Volledige Werken. Deel 7. Ideeën, zesde bundel. Ideeën, zevende bundel. Aleid. Onafgewerkte blaadjes
Aleid Twee onafgewerkte bedryven uit een onvoltooid blyspel
1258.
De talentvolle schryver van 't verhaal dat we zo-even met gepaste roering genoten hebben, is even goed 'n specialiteit in 't onderwyzen en mens-maken als de neuswyze heer Schmeltzer. Ik meen zelfs dat hy in dat vak 'n hogeren rang dan deze bekleedt, maar ik durf dit slechts onder enig voorbehoud verzekeren, daar m'n nederlands genie niet toereikt om wys te worden uit de juiste betekenis van duitse titels. De man is Seminar-Direktor, 't geen zeker zoveel zeggen wil als bestuurder van 'n zielenplantentuin of opzichter van 'n zedelyk-zaadstrooiery. Die vertelling over Bartheltjes wanhoop en Kareltjes vromigheid, schynt een van de zaadjes te wezen die hy ook buiten z'n pépinière wenst te zien opschieten. Daarom sloeg hy 't met behulp van zetter en drukker 'n paar vleugeltjes aan, en als de gewiekte peul van 'n esdoorn zweefde daarop het onnozele ding de wereld in, om zachtkens neer te stryken in dezen Zevenden bundel van m'n Ideeën. Laat ons hopen dat het daar wortel schiete, en 'n goeden grond vinde. De eerste vrucht die ik van dit inboeten verwacht, is 'n gezonder beoordeling van des Gymnasial-Direktors liberale afkeuring, dan gemeenlyk aan uitvallen van die soort tegen 't ‘geloof’ te beurt valt. Dáártoe wil ik opwekken.
Niemand zal ontkennen dat de vertelling waarop de geestelykzaadstrooier z'n kwekelingen onthaalt, laf en wässrig is. Doch dit geldt slechts den styl en de inkleding. De inhoud-zelf beantwoordt op 'n heel klein beetje na aan de eisen van de Kunst. Ik heb op 't ogenblik geen lust dit toe te lichten, en bepaal me tot de opmerking dat hier byna al de door oude en nieuwe kunstrechters voorgeschreven ingrediënten in voldoende maat aanwezig zyn om die Barthel-historie tot 'n volmaakt drama te stempelen. De enige aanmerking die er te dezen aanzien op de vertelling zou kunnen gemaakt worden, grondt zich op de onzekerheid waarin de lezer wordt gelaten omtrent het lot van die werklui aan den overkant van de straat. We weten niet of ze onder 't afbouwen van dat huis, armen en benen braken, en misschien den nek. Of, juister gesproken, de schryver heeft verzuimd ons in 'n voorlaatste hoofdstuk te vergasten op hun welgestaafde heelhuidigheid. De verzekering van den braven Arner dat na z'n gebed de lieve God wel terdeeg voor die mensen zorgen zou, moest zeker voldoende wezen voor Kareltje, en behoort dit ook wel te zyn voor ieder gelovige, maar de mogelykheid bestaat dat er eens onder de toeschouwers of lezers 'n enkele was die niet zo vast op de kracht van 't gebed vertrouwde, en ten behoeve van den zodanige had de eerwaarde schryver de proef op de som moeten leveren. Een andere aanmerking evenwel - en ze getuigt van nog kunstkeuriger nuffigheid - zou kunnen gemaakt worden op de gehele werkliedenepisode, áls episode. Sommigen namelyk zouden kunnen beweren dat de aristotélische eenheid van handeling wel 'n beetje verbrokkeld wordt, omdat de auteur in één verhaal, of althans heel kort na
elkander, aan God twee werkstukken tegelyk opdraagt. Het komt hun voor dat hierdoor misschien z'n macht, en zéker de aandacht van den lezer, enigermate versplinterd wordt. Voorzover zy die dit gevoelen toegedaan zyn, in Nederland tehuis behoren, beroepen zy zich op Stuart Mill, Spencer, Taine, dezen of genen correspondent van de Débats, - hoe onbekender hoe liever, maar altyd 'n zeer beroemde schryver - en dergelyke echt-oud-vaderlandse autoriteiten meer.
[*]
Over 'n paar nummers hoop ik op de hier met 'n zyslagje vereerde citeerziekte nog eens terug te komen. Nog eens, want ik sprak daarover reeds in bundel V Zesde deel, blz. 729), voorts in 722, 943, 960, 964, in een der noten op 482, en op meer plaatsen. De kwaal is ergerlyk.
(1876) Al die kunstrechters houden stokstyf vol dat men huishoudelyk met Gods renommee van hulpvaardigheid moet omgaan, en dat de buitengewone inspanning die hy aan 't bewaren van die werklui - heel aan den overkant van de straat nogal! - moest ten koste leggen, wel 'n afzonderlyk verhaal van den heer Seminar-Direktor verdiend had. En ook aan Arner wordt volgens die verstandsaristarchen iets te kort gedaan. De man had twéé keer duchtig gebeden, en toch blykt er maar dat-i éénmaal z'n zin kreeg. En 't had hem nogal 'n brok van z'n nachtrust gekost! Had niet het stuk moeten eindigen met overlegging van de behoorlyk gelegaliseerde attestatiën de vita van al die timmerlui en metselaars, gedagtekend van 'n datum ná afwerking van dat huis? En had niet de schryver daarby moeten voegen - altyd volgens de genoemde vaderlandse autoriteitjes - de fotografische afbeelding der gebroken armen, benen en nekken van alle handwerkslieden die ooit gewerkt hadden aan ándere huizen in ándere straten, voor wier welvaren die lieve goede God niet had mogen zorgen omdat er niet door slapeloze jongetjes voor hen gebeden was? Niet zonder me voor te nemen van al deze opmerkingen 'n dankbaar gebruik te maken voor 't geval dat ik eens 'n drama ging schryven met 'n ‘God’ er in, ga ik ze nu voorby om my te bepalen tot den inhoud van 't verhaal. Die inhoud is consequent, o, zeer liberale heer Schmeltzer, en, op 'n klein beetje na - slechts op den grondslag na! - correct. Wie er 'n God op nahoudt, kan en mag verwachten, moet van hem eisen zelfs, dat-i luistert naar de gebeden die men tot hem opzendt, en dat-i die gebeden
ordéntelyk verhoort. Waartoe zou in-godsnaam 'n God dienen als-i niet dáártoe dienen kon? Welke funktiën zou hy in 't heelal te verrichten hebben, wanneer dát niet z'n funktie was? De brave Arner had in z'n gerustheid over 't lot van die werklui volkomen gelyk, en zou 't recht gehad hebben z'n God hevige verwytingen te doen indien een hunner in weerwil van z'n gebed was komen te verongelukken. Ziehier hoe de man in dat geval - maar 't is en blyft altyd 'n heel ondenkbaar geval - zou gesproken hebben:
- Hoor eens, lieve goede God - lief en goed nu, bywyze van spreken, en omdat me die woorden in den mond bestorven liggen - met of zonder lief en goed dan deze keer, dat gaat zo niet! Denk je dat ik bidden en geloven kan voor niemendal? 't Is 'n manke vriendschap die op één been loopt. Voor uw genoegen stel ik me aan als 'n krankzinnige, voor uw eer doe ik dag en nacht m'n uiterste best m'n kinderen gek te maken - Kareltje kon er niet van slapen, de stumperd! - en als zich dan zo van tyd tot tyd eens 'n kleine gelegenheid opdoet om my 'n pleziertje weerom te doen, dan hou je je schuil. Uw eigen zoon heeft vast beloofd dat ge alles doen zoudt wat ik u in zyn naam vroeg. De heer Seminar-Direktor, die waarlyk met zulke dingen de hand niet licht, kan getuigen dat ik nooit in gebreke bleef van dien naam 'n klinkend gebruik te maken - met het bloed des kruises er by, waarachtig! - en toch hebt ge dien metselaar twee ribben en 'n sleutelbeen laten breken. 't Is waarlyk m'n gewoonte niet, iets onmogelyks te vragen...
Ei, waarom toch niet, brave, vrome, gelovige, de onmogelykheid aanbiddende Arner?
...m'n bescheidenheid is van algemene bekendheid - Multatuli heeft er zelfs glossen op gemaakt
[*]
Waarschynlyk heeft de godzalige Arner hier 't oog op de nummers 906-909, die ik wel eens door dezen of genen Seminar-Direktor wou weerlegd zien.
(1876) - en het valt me dus heel hard, teleurgesteld te worden in zo'n eenvoudig zaakjen als twee ribben en 't sleutelbeen van 'n metselaar. Vlak hiernaast woont iemand die nooit bidt, en al z'n ribben zyn gaaf en heel. Wat moet Kareltje wel denken over 't krediet van 'n biddend christen, als er zo weinig acht wordt geslagen op myn tussenkomst?
*
De jongen is in staat met 'n dollen kop zich te verslingeren aan ongeloof, godslastering, ongodistery...
O, neen, Arner! Als Kareltje begint in te zien dat z'n vader niet veel zy spint met z'n bidden, wordt-i subiet liberaal, d.i. hy zal betogen dat het vertrouwen op God 'n ‘geradezu krankhafte’ toestand aanduidt, maar tegelykertyd zal hy den eerlyken atheïst verafschuwen, die niet verkiest te begrypen dat de onmachtige, nutteloze, onbruikbare God, in weerwil van al die vernietigende eigenschappen, nog immer 'n God blyven zou. Om bewaard te worden voor de krankzinnigheid van z'n vader, zal Kareltje - men moet immers niet alles weggooien? - den grondslag daarvan met hand en tand vasthouden, maar de logische gevolgen van z'n eigen stelsel ontkennen. In één woord, Kareltje zal moderniter aan 't knoeien gaan, zoals 't liberale voorbeeld leert.
De zeer verlichte heer Schmeltzer namelyk is königlich preussischer beambte by 't Onderwys. Hy gelooft dus in God, of moet dit voorgeven, want oprechte ongodisten worden uit zulke betrekkingen geweerd in den Staat waar onlangs 'n onderwyzer officieel bedreigd werd met ontslag, indien hy verzuimde z'n huwelyk te doen inzegenen door 'n dominee of pastoor.
[*]
In de ministeriële beschikking die op de vraag van den onderwyzer genomen werd, maakte men zich als naar gewoonte schuldig aan de onnauwkeurigheid die - vooral by de invoering van 't burgerlyk huwelyk - het wanbegrip van de meeste leken omtrent dat onderwerp in de hand werkt. Dezelfde minister die de nieuwe wet had doorgedreven en ingevoerd, waarby 't sluiten van huwelyken met uitsluiting van de geestelykheid wordt opgedragen aan 't burgerlyk bestuur, sprak in dat stuk van: ‘trouwen in de Kerk’. Deze zonderlinge blunder begaat men trouwens overal. Het inzegenen moest dunkt me, ieder vrystaan, zelfs 'n geestelyke. Waarom niet?
(1876) Op denzelfden grond durf ik wedden om al wat men wil, dat de liberale heer Schmeltzer, indien hy kinderen heeft, die zal hebben laten dopen, By, naast, boven en behalve 't gewone godsgeloof, komt by hem alzo ook de onzinnige christolatrie tot haar onrecht, en de man die zich verstout Kareltjen en z'n vader naar den dokter te verwyzen - ook ik ben overigens in zulke gevallen voor de medicatie met glauberzout! - diezelfde man schaamt zich niet, het bygeloof in de hand te werken door er tegen beter weten aan, twee goden op na te houden. Of er in zo'n verhaspeld gemoed nog bovendien plaats is voor den heiligen
Geest... och, dit komt er niet op aan! In 't veen ziet men niet op 'n turfje. Hoofdzaak is en blyft, zich dapper liberaal te tonen in 't bestryden van die vervloekte clericalen by de stembus. Ik zeg: leve de Seminar-Director met z'n Kareltjen, en me dunkt dat God van dezelfde opinie wezen zal, want het moet hem ergeren dat de mensen die wel geloven dat-i hemel en aarde schiep, hem niet de macht toekennen om Bartheltjes vader - met behulp van anderhalven overbuur nogal! - aan vyf gulden zuidduits courant te helpen. De liberale Schmeltzers die nog altyd tegenover vader Terach 't verwaand Abrahammetje spelen, verwys ik naar een der noten op 887 in de laatste uitgaaf van bundel III.