Volledige Werken. Deel 4. Een en ander over Pruisen en Nederland. Causerieën. De maatschappij tot nut van den Javaan. Ideeën, derde bundel
Een en ander over Pruisen en Nederland
Een en ander over Pruisen en Nederland
De Maatschappy tot Nut van den Javaan
De Maatschappy tot Nut van den Javaan
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
Naschrift bij den tweeden druk
Een en ander over Pruisen en Nederland
De Maatschappy tot Nut van den Javaan
geschreven 5 october 1869
gepubliceerd 10 october 1869
De Maatschappy tot Nut van den Javaan
Aan het Bestuur der Haagse Afdeling van de Maatschappy tot Nut van den Javaan.
Wel-Edele Heren!
Ik ontving zo-even Uw uitnodiging om by te dragen aan een ‘fonds voor het Onderwys onder de Javanen’, en ben zo vry U daarover myn verwondering te betuigen.
Het konde U toch, naar ik meen te mogen veronderstellen, bekend zyn, dat ik aan het welzyn der inlandse bevolking van Nederlands-Indië heb ten offer gebracht wat een mens offeren kan, en derhalve iets meer dan de velen die met het oog op pensioensreglement of arrondissering van fortuin, de misbruiken op Java rustig aanzagen - zo niet erger! - tot op den dag dat het bestryden daarvan zoude kunnen plaats hebben zonder gevaar, of zelfs met voordeel.
Ik meen het dus zonderling te mogen vinden, aangesproken te worden om hulp, namens de door U vertegenwoordigde Maatschappy, die naar myn innige overtuiging, door de ogen des volks af te leiden van de ware oorzaken der kwaal, het hare bydraagt om die kwaal te bestendigen en ongeneeslyk te maken. Wie inderdaad prys stelt op beschaving, tracht haar niet bespottelyk te maken door het uitreiken van geïllustreerde schoolboeken, printjes en hand-atlassen aan de slachtoffers van stelselmatige knevelary, mishandeling en moord.
Met nog enige andere elementen - vals liberalisme (vryarbeidschwindel), ‘baarsheid’, kleinstädterei, ‘geloof’, geldzucht, e.d. - is de Maatschappy tot Nut, enz. onbewust een der werktuigen in de hand van het boze, en als zodanig een domme, wrede satire op de Havelaarszaak, waarin de kanker die Indië opvreet, met den vinger is aangewezen.
Onbewust? Ik geloof het!
Maar niet geloof ik dat die onkunde als verschoning gelden mag, sedert ik ieder die lezen kan in de gelegenheid stelde minder onnozel te wezen.
Zeer gaarne wil ik naar myn zeer beperkt vermogen iets bydragen, zodra er gelden worden gezameld voor een fonds om lezen te leren aan het Nederlandse Volk.
Het doet my intussen zeer leed te moeten ontwaren, dat achtenswaardige personen, als waarvoor ik de ondertekenaars der my geworden circulaire houde, zich hebben laten verlokken ten behoeve van Droogstoppels bezwaard gemoed de rol van Tetzel te spelen.
Met de meeste onderscheiding heb ik de eer te zyn
UwEd. Dw. Dienaar,
Douwes Dekker.
's Hage, 5 October 1869