Volledige Werken. Deel 7. Ideeën, zesde bundel. Ideeën, zevende bundel. Aleid. Onafgewerkte blaadjes
Aleid Twee onafgewerkte bedryven uit een onvoltooid blyspel
Hier komt nu 't ware, echte, oude, onvervalste katholieke moordhol vol rammelend gebeente en ander slecht volk. De gegrondheid van een stuk nederlandsen volksroem uit de 17de eeuw, afhankelyk gemaakt van de vraag of pater Jansen en Wouter in dit hoofdstuk Haarlem bereiken? Ik geloof het niet, maar de zaak kan meevallen.
1260.
Ik vroeg den lezer of-i wel eens in hoedanigheid van protestants jongetje bezoeken had afgelegd by 'n katholiek pastoor? Kan hy zich den indruk dien dit teweegbrengt, voorstellen? In den kring der Pietersens rilt men by de gedachte aan zo'n buitensporigheid, maar er zal 'n tyd komen dat 'n schryver moeite hebben zal z'n lezers duidelyk te maken waaruit die afkeer voortvloeit. Ook Wouter begreep niet recht wát hem beheerste, maar zeker is 't dat hy iets als beklemdheid voelde toen pater Jansen voor 't onaanzienlyk huis stilhield ‘waar z'n kerk was’ naar-i zeide.
- En hier is de ingang naar myn woning, vervolgde hy, 'n deur openende die den toegang afsloot naar 'n langen smallen gang naast het hoofdgebouw. Ik woon best, jongeheer, dat zal je zien. Maar zou je nu niet eerst naar de Kolveniersburgwal gaan?
Met 'n blik op z'n kleding smeekte Wouter om genade.
- Liever als we van Haarlem zyn teruggekomen, m'nheer! Heus, dan zal ik terstond gaan, maar nu...
- Zou je denken dat 'n jas van my...
- Neen, neen, o neen, riep Wouter haastig, dat zal niet gaan, m'nheer!
Zeker, 't mankeerde nog maar aan de zonderlinge toestanden waarin hy zich telkens geplaatst zag, dat-i de Holsma's ging bezoeken in den jurk van 'n pastoor!
- Nu, wacht dan maar by my tot ik geld gewisseld heb, en dan samen op reis! Ik doe 't met plezier, want ik ben lang niet te Haarlem geweest. Houd je van halletjes?
De goede man geleidde Wouter in z'n woning die uit 'n paar kamertjes bestond, welke door 'n somber binnenplaatsje van den achterkant der kerk gescheiden waren.
- Kyk, zeide hy, wat ik hier best woon! Zou je wel geloven dat ik niet ruilen wil met 'n bisschop? En gemakkelyk... nergens zo! Soms ontvang ik hier aanzienlyke mensen - verleden week nog 'n advokaat - en ze zyn allemaal jaloers op m'n woning, en... op 't gemak, zie je. Want als ik 's morgens opsta voor de vroegdienst - ja, ja, soms is 't nacht nog! - kyk, zó ben ik wakker en... wip, in de kerk! Verleden - maar spreek er niet over - vond onze Styn... daar is ze juist. Wel, Styn, ik ga naar Haarlem met dezen jongeheer. Wat zeg je dáárvan?
Styn zei er niets van dan: ‘gut, pater!’ en 't was genoeg. Althans hy drong niet op verder antwoord aan, en ging, tot Wouter sprekende, voort:
- Ze bedient me-n-al over de dertig jaar, my en pastoor Koens die z'n kamers hiernaast heeft... 'n man van belang! Dien moet je leren kennen! Hy verstaat grieks alsof 't niets was. Jy zeker niet, hè? Nu, dat doet er niet toe. Maar verleden... wat wou ik je vertellen?
- 't Was iets van Styntje, m'nheer, en dat de kerk zo naby was.
- 't Is gek in 'n mens dat-i soms niet weet wat-i vertellen wou. Ja, de kerk is vlak by, en als ik 's morgens opsta... kyk, nu weet ik wat het was. Ik had gedroomd van Vught en van de kermis, en werd wat laat wakker, en sprong 't bed uit, en haastte me met kleden, en wat doe ik - maar ik wist 't niet, dat begryp je wel - ik vergeet een van m'n kousen aan te trekken, een van m'n zwarte overkousen. Maar Styn zag 't, want ze vond hem, en ze liep er me mee achterna, en ze riep: ‘pater, pater!’ en ik wist niet wat ze wou, maar toen hield ze de kous omhoog, en toen wist ik het! Maar ik heb niet gelachen - omdat ik al in de kerk was, en je begrypt... dat is 'n huis Gods - en ik ben hard teruggelopen, en toen schaterde-n-ik 't uit, en Styn ook. Maar in de kerk heeft niemand het gezien, want het was donker, en... er was nog geen mens.
Deze onnozele vertelling stak alweer zeer vreemd af by Wou-ters hoogdravende begrippen over goddelyke zaken, en niet minder by de indrukken die de klooster- en monniken-romantiek op z'n verbeelding had nagelaten. Hy vertrouwde z'n oren niet. Maar de goede pastoor bemerkte niets van z'n verwondering, en verliet hem nadat-i hem den raad had gegeven zich den tyd te korten met 'n paar boeken die hy uit 'n wandkastje nam en op tafel legde. Maar aan tydkorting had Wouter geen behoefte. Hy zag 't kamertje rond, en verbaasde zich over de verregaande eenvoudigheid waarmee 't gemeubeld was. Een metalen Christusbeeldje en 'n paar Heiligenprintjes maakten met het eerste-communiebriefje van Jansen's vader, daarvan de enige versiering uit. Dit laatste hing achter glas in 'n lystje boven den schoorsteenmantel. De tafel was van geverfd hout, en 'n viertal stoelen met matten zittingen voltooiden de stoffering, tenzy men de hortensia en 'n paar maandrozen meerekene, die buiten 't opgeschoven raam in de vensterbank stonden. Zelfs Wouter, die waarlyk niet aan weelde gewoon was, stond verbaasd over de spaarzaamheid van zo'n inrichting. Kort voor de onverwachte expatriatie van den Weledelen Heer Motto had-i aan de hand van Anna Radcliffe en consorten 'n lange galery van roomse akeligheid doorlopen, waarin 't wemelde van overdaad op allerlei gebied. De armste monnik had kastelen te zyner beschikking - gewoonlyk waren ze ontoegankelyk, en men moest al zeer goed den weg in 't gebergte weten om ze te zien te krygen - kastelen waarin weerspannelingen levenslang begraven werden. Elk rooms geestelyke bezat zakken vol goud waarmee hy den gelovigen bandiet betaalde, die de Kerk behulpzaam was in 't uit den weg ruimen van lastige personen, van iemand byv. die bybels en traktaatjes verspreidde, of geweigerd had z'n bruid af te staan aan 'n bisschop. Wat ter wereld kon zo'n pater Jansen bewogen hebben zich R.K. priester te laten maken, nu de emolumenten van 't beroep zo armoedigjes bleken verschraald te zyn? Of zou er misschien ergens... Wouter betastte den wand om 'n geheime deur te ontdekken, en verheugde zich over 't aanvankelyk mislukken van z'n poging, omdat de ware geheimheid van zo'n deur toch eigenlyk hierin bestaat dat ze zich niet gemakkelyk vinden laat. Nu, aan deze voorwaarde van geheimzinnigheid voldeden de toegangen tot pater Jansens verborgen schatten en martelkamers opperbest. Wel liep er hier-en-daar 'n scheur door 't gebloemd papier waarmee de wand bedekt was, maar de richting daarvan gaf te duidelyk getuigenis van 'n onwillekeurige breuk in 't metselwerk, dan dat daarby zou kunnen gedacht worden aan de kunst waarmee romanschryvers van de bekende soort grote lokalen weten te verbergen in 'n kleine ruimte. Bovendien:
- Dáár zyn de kamers van den pastoor die zo sterk is in 't Grieks, redeneerde Wouter, en aan die andere zy hoor ik Styntje rammelen met 'r keukengereedschap. Aan den voorkant zyn de vensters, de hortensia, de binnenplaats en de kerk, en hier... daar zou 't moeten wezen, áls er iets was. Maar...
Ik kan niet juist zeggen door welken gedachtenloop Wouter tot het besluit kwam dat die vierde wand van de kamer niets geheimzinnigs bedekken kon. Misschien bedacht hy dat er zeker aan die zyde wel buren zouden wonen die niet betrokken konden zyn in romantiek. Maar opeens sloeg hy de ogen op den grond. Onder dien vloer was zeker plaats genoeg voor prikkelende akeligheid. O ja, tot de tegenvoeters toe. God weet hoeveel rammelend gebeente zich daar in zwygende eenzaamheid lag aan te kyken! Misschien ook dwaalden er nog levende slachtoffers van inquisitie en verliefde bisschoppen in die gewelven rond. Wie weet of niet juist op dit ogenblik de schone Isabella haar voorlaatsten adem uitblaast. Daar knerste iets...
Wouter hield den adem in. Ik weet waarachtig niet wat er knerste, en geef den lezer in overweging te geloven dat het geluid 'n alleronschuldigste oorzaak had.
...daar knerste iets. Zou er dan toch inderdaad onder die mat... In geen van de romans die Wouter gelezen had, waren de valluiken met matten bedekt geweest. Dit kon de nieuwste manier wezen, en in romantiek moet men op alles verdacht zyn. Wouter was volstrekt niet van plan den goeden pater Jansen te verraden als-i z'n geheimen zou ontdekt hebben, o neen! Integendeel, hy wou niets liever dan deelnemen aan al de schatten en kastelen die er aan 't licht komen zouden, zodra hy zou afgedaald zyn in 't hol waar hem de schone Isabella zieltogend lag te wachten. Eerst dat arme schepsel bevryd, en dan met volle zeilen den oceaan der romantiek ingestevend! Isabella-zelf zou er schik in hebben, als ze maar eerst behoorlyk verlost was uit dat gewelf. Maar... wás er 'n gewelf? Wás er 'n hol? Om zekerheid te hebben, stampte Wouter met den voet...
- Wou je wat, jongeheer? vroeg Styntje die juist de kamer binnentrad, en Wouters grondig onderzoek niet best begreep.
- Neen, o neen, juffrouw, volstrekt niet! antwoordde hy bedremmeld. 't Is maar dat... dat ik...
- Als u iets mankeert... we hebben haarlemmer-olie in huis.
- Dank u, dank u. 't Was maar dat ik... dat m'n voet slaapt. Dát was het!
- Ja, nietwaar, en dat prikkelt zo. Ik heb 't ook wel eens gehad. Maar 't gaat altyd weer over. Ik moet hier wezen, ziet u, om paters Jézekie te schuren.
En de goeie Styn nam 't Christusbeeldje van den wand, en poetste het en wreef het dat het glom. De crucifix had waarlyk geen reden tot klagen over verwaarlozing, al zou dan de oppervlakkige beoordelaar menen dat Styntje wel wat ruw omging met het symbool van haar geloof. De oorzaak van deze schynbare onverschilligheid lag in gewoonte, en in afwezigheid van tegenstand. Wie kwaad van 't afgodsbeeldje gesproken had, zou 't zeker by Styntje moeilyk te verantwoorden gekregen hebben, maar nu hieraan niet gedacht werd, behandelde ze haar Jézekie met niet meer omslag dan elk ander voorwerp van metaal dat ze reinigde, schuurde, wreef en oppoetste.
- Kyk, wat-i glimt! zei ze. Net 'n kaarsenmakers kat in den maneschyn, vind je niet?
Wouter had nooit 'n kat van de omschreven soort en in dat byzonder licht gezien, maar toch erkende hy onvoorwaardelyk dat het beeldjen er goed uitzag.
- Ja, 'n mens moet zindelyk op z'n goedje wezen! Ik heb wat te stellen met pater... daar heb je geen begrip van! Want hy... denk je dat-i om iets denkt? Neen, dat doet-i niet. En weet je waarom? Wel, omdat-i altyd denkt aan wat anders. De man is 'n engel van God, en zou vergeten z'n neus te snuiten, als ik 'm niet zei: pater, je bent verkouwen. En je gaat zo naar Haarlem? En pater ook? Wat ga jelui daar doen? 't Is 'n hele reis.
Wouter verhaalde een-en-ander van 't voorgevallene, maar slaagde er niet in, Styntje begrypelyk te maken wat er eigenlyk geschied was. Hoofdzaak voor haar was en bleef paters reis naar Haarlem.
- Als-i maar geen kou vat, mymerde zy halfluid, of...
- 't Is mooi weer, juffrouw, zei Wouter.
- O ja, dát is 't! Maar... och, kou vatten is ook 't ergste niet. Ik voel me-n-altyd als 'n mal mens als-i uitgaat, en dan zo ver! Kan je me zeggen waar-i nu heen is?
- Geld wisselen, zei Wouter.
- Geld? Daar heb je-n-'t al! Nu zit ik in dodelyke angst. Ik wou dat-i al goed en wel weerom was.
Ze pakte het gereedschap waarmee ze 't Christusbeeldje zo verkwikt had, by elkander, en verliet morrend het vertrek. Wouter wist alweer niet wat-i van Styntje te denken had. Haar kleding en voorkomen was als van 'n zeer bejaarde dienstmaagd, maar de gemeenzaamheid waarmee ze sprak over haar meester - de man bleek tot het ‘goedje’ te behoren dat ze zindelyk te houden had - bracht hem in de war. Styntje maakte met pater niet meer omslag dan met haar crucifix, al kan ik verzekeren dat ze voor beiden met vreugd den dood getrotseerd had. Er zou in dit byzonder geval weldra blyken wat de oorzaken waren van haar bekommering over paters reis en 't geldwisselen. Er vertoonde zich 'n bedelaar voor 't raam waar de hortensia prykte. De man keek naar binnen, niet zozeer als iemand die vraagt, maar als 'n verwachte persoon die te kennen geeft dat-i er is. Weldra werd hy door 'n tweeden en derden gevolgd, die almede blyk gaven zich volkomen thuis te voelen op 't binnenplaatsje dat den pater voor antichambre scheen te dienen. Velen maakten 't zich gemakkelyk, en gingen op 't een of ander uitstek zitten dat aan huis of kerk te vinden was, als wilden zy door 'n charade en action de waarheid uitdrukken: