 1887 Brief van Mimi aan C. Vosmaer]
[1 april 1887 Artikel in De Leeswijzer]
[1 april 1887 Beschouwing van J. Versluys in Het Nieuwe Schoolblad]
[1 april 1887 Lijst van de ontvangers der circulaire inzake de gevelsteen]
[2 april 1887 Herdenkingsartikel in De Telefoon]
[4 april 1887 Brief van W.A. Baron van Haersolte aan Mimi]
[6 april 1887 Brief van H. de Vries aan Mimi]
[8 april 1887 Bericht in de NRC]
[9 april 1887 Brief van Mimi aan F. Smit Kleine]
[11 april 1887 Briefkaart van mevr. Y. Braunius Oeberius-Meijer aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[11 april 1887 Brief van Mimi aan C. Vosmaer]
[11 april 1887 Brief van Mimi aan J.H. de Haas en echtgenote]
[12 april 1887 Voorwoord van Onafgewerkte blaadjes gevonden op Multatuli's schryftafel]
[15 april 1887 Brief van Mimi aan mevr. M.C. Funke-de Koning]
[16 april 1887 Ingezonden brief in het Groninger Weekblad]
[16 april 1887 Ingezonden brief van J.W. van der Linden in De Hervorming]
[19 april 1887 Ingezonden brief in het Groninger Weekblad]
[22 april 1887 Brief van F. van Eeden aan W. Kloos]
[26 april 1887 Brief van Mimi aan mevr. M.C. Funke-de Koning]
[27 april 1887 Briefkaart van mevr. Y. Braunius Oeberius-Meijer aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[30 april 1887 Brief van J.A. Roessingh van Iterson aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[30 april 1887 Brief van mevr. G.C. de Haas-Hanau aan J.A. Roessingh van Iterson]
[april 1887 Artikel van R.A. Kollewijn in Vragen van den Dag]
[april 1887 In Memoriam van H. Blink in Vragen van den Dag]
[Eind april 1887 Aantekeningen van W.R. Veder]
[3 mei 1887 Brief van C. Vosmaer aan F. Smit Kleine]
[3 mei 1887 Brief van Mimi aan Marie Berdenis van Berlekom]
[3 mei 1887 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[6 mei 1887 Brief van Mimi aan J.H. de Haas]
[7 mei 1887 Advertentie in De Portefeuille]
[9 mei 1887 Brief van F. van Eeden aan W. Kloos]
[11 mei 1887 Brief van A.C. Kruseman aan F. Smit Kleine]
[12 mei 1887 Bericht in de NRC]
[13 mei 1887 Brief van Mimi aan F.M. Wibaut]
[14 mei 1887 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[15 mei 1887 Herdenkingsartikel van J. ten Brink in De Indische Gids]
[15 mei 1887 Brief van Mimi aan F. Smit Kleine]
[17 mei 1887 Brief van mevr. A.J.F. Clant van der Myll-Piepers aan Mimi]
[18 mei 1887 Brief van J.J. van Laar aan Mimi]
[19 mei 1887 Brief van D.J. Korteweg aan Mimi]
[25 mei 1887 Brief van Mimi aan D.J. Korteweg]
[28 mei 1887 Briefkaart van C. Vosmaer aan F. Smit Kleine]
[Eind mei 1887 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[31 mei 1887 Brief van Mimi aan Wouter]
[2 juni 1887 Reeks essays van H.J. Polak in de NRC]
[3 juni 1887 Brief van F.P.J. Was aan Mimi]
[4 juni 1887 Briefkaart van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[5 juni 1887 Brief van mevr. G.C. de Haas-Hanau aan H.J. Polak]
[5 juni 1887 Brief van H.J. Polak aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[6 juni 1887 Briefkaart van mevr. Y. Braunius Oeberius-Meijer aan mevr. G.C. de Haas- Hanau]
[7 juni 1887 Briefkaart van Mimi aan J.F. Snelleman]
[9 juni 1887 Brief van H. Hussem aan Mimi]
[9 juni 1887 Brief van J.J. Janssen Schollmann aan J.H. de Haas]
[Omstr. 10 juni 1887 Herdenkingsartikel van F. van Eeden in De Nieuwe Gids]
[11 juni 1887 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[12 juni 1887 Brief van C.Th. van Deventer aan een onbekende]
[12 juni 1887 Brief van Mimi aan Marie Berdenis van Berlekom]
[13 juni 1887 Brief van mevr. G.C. de Haas-Hanau aan Mimi]
[14 juni 1887 Brief van Mimi aan A.H.E. Douwes Dekker]
[15 juni 1887 Herdenkingsartikel in De Lantaarn]
[15 juni 1887 Brief van Mimi aan mevr. G.C. de Haas-Hanau]
[15 juni 1887 Herdenkingsartikel van J.W. Spin in De Leeswijzer]
[18 juni 1887 Briefkaart van N. Braunius Oeberius aan J.H. de Haas en echtenote]
[6 juli 1887 Artikel van Van den Brandt in Recht voor Allen]
[13 juli 1887 Brief van Mimi aan P.H. Ritter]
[1887 Herdenkingsartikel van F. Smit Kleine in Die Nation]
[25 juli 1887 Brief van Mimi aan F. Smit Kleine]
[25 juli 1887 Artikel van S.E.W. Roorda van Eysinga in Recht voor Allen]
[6 augustus 1887 Bericht in De Nederlandsche Spectator.]
[17 augustus 1887 Briefkaart van Edu aan de redaktie van het Nieuws van den Dag]
[25 augustus 1887 Brief van Edu aan Sietske Abrahamsz]
[28 augustus 1887 Brief van Mimi aan het echtpaar de Haas]
[29 augustus 1887 Brief van Mimi aan Edu]
[30 augustus 1887 Brief van Sietske Abrahamsz aan Edu]
[Omstr. 15 november 1887 Lijst van intekenaren voor de gedenksteen]
[Omstr. 15 november 1887 Circulaire over de gedenksteen]
[14 december 1887 Bericht over de gevelsteen in het Algemeen Handelsblad]
[16 december 1887 Bericht over de gevelsteen in Het Nieuws van den Dag]
[23 december 1887 Bericht over de aankoop van het huis in Nieder-Ingelheim in de NRC]
[24 december 1887 Bericht over de aankoop van het huis in Nieder-Ingelheim in De Amsterdammer]
Nagekomen brieven en dokumenten 1839-1870
Nagekomen brieven en dokumenten
[1839-1842 Herinneringen van A.P. Godon]
[27 september 1839 Brief van W. Douwes Dekker aan C. Abrahamsz-Douwes Dekker]
[Omstr. 1840 Berijming door E. Douwes Dekker van een sprookje van Grimm]
[22 mei 1841 Brief van E. Douwes Dekker aan J.H. Scholten]
[27 juli 1841 Brief van E. Douwes Dekker aan J.H. Scholten]
[21 augustus 1841 Brief van M. Wessels aan J.H. Scholten]
[17 april 1842 Brief van P. Bleeker aan A.C. Kruseman]
[10 augustus 1842 Brief van E. Douwes Dekker aan H.J. Huskus Koopman]
[juni 1843 Gedicht van E. Douwes Dekker]
[3 augustus 1845 Gedicht van E. Douwes Dekker]
[Fragmenten uit de autobiografie van C. Abrahamsz]
[4 september 1847 Brief van P. Douwes Dekker aan A.C. Kruseman]
[23 oktober 1851 Brief van P. Douwes Dekker aan A.C. Kruseman]
[17 oktober 1852 Machtiging van J. van Heeckeren Brandsenburg aan E. Douwes Dekker]
[25 december 1852 Brief van E. Douwes Dekker en Tine aan P. Douwes Dekker]
[30 december 1852 Brief van E. Douwes Dekker aan P. Douwes Dekker en echtgenote]
[8 januari 1853 Brief van E. Douwes Dekker aan mevr. A. van de Velde-Douwes Dekker]
[16 januari 1853 Brief van E. Douwes Dekker aan A.C. Kruseman]
[18 januari 1853 Brief van E. Douwes Dekker en Tine aan P. Douwes Dekker en echtgenote]
[12 februari 1853 Brief van Tine aan mevr. A. van de Velde-Douwes Dekker]
[27 februari 1853 Brief van E. Douwes Dekker aan A.C. Kruseman]
[9 maart 1853 Brief van E. Douwes Dekker aan A.C. Kruseman]
[14 maart 1853 Brief van E. Douwes Dekker aan A.C. Kruseman]
[22 maart 1853 Brief van Tine aan mevr. A. van de Velde-Douwes Dekker]
[16 mei 1853 Brief van Tine aan mevr. A. van de Velde-Douwes Dekker]
[21 mei 1853 Brief van E.H. Kol aan J. van Heeckeren Brandsenburg]
[25 mei 1853 Brief van E. Douwes Dekker aan E.H. Kol]
[2 juli 1853 Brief van E. Douwes Dekker aan A.C. Kruseman]
[8 juli 1853 Brief van Tine aan mevr. A. van de Velde-Douwes Dekker]
[21 juli 1853 Brief van E. Douwes Dekker aan P. Douwes Dekker]
[26 juli 1853 Brief van E. Douwes Dekker aan P. Douwes Dekker]
[1 augustus 1853 Brief van E. Douwes Dekker aan P. Douwes Dekker]
[2 augustus 1853 Brief van E. Douwes Dekker aan P. Douwes Dekker]
[7 augustus 1853 Brief van J. van Heeckeren Brandsenburg aan E.H. Kol]
[15 september 1853 Brief van Tine aan mevr. A. van de Velde-Douwes Dekker]
[15 oktober 1853 Brief van E. Douwes Dekker aan P. Douwes Dekker]
[6 januari 1854 Brief van E. Douwes Dekker aan mevr. M. van de Velde-Douwes Dekker]
[7 januari 1854 Brief van J. Douwes Dekker aan L.W.C. Keuchenius]
[9 januari 1854 Brief van E. Douwes Dekker aan P. Douwes Dekker]
[21 april 1854 Brief van E. Douwes Dekker aan P. Douwes Dekker]
[18 juni 1854 Brief van Tine aan mevr. A. van de Velde-Douwes Dekker]
[30 juni 1854 Brief van E. Douwes Dekker aan P. Douwes Dekker]
[1 juli 1854 Brief van E. Douwes Dekker aan P. Douwes Dekker]
[26 december 1854 Brief van E. Douwes Dekker aan P. Douwes Dekker]
[29 december 1854 Koncept voor een brief van P. Douwes Dekker aan E. Douwes Dekker]
[6 februari 1855 Brief van Tine aan P. Douwes Dekker en mevr. M. Douwes Dekker-Abrahamsz]
[23 februari 1855 Koncept voor een brief van P. Douwes Dekker aan E. Douwes Dekker]
[6 maart 1855 Brief van E. Douwes Dekker aan P. Douwes Dekker]
[12 maart 1855 Koncept voor een brief van P. Douwes Dekker aan E. Douwes Dekker]
[17 mei 1855 Telegram van E. Douwes Dekker aan P. Douwes Dekker]
[17 mei 1855 Koncept voor een brief van P. Douwes Dekker aan E. Douwes Dekker]
[31 oktober 1855 Brief van de Directeur Generaal aan E. Douwes Dekker]
[16 februari 1856 Geheim besluit van A.J. Duymaer van Twist]
[2 april 1857 Akte van Borgtocht]
[2 januari 1858 Brief van C. Abrahamsz jr. aan mevr. A. Van de Velde-Douwes Dekker]
[9 juni 1859 Brief van P. Douwes Dekker aan A.C. Kruseman]
[21 april 1860 Brief van P. Douwes Dekker aan A.C. Kruseman]
[29 mei 1860 Brief van P. Douwes Dekker aan A.C. Kruseman]
[24 november 1860 Bericht in de Algemeene Konst- en Letterbode]
[Begin maart 1861 Gedicht van R.C. d'Ablaing van Giessenburg]
[4 juni 1861 Brief van J. Douwes Dekker aan mevr. A. van de Velde-Douwes Dekker]
[1 juli 1861 Bespreking van Max Havelaar in Annuaire des deux Mondes]
[18 januari 1862 Brief van Multatuli aan de firma Broese]
[28 januari 1862 Tekst van Multatuli]
[30 januari 1862 Brief van J. van Lennep aan Multatuli]
[4 februari 1862 Brief van A. Veder aan J. van Lennep]
[4 februari 1862 Feuilleton van G. Broens jr. in het Nieuw Amsterdamsch Handels- en Effectenblad]
[7 februari 1882 Feuilleton van G. Broens jr. in het Nieuw Amsterdamsch Handels- en Effectenblad]
[22 februari 1862 Advertentie van Multatuli in het Nieuw Amsterdamsch Handels- en Effectenblad]
[Voorjaar 1862 Bewaard gebleven envelop van een brief van Multatuli aan Mimi]
[Ongev. 18 mei 1862 Brief van Multatuli aan R.C. d'Ablaing van Giessenburg]
[Omstr. 1862 Bericht van Multatuli aan R.C. d'Ablaing van Giessenburg]
[1862 Brieven van Multatuli aan de lezers der Ideeën]
[23 juni 1862 Bericht in het Nieuw Amsterdamsch Handels- en Effectenblad]
[7 augustus 1862 Advertentie in het Nieuw Amsterdamsch Handels-en Effectenblad]
[Eind september 1862 Opdracht van Multatuli aan Richard Hol]
[20 oktober 1862 Advertentie in het Nieuw Amsterdamsch Handels-en Effectenblad]
[Omstr. januari 1863 Brief van Multatuli aan Tine]
[11 april 1863 Advertentie in het Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage]
[11 april 1863 Hoofdakte van Mimi]
[18 juli 1863 Brief van Th. Abrahamsz aan een onbekende]
[1863 Brief van Multatuli aan R.C. d'Ablaing van Giessenburg]
[7 september 1863 Brief van Multatuli aan Mimi]
[Ongev. 20 februari 1864 Brief van Multatuli aan R.C. d'Ablaing van Giessenburg]
[Omstr. 22 maart 1864 Brief van Multatuli aan een onbekende]
[16 juni 1864 Brieffragment van Multatuli aan Mimi]
[13 juli 1864 Toegangskaartje voor een lezing van Multatuli]
[Wsch. 14 juli 1864 Kladberekeningen door R.C. d'Ablaing van Giessenburg]
[Omstr. september 1864 Brief van Multatuli aan Mimi]
[1 oktober 1864 Herinneringen van F. Domela Nieuwenhuis]
[20 januari 1865 Aankondiging in het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad]
[20 januari 1865 Recensie in De Rotterdamsche Courant]
[21 januari 1865 Aankondiging van De Bruid Daarboven]
[25 januari 1865 Bericht in het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad]
[26 januari 1865 Bericht in Vox Studiosorum]
[30 januari 1865 Recensie in het Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad]
[Omstr. febr. 1865 Aantekening van R.C. d'Ablaing van Giessenburg]
[3 maart 1865 Ingezonden brief van Marie Anderson in De Dageraad]
[Omstr. april 1865 Brief van N. Braunius Oeberius aan Multatuli]
[11 mei 1865 Artikel in Asmodée]
[november 1865 Opdracht van Multatuli in de Bloemlezing van 1865]
[november 1865 Opdracht van Multatuli in de Bloemlezing van 1865]
[november 1865 Opdracht van Multatuli in de Bloemlezing van 1865]
[november 1865 Opdracht van Multatuli in de Bloemlezing van 1865]
[1 december 1865 Herinneringen van Sietske Abrahamsz]
[26 januari 1866 Envelop van Multatuli aan R.C. d'Ablaing van Giessenburg]
[29 oktober 1866 Brief van Tine aan mevr. S. Omboni-Etzerodt]
[26 januari 1867 Tien kwitanties, getekend door Tine]
[5 februari 1867 Brief van mevr. J. Etzerodt-van Vloten aan A.C. Kruseman]
[16 februari 1867 Brief van mevr. J. Etzerodt-van Vloten aan A.C. Kruseman]
[2 maart 1867 Brief van mevr. J. Etzerodt-van Vloten aan A.C. Kruseman]
[april 1867 Brief van A.C. Kruseman aan E.J. Potgieter]
[25 juni 1867 Brief van mevr. J. Etzerodt-van Vloten aan de heer en mevr. Kruseman]
[augustus 1867 Brief van Multatuli aan M. Rooses]
[Omstr. september 1867 Kladversie van onbekende gedeelten uit Vorstenschool]
[oktober 1867 Verslag door Lucien Jottrand in de Revue Trimestrielle]
[25 maart 1868 Brief van het Ministerie van Koloniën aan Multatuli]
[30 maart 1868 Brief van Multatuli aan F.C. Donders]
[11 juni 1868 Recensie in The Scotsman]
[31 oktober 1868 Bericht in de Sneeker Courant]
[6 november 1868 Brief van Multatuli aan S.R. van der Ley]
[12 november 1868 Brief van Multatuli aan S.R. van der Ley]
[26 november 1868 Brief van Multatuli aan S.R. van der Ley]
[8 december 1868 Multatuli wordt erelid van Gijsbert Japicx]
[12 december 1868 Bericht in de Sneeker Courant]
[19 december 1868 Brief van Multatuli aan de firma Enschedé]
[6 maart 1869 Tekst van een voordracht door Multatuli]
[5 mei 1869 Brief van Multatuli aan de firma Enschedé]
[29 juli 1869 Brief van jhr F.A. Hartsen aan de firma Enschedé]
[30 juli 1869 Brief van de firma Enschedé aan Multatuli]
[2 augustus 1869 Brief van Multatuli aan de firma Enschedé]
[3 augustus 1869 Brief van de firma Enschedé aan Multatuli]
[5 augustus 1869 Brief van Multatuli aan de firma Enschedé]
[13 augustus 1869 Brief van Multatuli aan de firma Enschedé]
[12 september 1869 Brief van A. Buijs aan de firma Enschedé]
[14 oktober 1869 Brief van Multatuli aan de firma Enschedé]
[29 december 1869 Brief van Multatuli aan de firma Enschedé]
[13 januari 1870 Brief van de firma Enschedé aan Multatuli]
[18 januari 1870 Brief van Multatuli aan de firma Enschedé]
[maart 1870 Brieffragment van Multatuli aan een onbekende]
[6 september 1870 Brief van Multatuli aan de firma Enschedé]
[9 september 1870 Brief van de firma Enschedé aan Multatuli]
[oktober 1870 Brieffragment van Multatuli aan J. Houwink]
[Omstr. 1870 Door Multatuli opgestelde lijst van 81 woorden waarin de o de enige klinker is]
[Omstr. 26 oktober 1870 Brief van Multatuli aan T. Bokma]
[15 maart 1887
Herdenkingsartikel van H.C. Muller in De Dageraad]
15 maart 1887
Herdenkingsartikel van H.C. Muller in De Dageraad, jrg. 8, nr. 9. (fotokopie M.M.) Fragmenten.
Van Multatuli. 1820-1887
Wederom is een van Nederland's groote mannen heengegaan. Den 19en Februari 1887 bracht de telegraaf de tijding, dat Eduard Douwes Dekker te Nieder-Ingelheim in den Rheingau was overleden.
Aan ons, die met weemoed denken aan het onherstelbaar verlies, past het nu reeds een diepgevoelde hulde te brengen aan zijn nagedachtenis. De tijd om zijn levensbeschrijving samen te stellen, of liever de tijd om hem te beschouwen in het volle licht, waarin hij alleen beschouwd en gewaardeerd worden kan, zal thans weldra aanbreken. Maar vóór alles moeten wij uiting geven aan de gevoelens, die ons bij dezen plotselingen slag bezielen, aan de dankbaarheid die het geheele Nederlandsche volk verschuldigd is aan den naam van Multatuli.
Men noemt ons eene nation éteinte [1.] nation éteinte: uitgeblust volk (fr.). Zeer zeker zijn alom de kenteekenen van het verval te bespeuren. Velen zijn er, die verder gaan en die beweren, dat een stervende natie altijd nog één groot man voortbrengt, als ware het om te bewijzen, dat hare levenskracht nog niet geheel is uitgedoofd. Zij wijzen dan op Douwes Dekker als voorbeeld.
Mij dunkt dit overdreven. Niet dat ik den toestand van Nederland in het laatst der 19e eeuw ook maar eenigszins rooskleurig zou kunnen noemen. Integendeel. Onze groote voorganger en voorvechter heeft terecht gezegd: Wij zijn verleugend. Doch de verschijnselen eener betere toekomst zijn aanwezig.
Alleen moet er nog veel gestreden, veel geleden - en veel geofferd worden. Velen zijn onze geestverwanten met het woord, weinigen met de daad. Er blijft dus voorloopig niets anders over dan onze krachten te verdriedubbelen, met vernieuwde geestkracht voort te werken in zijn geest, het werk van waarheid en recht te helpen voltooien, dat voor eeuwig verbonden zal blijven met den naam van Multatuli.
Het was een warme zomerdag, eenige jaren geleden. Reeds lang te voren had ik het plan opgevat Dekker te bezoeken, met den man, die zulk een ontzaglijken invloed op mijne vorming had gehad, persoonlijk kennis te maken. Toen ik hem vooruit van mijn komst verwittigde, antwoordde hij terstond met buitengewone hartelijkheid en zond een rijtuig om mij naar zijn huis te brengen, dat van het dorp Nieder-Ingelheim nog ongeveer drie kwartier stijgens verwijderd was.
Eerst ging het in draf, later langzaam door het dorp, een echt armoedig Duitsch dorpje, voortdurend met een verrukkelijk gezicht op den Rijn. Door de vensters gluurden van tijd tot tijd gezichten. Een aantal knaapjes huppelden met bloote voeten op de markt en over het kerkplein. Overigens was er niet veel te zien, en was ik trouwens te veel in gedachten verzonken om mee te leven met wat mij omringde.
Voor de eerste maal zou ik Dekker zien en spreken, hem, wiens werken mij zulk een ontzettenden schok hadden gegeven, zou ik de hand drukken, hem, den verguisde en miskende zou ik weer een bewijs van sympathie kunnen geven, hem den lastigen man- - lastig tot zelfs voor zijn vrienden, zooals mij vaak verteld was, zou ik van aangezicht tot aangezicht zien. Een aantal van de meest verschillende gewaarwordingen doorkruiste mijn brein, ik werd verward, en altijd zag ik daar vóór mij in de verte dat kleine landhuis, welks top uit het omringend geboomte te voorschijn kwam. Dáár moest ik wezen.
Het rijtuig hield stil. Ik had al van verre iemand uit de bovenkamer met de hand mij zien wenken, en toen ik voor het huis stond, riep Dekker uit het venster: ‘Ben jij Muller?’ - Op mijn toestemmend geknik, want ik was te ontroerd om veel te kunnen antwoorden, volgde onmiddellijk: ‘Dat is goed, beste kerel!’ - En nauwelijks was dit gezegd of onze vriend vloog naar beneden, de stoep af, het kleine tuintje door, en daar schudde hij mij bij het hek de hand op een zoo hartelijke en innemende wijze, dat het mij steeds onvergetelijk is geweest.
Die wijze van ontvangst was een kleinigheid vergeleken met onze geheele innige verhouding, maar kleinigheden teekenen.
Ik werd onder den arm medegenomen naar binnen, en maakte kennis met zijne lieve vrouw en Wouter. Terstond moest ik tusschen beiden op de kanapé zitten, en begon een gesprek, voortdurend door bewijzen van gastvrijheid afgewisseld.
Veel zeide ik niet, met opzet, maar liet hem praten. En hij sprak, met opgewektheid en geestdrift, met bitterheid en sarkasme somtijds, maar in elk geval hij bleef spreken, en door een enkele opmerking of vraag van mijn kant kwam hij van het een op het ander, keerde dan weer langs een omweg tot zijn eerste thema terug, en deed mij schudden van het lachen of peinzend worden van droefgeestigheid. Wat wij dien dag en de volgenden (want ik was twee dagen zijn gast) tezamen hebben behandeld en besproken, staat mij nog zoo helder voor den geest, dat ik trachten wil daaruit eenige korte grepen te doen.
Hij dacht veel (zoo ongeveer begon hij) aan den Dageraad, en voortdurend was het bij hem een punt van overweging, wat hij voor de vrijdenkers en wat de vrijdenkers voor hem konden doen. Het vrijdenkerscongres had hij mee geleefd, schoon hij zich van vergaderingen en congressen in 't algemeen weinig voorstelde. Naar aanleiding der bekende gevallen van eedsweigering in Nederland en de processen wegens godslastering tegen Bradlaugh [2.] Bradlaugh: Charles Bradlaugh (1833-1891), Engels radikaal publicist en politicus, weigerde de eed af te leggen om parlementslid te worden. wees hij er op, dat hij het te koop loopen met zijne opinies op zulk een wijze niet goedkeurde. Hij voor zich wenschte liever, als het voorkwam, te laten merken dat hij niets om den eed gaf. Toen ik dit niet toestemde en uiteenzette, welk nut in mijn oog de eedsweigering voor bepaalde gevallen hebben kon, nam het gesprek een anderen loop en kwam het, langs een omweg, tot een onderwerp waarvoor hij wist dat ik alleszins veel gevoelde: algemeen stemrecht en demokratie.
Hierbij wist hij onnavolgbaar te vertellen, en verhaalde onder anderen van een volksman in Nederland, die hem met ongekamde haren een bezoek kwam brengen, maar die door hem op (naar het scheen) eenigszins barsche wijze was weggezonden ten einde eerst orde te stellen op zijn toilet. Ook een demokraat mag niet ongemanierd te voorschijn komen, dit was de moraal van de fabel.
Van dit onderwerp was slechts één stap tot de kwestie der volksvoeding, een zaak waarover hij thans met warmte begon uit te weiden. Dat het ons volk vooral aan voeding, nog meer dan aan opvoeding, haperde werd door hem duidelijk uiteengezet, en hierbij koesterde hij den wensch ook eens een boek over staathuishoudkunde te schrijven. Dat vak was nog à faire, meende hij. Overigens trad hij hierbij slechts zelden in bijzonderheden, en ontleende vele voorbeelden aan Indië en aan de jaren die hij in het moederland had doorgebracht.
Het toeval, of de aanwezigheid van den secretaris der vrijdenkersvereniging, wilde dat de vrije gedachte onophoudelijk aan de deur klopte om bij een nieuw gesprek de voornaamste plaats te mogen innemen. Bij dit gesprek kwam duidelijk voor mij een der gebreken van dien grooten man aan het licht, namelijk zijn heerschzucht, de door miskenning bloeiend opgeschoten dochter van zijn rechtmatig zelfgevoel. De vrijdenkers missen organisatie, en vooral onderwerping, aldus was zijn redeneering; zij behoorden zich te spiegelen aan de Katholieke Kerk, dat ontzaglijk lichaam welks eenheid Dekker veel hooger stelde dan de menigvuldige vormen van het zich vrij ontwikkelend Protestantisme. ‘In een vergadering van den Dageraad zou ik gauw standjes krijgen’ zoo beweerde hij, en gaf daardoor alweer indirect uiting aan die zucht tot regeeren, die een verschijnsel was van zijne allesbedwingende persoonlijkheid, en die door mij met veel studie stilzwijgend werd waargenomen als een der meest merkwaardige karaktertrekken van zijn zoo samengesteld zieleleven.
Natuurlijk kreeg het onderwijs zijn beurt. Voor den Duitschen leerplicht gevoelde Dekker zoo goed als niets, aan Wouter had hij een goede huisleraar gegeven en overigens zorgde hij zelf geheel voor het kind en zijn opleiding. Zijn ideaal was vrij onderwijs, en van staatsdwang of leerplicht wilde hij niet weten. Hierin bleek het dus, dat wij tegenvoeters waren, schoon ik voor een zeer verre toekomst zijn wensch als hoogst billijk erkende.
Nu kreeg ook spoedig de klassieke opleiding haar beurt, een vraagstuk dat door hem tot in de puntjes werd behandeld, evenzeer als hij ook nooit het Lit. Hum. Doct. op de brieven aan mij vergat. Het Amsterdamsche Gymnasium had hem een ‘blauwen Maandag’ onder zijn leerlingen geteld, en hij herinnerde zich nog zeer goed den ouden rector Zillesen en den praeceptor [7.] praeceptor: leraar (meestal klassieke talen) aan het toenmalig gymnasium. de Clercq, terwijl hij het stellig vermoeden opperde, dat ook zijn naam in het album moest staan opgeteekend.
Na de personen, de zaak. Zijn meeningen over de klassieke letteren waren mij in hoofdzaak bekend, en met zijne kritiek kon ik grootendeels meegaan. Dat de jongens veelal geen oude talen leeren, al hebben zij ook jaren lang Latijn en Grieksch voor oogen gehad, deze paradox werd nogmaals door een talentvol pleitbezorger voor een dankbaar publiek verdedigd, en de instemming van dat publiek was volledig, toen diezelfde advokaat van het humanisme er met nadruk op wees dat de humanoria bij de meesten niet in vleesch en bloed overgaan, dat intègendeel het resultaat van de algemeene ontwikkeling bedroevend gering is. Dat overigens machinaal leeren noodig is, al ware het alleen, opdat de geest later geen gebrek hebbe aan voldoende stof, stelde hij op den voorgrond, en ik was de eerste om het toe te stemmen. Op die wijze ging onder aangename gesprekken de eerste avond voorbij. Het ontbrak ondertusschen niet aan allerlei personen, geestverwanten, bekenden en vrienden die de rij passeerden. Zoo van Vloten en d'Ablaing, de eerste uitgever der Ideën, zoo de oude Mart. van der Hoeven, zoo Feringa, voor wien Dekker veel sympathie gevoelde, zoo nog anderen, te veel om op te noemen. Met een uitvoerig verhaal van het ontstaan der Minnebrieven werd de opgewekte gedachtenwisseling besloten.
Ik kon die avond niet slapen. De indruk van die machtige persoonlijkheid, die eenzaam als een kluizenaar leefde buiten het land dat hij liefhad, ver buiten het gebied van de taal waarin de afdruksels zijner ziel als een reeks meesterstukken waren geschreven, ver van zoovelen die hem liefhadden en vereerden, was voor mij overweldigend. Daar stond eenzaam op mijn slaapvertrek het eenvoudige, maar grootsche geschenk ‘Aan Multatuli,’ na de opvoering van zijn Vorstenschool geschonken [3.] geschonken: bedoeld is wrschl. het bureau van Multatuli dat deel uitmaakt van de kollektie van het Multatuli Museum.. Het getuigde welsprekend van enkele, enkele vrienden. Maar waar waren de honderden en duizenden gebleven, tot wie hij zich in zijne voordrachten gericht had? Verleugend en verkanseld. Met die gedachten, weer door anderen verdrongen, trachtte ik in te slapen.
Daar beneden, bij het dorpje Weinheim dat vóór Ingelheim aan den Rijn is gelegen, klotsten de eeuwige golven tegen het strand, als wilden zij een troost en een groet brengen aan den zelfgebannen zanger.
Den volgenden morgen was ik vroeg beneden, en Dekker's lieve vrouw, de grootste zonnestraal op het laatst van zijn levensweg, zorgde voor het ontbijt en overlaadde mij met hartelijke, maar eenvoudige attenties. De gastheer, meestal door asthma gekweld, kwam later. Voordat hij verscheen, had hij met de meest mogelijke zorgvuldigheid zijn toilet, den baard niet vergeten, in orde gebracht. Alweer een tekenachtige bijzonderheid.
De tweede en laatste dag vloog voorbij, en toch werd toen nog oneindig veel besproken. Een flinke wandeling door het naastbijzijnde bosch, waarbij zich om Wouter, als een echten jongen, alles groepeerde, verhoogde de vroolijke stemming. Daarna ging het naar huis, waar ik al spoedig tot een schaakpartij, eerst met Dekker, toen met zijn vrouw, werd uitgenoodigd. Reeds van te voren had ik verraden dat dit mijn lievelingsspel was, en de opmerking was dankbaar aangegrepen. Ook ontstond er een gesprek over Lange, Portius en andere schrijvers over het schaakspel, die evenzeer voor hem bekenden bleken te zijn. Toen de uitslag der partij ongunstig voor hem was, liet de groote denker een kleine ontevredenheid merken, die echter spoedig door een andere belangrijke bespreking werd weggevaagd.
Een eenvoudige, maar smakelijke maaltijd volgde. Na het eten bewonderden wij in den tuin het natuurtooneel van den zonsondergang, en waren geheel verdiept in dat verrukkelijk vergezicht op den Rijn, die van den heuvel waarop het landhuis stond tot aan het Bingerloch toe zich voor onze blikken ontrolde. ‘Schöne Aussicht!’ noemden het ietwat profaan de Duitschers. Maar ‘Einsicht’ staat hooger, meende Dekker en herhaalde de opmerking van een vriend, die eens op die plek naast hem had gestaan.
De avond was gevallen, en er volgde evenals den vorigen dag een reeks van zeer afwisselende gesprekken.
Van eenige beschouwingen over vergelijkende taalstudie en het Keltisch, waarbij Dekker zeer veel belangstelling toonde in mijn voornemen om een geschiedenis van het woord ‘god’ te schrijven (volgens hem ‘het zijn’) kwamen wij plotseling weer in ons kleine landje terecht. Er is veel te veel gepraat en geschreven in Holland, er moet eindelijk eens gehandeld worden - dit was schering en inslag bij al zijne gesprekken. Hoe trilde zijn stem, toen hij uit het Nieuws van den Dag het bericht voorlas van den officier, die in Atjeh door 14 klewanghouwen gewond was, en vlak daaronder (o bittere ironie van Droogstoppel) de advertentie van ‘mijnheer’ N.N., den winkelier die voorgeeft overal bekend te zijn door zijn uitnemende komenijswaren [4.] komenijswaren: koopmanswaren, meestal comestibles.. Hoe sprak hij met verontwaardiging over de kamerkliek, over de Hollandsche vertegenwoordiging, die hij onzin noemde, en met welk een vlijmende bitterheid rees die koninklijke gestalte op, toen er sprake was van het laatste huldeblijk zijner geestverwanten in Holland, een feit dat ik bescheiden aanhaalde als bewijs dat de geesten wakker werden, maar dat door hem met een uitbarsting van ingehouden wrevel over zóó weinig dankbaarheid werd beantwoord. Op dat oogenblik voelde hij niet, dat hij een eeuw te vroeg leefde.
Gelukkig nam het gesprek, dank zij een allervriendelijkste handigheid zijner vrouw, terstond een andere wending. Een beschouwing over de geschiedenis gaf hem gelegenheid mij tot in de fijnste bijzonderheden het befaamde proces van Kaspar Hauser te vertellen, een geliefkoosde studie van zijn onderzoekenden geest en alomvattend geheugen.
Daarop praken wij, tot mijn innige blijdschap, veel over kunst en kunstenaars. In dit opzicht acht ik Multatuli's werken onovertroffen, en met ingehouden adem verslond ik dan ook den rijken stroom zijner artistieke opvattingen. Van Vosmaer sprak hij met de grootste waardeering en innigste vriendschap. Alleen achtte hij diens dweepen met Grieksche kunst overdreven, en van dit standpunt uitgaande gaf hij een geheel overzicht zijner kunstbeschouwing, bekend aan den aandachtigen lezer zijner werken, meesleepend door zijn ontzaglijk talent in het voorstellen, groepeeren en vertellen, en baanbrekend voor ieder wien de kunst na aan het hart ligt. Laat mij slechts enkele parels uit den vloed van herinneringen te voorschijn halen. De uitvoering van schilderijen, zoo zeide hij met diep gevoel, kon hij niet beoordelen. Voor hem had het kunstgewrocht slechts waarde, naarmate de kunstenaar er zijn ziel in gelegd had. Meestal was dit laatste niet het geval. Met zijne beste vrienden (hier noemde hij ook Zürcher) had hij het grootste verschil van gevoelen wat de kunstkritiek en de beoordeling van schilderwerk betrof. Voor hem was er slechts ééne en ondeelbare kunst. Geen ‘kunst’ en ‘khunst’. Zóó wist hij door het inlasschen van die enkele h een geheele school van critici vernietigend te kenschetsen, en gaf tevens aan den dankbaren toehoorder een vernieuwd bewijs zijner meesterlijke zeggingskracht.
Geen wonder ook dat in den loop van het gesprek de Hollandsche verzenmakerij het moest ontgelden. Ten Kate kwam er lang niet goed af. Wel gevoelde hij eenige sympathie voor een man als da Costa, den eerlijken zanger van ‘Jezus' bloed is onze zeep’ en dergelijke geloovigheden. Als van zelf kwam zoowel hierbij als elders voortdurend de gelooverij zelf ter sprake, en ik merkte herhaaldelijk op welke omvangrijke bijbelstudiën de schrijver der Ideën moest gemaakt hebben en met welk een ironischen humor hij vooral de moderne theologen, tot in woord en gebaren toe, wist na te bootsen. Op dit terrein voelde hij zich volkomen mees-ter, en was onuitputtelijk in het verhalen van anecdoten en persoonlijke herinneringen, die de ruimte mij niet toelaat alle mede te deelen. Toch las de man, wiens geheugen zulk een verbazenden omvang bezat, volgens eigen getuigenis hoogst moeielijk en langzaam. Gibbon's werk over den val van het Romeinsche rijk [5.] Gibbons werk: Edward Gibbon (1737-1794) History of the decline and Fall of the Roman Empire (1776-1784). kon hij maar steeds niet uit krijgen. Denken, onophoudelijke inspanning van het denkvermogen tot de meest heldere majestueuze begrijpelijkheid was voor hem een levensbehoefte. Nooit ging hij ter ruste zonder een of ander probleem, en sedert jaren was hij bezig aan het bestudeeren eener verbeterde driehoeksmeting.
De massa's brieven die hij ontving en die hij zich beijverde nauwkeurig, zij het ook soms langzaam, te beantwoorden, waren een voorwerp eensdeels van zijn klachten, daar hij zich onmachtig voelde zooveel te werken als hij wilde, anderdeels van zijn onophoudelijk peinzen over de toestanden en de vrienden in Holland. Hij nam zich, ook in de laatste jaren ieder oogenblik ernstig voor te gaan werken, ja, zelfs waren (volgens zijne vrouw) die brieven en de eenzaamheid juist een middel om daartoe allengs te geraken. Maar ziekelijke aandoeningen, zeer dikwijls tegenzin in het schrijven, niet het minst ontevredenheid en mismoedigheid over jarenlange verguizing en nietige resultaten van zijn reusachtige inspanning, dat alles en nog veel meer waarvan de sluier wellicht eerst door het nageslacht ten volle zal worden opgelicht, verlamde dat krachtige gestel, doemde den onsterfelijken satiricus tot droevige onvruchtbaarheid. Alleen de komst van een goed vriend deed hem dan weer opflakkeren.
Terwijl hij dit alles vertelde en tegelijkertijd met zijn echtgenoote wedijverde in gulheid van ontvangst, ging de dag voorbij. Tot het laatste oogenblik toe waren wij te zamen. Een hartelijk, een voor mij onvergetelijk afscheid moest het einde zijn, en diep geroerd verliet ik voor de eerste maal het eenvoudige landhuis, om nog dienzelfden dag door den spoortrein ver, zeer ver van onzen grootsten dichter te worden verwijderd. Lief Ingelheim, zoo schreef ik eenigen tijd later in mijn dagboek -
Lief Ingelheim, u groet mijn kloppend harte,
U groene bosschen, waar het windje zweeft,
U heuveltop, u woning in de verte
Waar Neerland's dichter leeft!
Zoo stil is't hier, zoo vreedzaam en bescheiden
Als rees met glans het oude slot omhoog,
Waar Keizer Karel in vervlogen tijden
Het hoofd ter ruste boog [*] Op den straatweg, waaraan Multatuli's huis lag, moet het slot van Karel den Groote gestaan hebben..
Ook na mijn laatste bezoek bleef onze verhouding, één klein misverstand uitgezonderd, allerhartelijkst. Schoon hij vooral in de laatste jaren niet gaarne en ook niet geregeld schreef, toch bezit ik een aantal brieven van zijn hand, die mij thans tot een kostbare nagedachtenis zijn geworden.
Ter kenschetsing van zijn persoon vormen zij een onmisbare bijdrage. In dit woord van herdenking, dat niet anders dan een losse schets, volstrekt geen levensbeschrijving zijn kan, acht ik het niet misplaatst den grooten doode ook door middel zijner brieven te laten spreken, en kies daartoe eenige fragmenten, waaruit ook blijken kan, welke onderwerpen hem in den laatsten tijd zijns levens hebben bezig gehouden.
(....)
Hier volgt een lang citaat uit een brief van 15 augustus 1886 over de kwestie van het socialisme, vgl. V.W. XXIII, blz. 651 e.v.
Uit een anderen brief, echter grootendeels in denzelfden stijl en vooral in denzelfden toon geschreven (het was immers reeds de avondstond van zijn verbitterd leven) wil ik nog het volgende aanhalen. Vooraf echter een enkel woord.
Het is mijn vaste overtuiging, dat er in zeer vele gevallen geen beter middel dan brieven bestaat om een man van beteekenis te leeren kennen. Dit geldt bovenal van Multatuli, wiens brieven vaak toelaten hem tot op den bodem der ziel te zien, wanneer ten minste deze onmaterialistische uitdrukking van een materialist er dóór kan. Nu bereiken echter brieven dikwijls zulk een graad van vertrouwelijkheid, dat het werkelijk niet te verwonderen is, wanneer ik slechts aarzelend den volgenden mededeel. Volstrekt niet omdat de inhoud zoo vloekt tegen publiciteit, o neen. Maar eenvoudig omdat, bij het mededeelen en beoordeelen van dergelijke brieven de deur zoo wagenwijd open wordt gezet voor misverstand, en omdat misverstand zoo zeer doet bij een eenigszins intieme verhouding.
Hoe het zij, ik acht het navolgende schrijven een goede bijdrage tot de kennis van Dekker's persoonlijkheid. Het is hoofdzakelijk een antwoord op zijne benoeming tot eerelid van den Dageraad [6.] eerelid van den Dageraad: Multatuli werd benoemd op 9 juli 1882., waaruit eene kleine briefwisseling voortvloeide.
De lezer gelieve bovendien te bedenken, dat ik kop en staart weglaat.
‘Niets is één-voudig. Ook was dit alleen niet de oorzaak, die me zo deed talmen met het beantwoorden van de mededeeling, dat de Dageraad me lid had gemaakt. Beleefdheids- en eerlijkheidshalve zal ik trachten U dit helder te maken. M'n gezondheid laat veel te wenschen over, al kan ik - op 't asthma na, dat zeer luimig is, en me soms zoo met rust laat, dat ik vergeet die kwaal te hebben) al kan ik geen eigenlijke ziekte noemen. Ik voel me zwak. En ook dit is niet geheel waar. (Idee 1!) Soms namelijk denk ik ook dááraan niet, en maak plannen, neem verplichtingen op me, alsof ik flink ware en op mezelf rekenen kon. Uit de afwisseling van inzicht in m'n eigen toestand ontstaat 'n verdrietige disharmonie tusschen willen en kunnen. Iets ergers nog: iets dat naar oneerlijkheid gelijkt. Ik beloof (aan mij zelf en anderen) dikwijls meer dan ik leveren kan, en daarvan draag ik dan later den last in m'n gemoed. Want lichtzinnig ben ik niet!
Het lidmaatschap van den Dageraad durfde ik langen tijd niet aannemen. Al eischen de leden niets van mij, ik zelf voel toch, dat hun vereerende benoeming verplichtingen oplegt. Niet zeker dááraan te kunnen voldoen - verzekerd bijna van m'n te kort komen! - heb ik lang geweifeld. Er heeft 'n brief aan U gereed gelegen, waarin ik verzocht de benoeming in te trekken. Maar toen ik dien schreef, was ik zeer onwel, en bovendien allerverdrietigst gestemd, zoodat het me wat zwaar viel de redenen van m'n besluit zóó uit te leggen, dat er niet de minste krenking in liggen kon.
Hoe dit zij, nu ben ik lid Uwer Vereeniging, en moet iets doen om mij die eer waardig te maken. Oppervlakkig gezien, kan dit niet anders geschieden dan door 't inzenden van stukken in het Tijdschrift of door 't houden van 'n voordracht nu en dan. Maar bezwaren van allerlei aard staan die uitzichten in den weg.
Om in de Vereeniging te spreken moet ik reizen, en... ik kan moeielijk van huis, zoowel omdat ik zeer zwak ben, als omdat ik m'n vrouw en kind niet dan gedwongen (zooals onlangs!) alleen laten mag in onzen zeer afgelegen woning. (Komt ge mij aanst. zomer bezoeken? Dan zult ge zien, hoe gegrond het laatste motief is.) En dan m'n aamborstigheid! (Toch moet ik zeggen dat die kwaal 's avonds dragelijker is dan gedurende de eerste helft van den dag. Ik meen daarvan de oorzaak te weten, maar als ik ze noem, lacht ge misschien den leek uit.) En... afgescheiden van die gronden: ik moet werken, d.i. kopie leveren aan de Maatschappij Elsevier.
Dit laatste motief verzet zich ook tegen het plaatsen van stukken in ons Tijdschrift. Van den Dageraad zou ik natuurlijk nooit honorarium willen aannemen, en dàt toch heb ik noodig, om den huiselijken boêl gaande te houden. Zeg nu niet: ‘o, wij willen u geven wat wij kunnen.’
Dat geloof ik wel. Misschien zoudt ge méér geven dan m'n geschrijf waard is, méér ook dan ulieden schikt. Al mòcht ik willen misbruik maken van uw goede bedoeling, het besef van 't ongeoorloofde mijnerzijds zou me verlammen. Ook kan ik me niet splitsen: ik arbeid zeer moeilijk. Dit is noch nederigheid, noch bluf, 't is de eenvoudige waarheid. Het aantal oorzaken - waaronder schijnbare kleinigheden - die mij onmachtig maken tot voortbrengen, is legio. Daaronder speelt de onmogelijkheid mij te verdeelen een hoofdrol. Zoodra ik optrad als schrijver in de Dageraad, zou ik bedorven zijn voor 't werk dat ik aan Elsevier leveren moet.
‘Moet’ en op 't oogenblik ook wil. 't Is afgesproken (en ik nam me voor) de Woutergeschiedenis af te werken. Ikzelf hecht er aan, dat fragment tot een geheel te maken.
‘Maar, vraagt ge, als ge dan niet kunt komen spreken, en niet in ons Tijdschrift schrijven wilt (zegge:moogt!) wat blijft er dan over?’ Dit weet ikzelf op dit oogenblik nog niet, maar gewoonlijk vind ik iets. Doe, s.v.p. voorloopig m'n hartelijken groet aan de leden, en verzeker hun, dat ik met de grootste belangstelling deel neem aan 't streven, om wat licht te verspreiden in 't halfdonker of in de volslagen duisternis, waarmee 't meerendeel der menschen genoegen neemt.
Helaas, één-voudig zijn die begrippen: licht of heele of halve duisternis alweer niet! En zelfs is m'n hartelijk gemeend toejuichen van vooruitgang niet zonder 'n bijsmaakje van vrees voor verkeerde opvatting! Meen niet, dat ik ooit zal overhellen naar halfheid of ‘bakzeil-halen.’ Ik beweer zuiverder atheïst te zijn, dan de meesten die zich daarvoor uitgeven, en doe, bijv. afstand van 't recht des opponents om bewijs te vorderen van den steller der thesis. Ikzelf stel de thesis dat er géén god is. M.a.w. ik loochen zijn bestaan zonder den minsten slag om den arm.
Vanwaar dan 't schijnbare voorbehoud van zoo even? Och, bij analogie redeneerende, vrees ik voor de werking van 't verdrietige horror vacui. Ik voorzie dat er... beroerdhedens in de plaats zullen komen, die eenmaal met 'n beetje schijn van recht den toekomstigen halfdenker zullen doen zeggen: ‘Och, hadden “ze” hun oud spook maar terug! Er blijkt, dat ze 't zonder dat ding niet kunnen stellen.’ Maar... we mogen ons aan de mogelijke verzuchtingen van zoo'n halfdenker niet storen. 't Zou 'n zonderling dokter wezen, die 't uitroeien eener kwaal afried, uit vrees dat typhus en tering de plaats zouden innemen waaruit lazarus, pest en roodeloop verdreven waren. Wie dan leeft, die dàn waarschuwt! Aan u behoef ik het niet te zeggen, dat er ongeloovigen zijn die beneden 't geloof staan. Ik huiver van de broederschap met de zoodanigen. Kijk, daar ga ik aan 't redeneeren en vergeet Elsevier en m'n Woutertje! En ik was nogal van plan u maar 'n kort briefje te schrijven! Wilt ge nooit boos zijn, als ge niets of weinig van me hoort! Bedenk, dat ik een moeielijk leven leid, en zelden kan doen wat ik 't liefst zou willen. Ik heb wel voor 10 levens werk. Een voorbeeld. In 1873 (4?) begon ik Gibbon's ‘History of the Decline & Fall o.t. R.E.’ te lezen. Ik lees zeer ingespannen en vermoeiend. Ik vorderde tot ± de helft van 't eerste deel, stelde daarin 't grootste belang, 't was me zoowel 'n nuttige taak als een der grootste genoegens, die voor mij te bedenken zijn, en... in al die 9 of 10 jaren vond ik geen loisir de lectuur voort te zetten!
Een ander voorbeeld. Sedert meer dan dertig jaren ben ik elken avond als ik mij ter ruste leg, bezig met 'n verbeterde driehoeks- en hoeksmeting, en nooit vond ik overdag voldoenden en onafgebr. tijd er mij mee te bemoeien; zoo zou ik u nog 'n groot getal van desiderata kunnen noemen, die straks onbereikt met mij in de kist zullen gaan. Zoodat ik maar zeggen wil, houd me niet voor lomp of onhartelijk als ik stom schijn.
En nu sprak ik niet van den last, dien 't banale leven me ge-woonlijk oplegt, het zoogend - lage. Maar meen niet dat ik hierover klaag, alsof ik me daarvoor te goed rekende, volstrekt niet! 't Is ellendige poëzie, die wolkerigheid noodig heeft om in ‘verrukking’ te raken, en die donder en bliksem interessanter vindt dan 'n lucifer. Neen, niet in dien zin klaag ik over 't z.g.n. geringe! Doch wáár is 't, dat dagelijksche zorgen meer van m'n gemoed vorderen dan ik, zonder tekort te komen in andere dingen, op den duur leveren kan.’
Tot zoover de brieven. De eerste is merkwaardig omdat hij in hoofdtrekken Multatuli's opinie teruggeeft over de kwestie, die onzen tijd méér dan elke andere beweegt, de tweede omdat hij ons vergunt zulk een diepen blik te slaan in zijn van nature eerlijk en eenvoudig karakter. Dat die man door schandelijke tegenwerking en miskenning bitter geworden is, en ook overprikkeld en wantrouwend worden moest, is zeer goed te verklaren. De fouten, die hem aankleefden, lagen voor een gedeelte in zijn natuur, maar voor een niet gering deel óók in de hem omringende omstandigheden. Staren wij dan vol eerbied op dien Nederlander, die de Hollandsche taal zal doen leven, zoolang er nog één taalkundige het schoone en karakteristieke zal waardeeren, en trachten wij (om de schoone woorden van W. Kloos te gebruiken bij Jacques Perks herdenking) hem te volgen naar de hoogte, waartoe hij ons den weg heeft gewezen.
De herinnering aan een man als Eduard Douwes Dekker vervult ons met diepen weemoed, maar tegelijk met onbeschrijfelijke dankbaarheid en frissche opgewektheid. Wat hij als voorganger en wegbereider - want dáár lag zijn kracht - gedaan heeft is zoo reusachtig veel, dat zij, die na hem komen, niet behoeven te aarzelen maar eerder moeten zoeken waar zij het eerst zullen beginnen. Zijn geheel oorspronkelijke wijze van uitdrukking is voor ons daarenboven een nieuw bewijs, dat onze taal eeuwig jong blijft, en dat voortdurende studie en nauwgezette arbeid aan dat voertuig onzer gedachten de schoonste tonen, de rijkste klanken en de meest veelzijdige kracht van uitdrukking kunnen ontlokken. Zijn lijden en strijden voor een beginsel, eerst voor het recht van den onderdrukten Javaan, daarna voor het recht van de geheele menschheid, dat strijden, waarvoor hij zelfs een carrière (naar het heet) opofferde, moet voor ons een voorbeeld zijn, om naar de mate van onze krachten en strijdlust evenzeer te handelen. Zijn beminnelijk en open, maar tevens fier en heerschend karakter, door laster wantrouwend gemaakt en door krenking verbitterd, spiegelt ons een echt kind der 19de eeuw voor oogen, een hoogst samengesteld geestesproduct eener langzaam ineenstortende maatschappij, maar tegelijkertijd een door het licht der zienersgave bestraald profeet van gansch andere vormen, van eene geheel nieuwe toekomst. Zijn leven in het kort, vooral na het schrijven van den Havelaar, is één doorloopende beschuldiging tegen onze koude egoïstische samenleving, die zulk een genie door stoffelijke zorgen zich liet pijnigen en kwellen, maar tevens één schitterend bewijs van de stelling, dat de waarheid zich eindelijk baan breekt, trots alle leugen en vervolging. De eenparige hulde, hem door verschillende partijorganen thans na zijn overlijden gebracht, was een wellicht tegen wil en dank aanvaard, maar in ieder geval merkwaardig gevolg van die troostrijke stelling.
Hem, den held der vrije gedachte, die zelfs nog door zijn dood en na zijn dood de overtuiging bezegelde, die zijn meesterlijke pen zoowel in de Ideën als elders voortdurend bezielt, zal het nageslacht ten volle schenken, wat een bekrompen tijdgeest hem tot schande van Nederland maar al te veel heeft onthouden.
Amsterdam. Dr. H.C. Muller.