Volledige Werken. Deel 7. Ideeën, zesde bundel. Ideeën, zevende bundel. Aleid. Onafgewerkte blaadjes
Aleid Twee onafgewerkte bedryven uit een onvoltooid blyspel
1266.
Nog iets over 't navolgen en ‘laven’. In 't nootjen op blz. 576 noemde ik 't stuk van Horatius ‘alleraardigst’. En, om het te pryzen in minder algemene bewoording, voegde ik er kwalificerend by: 't is hollands. In weerwil van de kikkers en muggen die me deze uitdrukking in de pen gaven, moet ze wel byzonder slecht gekozen zyn als er waarheid ligt in 't voorschrift: dat we by de ‘Ouden’ behoren school te gaan. Men verheft immers den Meester niet door de betuiging dat z'n werk op dat van den leerling gelykt? Hieruit volgt, óf dat ik me verkeerd uitdrukte, óf dat die ‘Ouden’ onze leermeesters niet behoren te zyn.
Welnu, m'n uitdrukking was goed, en geen kikker hoeft er berouw van te hebben dat-i me haar influisterde, noch ik dat ik geluisterd heb. De inkleding van den lof dien ik Horatius toekende, werd in de voorbaat gewettigd door 'n autoriteit in Kunst en Litteratuur, die vooral in deze zaak bevoegd en onwraakbaar is, door den heer Vosmaer. Ieder weet hoe deze schryver en kunstkenner ingenomen is met de Grieken, meer eigenlyk dan verwacht mocht worden van 'n ridder die zo overtuigend bewees dat men niet juist op 'n geleend en oud (stok-) paardje behoeft te zitten om met ere z'n sporen te verdienen. Hoe dit zy, Vosmaer zal waarachtig z'n beminde Hellenen niet te kort doen. En hoe pryst hy nu, o.a. den ouden Theokritus, wiens ‘Syrakusische Vrouwtjes’ hy zo keurig vertaalde? Het stukjen is aardig, zegt-i, vlug, levendig, aanschouwelyk ‘en, vraagt hy, is 't niet, of we hier de gesprekken afluisterden van 'n paar moderne franse vrouwtjes die samen uitgaan om 'n pretje by te wonen?’
[*]
Ik heb de ‘Vogels’ waarin, onder zoveel ander schoons, 't lieve stukje van Theokritus voorkomt, niet by de hand. M'n aanhaling van Vosmaers woorden is dus niet letterlyk, maar den zin geef ik getrouw weer.
(1877) Juist! De antieke dichter a bien mérité de la littérature omdat z'n werk nu eens gelykt op den arbeid dien 'n goed schryver van vandaag leveren zou. Maar, eilieve, om dit doel te bereiken schreef Theokritus de auteurs van vandaag niet na! Voor modellen van aardige Syrakusische vrouwtjes nam-i... aardige Syrakusische vrouwtjes (250, 251) en daar deed-i wel aan. Dááraan heeft-i te danken - begaafde studie in menskundig opmerken en technisch weergeven, als vanzelf-sprekend aangenomen - dat z'n werk de eeuwen overleefd heeft, thans nog met genoegen wordt
gelezen, en door Mr Vosmaer in 't hollands vertaald is. Zeker zou 't Theokritus genoegen doen als-i weten kon dat men nog altyd z'n gedicht pryst, en dat z'n ‘Vrouwtjes’ zich verblyden mogen in meer dan tweeduizendjarige jeugd. Maar juist op actualiteit is de hem toegekende lof gegrond, en daarom zou hy 't dwaas vinden indien men hem de vraag voorlegde: ‘by welken ouden schryver - oud in de tweede macht dan, oud in de ogen van Theokritus - by welken schryver uit uw oudheid vondt ge de modellen waarnaar ge uw eeuwig-jonge vrouwtjes geschetst hebt?’ De man zou niet vatten wat men bedoelde, en misschien menen dan men hem voor gek hield.