Multatuli.online


Rouge perd!

Intussen hadden de croupiers zich bezig gehouden met het gereed maken van de kaarten voor de nieuwe taille. De zes spellen waren opgenomen uit den in de tafel weggezonken bak, waarin na elken coup de kaarten worden weggeschoven. Ze werden in pakjes verdeeld, tussen elkander ingeschoven, van hand tot hand overgegeven, telkens weer dooreen gemengd, en eindelyk weer by elkaar gevoegd tot één pak.

Nu bood een van de croupiers aan iemand uit het Publiek de ‘coupe’ aan. Dit couperen geschiedt steeds door een lid der galerie, die hierdoor in zekeren zin tegenover de Bank het Publiek vertegenwoordigt. Men steekt op 'n willekeurig te kiezen plek, een stukje wit karton tussen de gemengde zes spellen die hierdoor in twee delen worden gesplitst, waarvan dan het onderste bovenop wordt gelegd. Het spreekt vanzelf dat deze coupe een altijd onbekenden, maar zeer rechtstreeksen invloed heeft op de taille die door de ligging der kaarten bepaald wordt. ‘Mais à qui donc la coupe?’ vroeg de croupier, nadat verschillende aanwezigen geweigerd hadden, de rol te vervullen van onbewusten lotbeschikker.

Spelers namelyk zyn byna zonder uitzondering bygelovig, en menen dikwyls: qu'ils n'ont pas la main heureuse. Anderen vrezen dat ze 't ‘lot’ boos maken, door 'n al te stoute inmenging in z'n zaken. Z.H. wil eerbiedig behandeld zyn. Ook zyn er, die zich laten afschrikken door den mogelyken wrok van dezen of genen, wanneer de door 't couperen bepaalde taille niet naar z'n zin is.

Ons studie-exemplaartje staarde verdrietig voor zich neer op de tafel, en prikte arabesken op 'n speelkaartje. Hierdoor konden de blikken van den croupier die uitnodigend den kring rondgingen, de hare niet ontmoeten. Eindelyk toch, verwonderd over 't lange wachten, waarvan ze de oorzaak niet kende, zag zy op. De geëmployeerde bood haar de kaarten aan... ‘Et viens diriger ma main...’, suisde 't haar in de oren.

Byna wezenloos, en als gebiologeerd, nam ze 't kartonnen blaadje...

‘Grâce... grâce! Non... non!’

...en stak het ergens tussen de driehonderd-en-twaalf speelkaarten: zyzelf had nu de taille bepaald!

Helaas!

De eerste zet was rouge: de twee louis die daar zo lang sarrend hadden liggen wachten, en oorzaak waren dat ze niet was vertrokken by 't eind van de vorige taille, werden door een der geemployeerden weggestreken.

Nu was de tyd daar, om werkelyk op te staan. Wat ánders?

‘Rouge perd!’ werd er geroepen. O zeker: rouge perd, zwart wint, nu zy niet gezet heeft! [*] By het uitroepen der coups van de trente-et-quarante wordt altyd de rode kleur genoemd. Rouge perd of rouge gagne heet het. Waarom men niet eenvoudig de winnende kleur noemt, is 'n mysterie. Zo zyn er meer terminologische duisterheden. Op de roulette heet nummer één nooit un, altyd premier.

En weder: rouge perd!

En nog-eens!

Zwart won zeven of acht keren achter elkander.

- Il paraît que la noire a une série cette fois. Madame aurait dû jouer à la noire, zei achter haar stoel een der bekende profeten die zo precies alles weten te voorzeggen wat geschied is.

Ach ja, ze had moeten zetten!

Zou ze 't nu doen? Nu nog?

‘Rouge perd!’ Alweer 'n zwarte...

- En voilà dix, zei de profeet. Je vous l'ai bien dit... c'est une série de la noire. Pourvu qu'elle ne s'épuise pas trop tôt... il y en aura davantage.

Zeer juist. Als er nog meer zwarten volgen, zal de serie nog groter worden. Als de serie groter wordt, komen er nog meer zwarten. De man was opzettelyk geboren voor kranten-politicus.

‘Rouge perd!’ riep de croupier.

- Que vous ai-je dit? blufte de ziener.

‘Rouge perd!’

- Voilà la douzaine au grand complet! Douze noires! Et même... eh... eh... voyons... attendez!

‘Rouge perd!’

- Treize noires! Eh... eh... eh... je l'ai bien dit! Ne l'ai-je pas dit? Voyez, m'sieur! Madame, voyez! C'est une série de treize, et... peut-être davantage! Qui sait! Quand la noire persiste, il y aura... voyons... attendez...

Met uitgestrekten hals volgde hy nu, binnensmonds meetellend, de neergelegde kaarten, en was hierin de enige niet. De hele galerie verkeerde in spanning. Velen stonden op, en bogen zich over de tafel naar 't midden, om toch vooral de eersteling te genieten van 't nóg nieuwere nieuws, dat gaandeweg scheen toe te nemen in belang. Alleen Lord Ci-devant scheen geen lust te hebben in verbazing.

‘Rouge perd!’ riep de croupier.

- Quatorze! Ne l'ai-je pas dit, m'sieur? Madame, ne l'ai-je pas dit? C'est qu'une couleur... une fois en train... et pourvu qu'elle continue...

‘Rouge perd!’

- En voilà encore une! Quinze noires! C'est prodigieux, n'estce pas? Voyez...

De vervelende babbelaar toonde aan al de omstanders het kaartje waarop hy de loop der zetten naprikte, en deed dit met 'n soort van zelfvoldoening, alsof het spel zich naar zyn kaartje geregeld had. Precies 'n krant alweer! ‘Hebben we niet gezegd dat er oorlog komen zou, als de vrede verstoord werd?’

‘Rouge perd!’

- Eh... eh... seize! C'est extraordinaire, en vérité. Mais... on aurait dû en profiter! C'est qu'on n'a pas voulu me croire!

Waarom had hyzelf dan daarvan geen gebruik gemaakt?

- Il y avait là une fortune à gagner...

Dat kan men van elke groep zetten zeggen.

- C'est incroyable! Voyez, m'sieur! Voyez, madame! Il y en a seize dejà! Eh... eh... voilà ce qui s'appelle une série! Et il se pourrait, que... peut-être... qui sait! Attendons encore ce coup là! Vous verrez que... peut-être...

‘Rouge perd!’

- Ne l'ai-je pas dit? En voilà dix-sept! C'est...

- Zu kolossal, riep hier onze oude kennis, de heer Friedrich Plump, der Wissenschaften Zögling, die by dezen zet een heel tweeguldenstuk op rood had gewaagd.

- Zu kolossal... auf Ehre! So 'ne Seeeerje ist mir mein Lebtag nicht vorgekommen!

Zyn Lebtag!

Waarde Friedrich Plump, alle respect voor uw Lebtag, maar indien een serie van zeventien zwarten te kolossaal is - en dus onmogelyk, want er is geen ‘te’ in de Natuur - waarom smeet ge dan niet, na den zestienden zwarte, de zes gulden die ge nog in uw zak hebt, op rood?

‘Rouge perd!’ klonk het nogeens.

- Dix-huit! Eh... eh... qu'ai-je dit?

- Zu kolossal!

‘Rouge perd!’

- Eh... eh! Dix-neuf! N'est-ce pas que c'est inoui? C'est... fabuleux, m'sieur! Madame, c'est incroyable...

- Aber nein! So etwas ist noch nie da gewesen! Es ist nun aber wirklich zu...

- C'est... énorme!

- Grossartig! Kolossal!

Hier mag de schrandere lezer plaats geven aan de opmerking hoe wysbegeerte de mensen verbroedert. Herr Friedrich Plump had zich nooit aan kennis der franse taal bezondigd, en de Fransman verstond geen woord Duits. Maar hun zielen ontmoetten elkaar zo eensgezind op den breden zottenweg der verbazing, dat ze elkanders adjektieven grif verstonden.

En, op weinige uitzonderingen na, deed de galerie eenstemmig mee. Het langgerekt blazend ‘hè’ dat bekend is aan ieder die ooit 'n vuurwerk zag afsteken, verving met goed succes al de uitroepingen die ik den lezer spaar. Nog welsprekender was de stilte die telkens het algemeen losberstend bewondering-pneuma voorafging. Het scheen wel of men bevreesd was, het ‘lot’ te storen in 't verlossen van al die zwarten. De milde kraamvrouw had rust nodig. Maar, als dan eindelyk weer 'n nieuwe telg behoorlyk ter wereld gekomen en geproclameerd was, werden de sissende hè's des te luider uitgeblazen. Ze vormden dan één zucht, 'n geluid dat 't midden hield tussen de voorspelling van aanstaand bezwyken, en 'n ademhaling na 't opeens wegwerpen der al te zware vracht van opgespaarde bewondering.

Men mene niet dat die belangstelling in verband stond met winst en verlies. Byna niemand speelde. Zelfs Friedrich Plump was uit het veld geslagen. Hy kneep de drie dubbelguldens die hy in den zak had, maar durfde er geen van zetten. Spelers zyn by zulke gelegenheden bevangen door zekeren schroom. Er werden slechts enkele geringe mises op de tafel geworpen door nieuw aangekomenen die niet ingewyd waren in de crisis, en alzo onbewust de geheimzinnigheid van 't ‘lot’ trotseerden. De onthouding van de anderen berustte op iets als vrees: ‘dat de zwarte kleur nu toch wel uitgeput wezen zou’. En op rood te zetten... tégen de gagnante... ‘hm, hm, dat is gevaarlyk, zeer gevaarlyk!’

Ook onze Lord Ci-devant speelde niet. Maar dit lag aan den tyd van 't jaar. We waren in de laatste week van 'n kwartaal. Niets evenwel duidde aan, dat-i deze taille vreemder vond dan elke andere. Ik geloof 't graag. Hy was uitgestudeerd in 't nil mirari. Die oefening had hem honderdduizend pond gekost. Hy hield zich heel tevreden bezig met 'n tandenstoker, z'n enig diner op dien dag.

De twintigste zwarte was ook gekomen.

- C'est excessivement dangereux maintenant, verzekerde de profeet. Vous comprenez que la noire... quand elle se déclare si opiniâtrement... c'est pyramidal! Vingt noires! Tenez, m'sieur, je vous expliquerai ce que c'est. Il faut connaître le jeu, tout est là! C'est une taille qui... qui... contient une série énorme de noires... voilà ce que c'est! Et la raison en est... voyons ce coupci...’

‘Rouge perd!’

- Ne l'ai-je pas dit? Vingt-et-une, m'sieur, vingt-et-une! C'est... une série de la noire! Il faut connaître le jeu. La noire était en retard, m'sieur, et elle se rattrape. Voilà la raison! C'est madame qui a fait la coupe. Une couleur en retard... cela se rétablit toujours, et vous verrez que... cette fois-ci... à moins que la rouge ne reprenne le dessus...

‘Rouge perd!’

- Qu'ai-je dit? Ne l'ai-je pas dit? N'est-ce pas que c'est...

- Das ist nun aber wirklich zu...

Noch de profeet, noch de andere wysgeer hadden adjectieven meer. En ook het vuurwerks-pneuma van de anderen klonk wat gedempt, en als onder zeker voorbehoud. Men wilde adem sparen voor nog groter verbazing. Hoe toch, als eens 't ‘lot’ meer zwarten in voorraad bleek te hebben, dan men in staat was vreemd te vinden?

‘Rouge perd!’

- Vingt-deux! Que vous ai-je dit? C'est la noire qui...

En ons arme vrouwtje, dat daar nog altyd zat met haar ongewisseld biljet vóór zich! Bitter, bitter, bitter was 't voor haar, al die zwarte slagen te horen uitroepen, zy die reeds zo lang op slechts 'n klein deel van zo'n serie gehoopt had! Och, hoe wreed, hoe vals, hoe martelend! Was 't niet, of 't ‘lot’ haar bespotte? ‘Je ziet dat ik wel seriën van zwart heb, maar voor u niet!’

Ach, nu had ze gaarne willen opstaan, maar ze had er de kracht niet toe. Waarom niet terstond dat biljet gewisseld, terstond na 't verliezen van het laatste goud? Dan had ze geen zetten laten voorbygaan! Dan ware in weinig slagen haar doel bereikt geweest! Dan had ze nu, opgetogen van vreugd, de pynbank kunnen verlaten, waarop ze zo gefolterd werd! Dan had ze...

- C'est madame qui a fait la coupe, hoorde ze nu weer verkondigen door den allemans-profeet, die nog altyd achter haar stoel stond.

Ze voelde dat-i haar aanwees als de scheppende artiste van 't aanschouwd wonder.

- Mais madame a eu le tort de n'en pas profiter! Eh... eh... eh... si madame voulait me procurer une nouvelle taille pareille... eh... eh... eh... je saurais bien... ce que j'aurais à faire... eh... eh! Ik gis dat dit geestig lachje z'n voornemen aanduidde om op zwart te spelen, zodra hy vooruit weten zou dat er zó'n serie in de kaarten lag. En weer scheen hy onze arme gemartelde aan de omstanders voor te stellen, als de veroorzaakster van zoveel vreemds.

- En voilà une qui sait couper, moest ze nogeens horen. De wyzende vinger van den hatelyken kornak brandde haar in den rug.

Ze zat als wezenloos. Opstaan kon ze niet. Ze voelde dat ze neerzygen zou, zodra ze haar stoel verliet. Aan 't wisselen van 't biljet dacht ze niet meer. Bovendien, voortspelen? Nu? Waarop? De serie van zwart, waarop ze zoveel overspannen hoop gevestigd had, ‘de serie die toch ééns komen moest’ meende zy altyd, was er nu geweest, en wel veel groter dan voor háár doel nodig was. Wat ze voor 'n grond van hoop had gehouden, was werkelykheid geworden, maar... voor háár een sarrende bespotting!

Wat nu?

Ze verlangde weg te zyn, ver weg... dood misschien!

En na de mislukking van 't plan, die haar zo wreed martelde, wachtte haar nog 'n andere pyniging. Ze moest het gebeurde meedelen aan haar man! Ze moest hem zeggen dat alles, alles voorby was, en dat voortaan hy, zy, de kinderen...

Om die vyfduizend franken by elkaar te krygen, hadden ze... Neen, denken kon ze niet. Overmaat van smart maakte haar gevoelloos. Ze was als vernietigd.

Daar werd ze zacht op den schouder getikt door een der zaallakeien, die haar kwam vragen om: ‘einen Lowìh für den Herrn Gemahl der da draussen sass’.

Dit nu was wel meer geschied, als zy den gemeenschappelyken portemonnaie by zich droeg, en hy in den restaurant een kleine vertering te betalen had. We hebben hem een glas limonade horen bestellen...

De huishoudelyke aard van deze boodschap riep haar tot bezinning. Sedert uren had zy gedroomd van duizenden, of liever van de veertigduizend franken die ze nodig had, en de waarde van geld in den dagelyksen omgang kwam haar geheel veranderd voor. De drie, zes, twaalf louis, die herhaaldelyk als haar mise op 't tableau hadden gelegen, schenen haar slechts speelmerken, fiches, legpenningen, toegangkaartjes tot het verblyf der bewuste veertigduizend franken... geen geld dat waarde had op zichzelf. Op eenmaal kwam nu het verzoek van haar man, om een geldstuk dat strekken moest tot het voldoen ener kleine schuld, haar wekken uit de begoocheling die zich van elken gast der groene tafel meester maakt. Ze begreep wel dat haar man niet juist 'n gehelen louis nodig had, maar ‘hy kon toch door 'n knecht niet om groschen of kreutzers laten vragen?’ En, bovendien...

O God, dát was het misschien! Hy wilde weten of ze nog 'n louis bezát?

Er was haast by, hem tenminste dáárover gerust te stellen. Snel wierp ze het biljet den croupier toe, en wilde hem verzoeken daarvoor goud te geven, maar de woorden stikten haar in de keel. Ze kon geen verstaanbaren klank uitbrengen...

Sedert lang was de fameuze serie gesloten, en ook de door haar gecoupeerde taille was door 'n andere vervangen. De liefhebbers bewaarden het kaartje waarop de vorige geprikt stond, als een curiositeit.

- Der Herr lässt bitten um nur einen louis-d'or, herhaalde de knecht, die meende dat ze hem niet verstaan had.

- Natuurlyk, mompelde Semi-ur, de limonade moet betaald worden...

- En kristallen schieten, zei 'n ander gnoompje.

Het biljet dat ze wisselen wilde was op zwart gevallen.

- Tout? vroeg de croupier welwillend, omdat-i sedert lang had opgemerkt dat ze gewoon was lager mises te zetten.

Ze wilde te kennen geven, dat ze 't bankpapier slechts had toegeworpen om het te doen wisselen. Maar de als dichtgeschroefde keel weigerde haar de dienst. Nu trachtte zy den râteau te grypen, om daarmee het dure papiertje weg te schuiven van z'n al te gevaarlyke plaats, maar 't ding was in handen van andere spelers. En toen 't eindelyk vry kwam, en zy 't met bevende hand opgenomen had:

- Tout va au billet! zei de croupier, dien 't verveelde dat-i geen antwoord kreeg.

‘Rien ne va plus!’

En met zyn harkje sloeg hy nu den râteau terzyde, waarmee zy eindelyk op 't punt stond haar laatste bezitting te redden uit de klauwen van 't verfoeilyke spel.

- Pardon, madame! C'est trop tard. Le point est connu!

Inderdaad! Reeds was er quarante geroepen voor de eerste ry. Quarante, 't hoogste point, en dat alweer voor rood!

- Ne l'ai-je pas dit? C'est excessivement dangereux maintenant de jouer à la noire. Vous comprenez... après une taille comme la dernière... la noire est épuisée! C'est la rouge qui dominera cette fois... à moins que... ce coup-ci... eh... eh... eh... que vous ai-je dit?

Waarachtig, ook de tweede ry telde quarante! De slag was nul.

- Nou, dat bankie is deur 't oog van 'n naald gekrope, zei 'n jonge dame uit Amsterdam, tot den dikken en WelEdelen Heer, die 'r papa scheen in koffie en suiker. Ook deed-i in deftigheid en afkeer van 't spel. Wel waagde hy soms 'n paar gulden: ‘och, ik doe dat zo voor 'n aardigheid, weet u!’, maar altyd als z'n dochters er niet by waren. En ook de jonge dames speelden nooit als papa 't zag. 't Was 'n familie vol principes en P.G., die zeer behoorlyk wist te gruwen van elke onbehoorlykheid. De jonge dame was op 't ogenblik bezig papa ‘aan den praat’ te houden by de kaartentafel om haar zusjes gelegenheid te geven tot wat gedobbel op de roulet. En om deze taak iets aangenaams by te zetten, maakte zy den ouden heer opmerkzaam op ons studie-exemplaartje.

- Kyk 't mens ereis gek uitzien. Se sweet er van! Se dee ook beter as se na huis ging!

Ach ja, de druppels parelden haar op 't voorhoofd. En ze zag doodsbleek. Of la noire zo byzonder épuisée was, als de spelprofessor opnieuw betuigde, weet ik niet, maar zeker was zy uitgeput, onze wanhopige strydster. Ze hoorde niet wat men rondom haar zeide, of althans ze verstond het niet. Al wat ze waarnam, loste zich op in één vermoeiend gegons. Ze begreep ternauwernood wat dat quarante en quarante après beduidde, en dat de slag niet gegolden had. Ook had ze 't besef niet haar inzet nu terug te nemen. Ze voelde zich als vernietigd, en zou neergezegen zyn, wanneer niet de drukkende volte aan weerszy haar had overeind gehouden op haar stoel.

De profeet waagde nu... 't was z'n eerste waagstuk dien dag... - Je fréquente les Jeux depuis trente ans, verzekerde hy de omstanders, et j'ai toujours remarqué que...

Nu ja, om de een of andere reden waagde hy nu 'n heel tweeguldenstuk op rood. Dit was zeer kies van den man. Hy, die door z'n diepe studie van de geheimenissen der groene tafel, de fortuinen maar voor 't grypen had, vergenoegde zich, nu hy ten laatste iets deed, met het minimum van de mise. Hy wilde de Bank niet plunderen, naar 't schynt.

- C'est un coup sûr... à moins que...

‘Rouge perd!’ riep de croupier.

- Sacré nom de dieu! De tels contretemps n'arrivent qu'à moi! Faut-il être déveinard pour avoir une chance pareille! Voyez, m'sieur... madame, voyez, moi qui ai prédit correctement - mais cor. rec. te. ment! - tous les coups, ne voilà-t-il pas, que le premier que je joue... mon dieu, quelle tuile! Voyez un peu, je vous en prie...

En hy betoogde uit 'n zestal geprikte kaartjes dat hy, volgens alle goddelyke en menselyke wetten dien fameuzen coup had moeten winnen.

Daar lagen nu waarlyk twee biljetten van duizend franken op zwart. De eigenares van dien inzet was wezenloos. Misschien wist ze niet eens dat die briefjes haar behoorden... des te beter! Want:

‘Rouge perd!’ riep nu de croupier.

Er werden twee biljetten bygelegd.

- Ik sou ze gou wegnemen, as 'k haar was! betuigde de Amsterdamse. Want zieje, papa, as se se nou weer verliest... dan het ze niks, en 't is 'r êge skult.

Dit is waar. Maar zy verloor ze niet. Er kwamen vier biljetten by. Daar lagen er acht... het maximum van de mise op de simple chance. Er volgden nog vier zwarten...

By elken slag werd er een maximum bygelegd...

- Combien y a-t-il de billets maintenant? vroeg onze patiënte stamelend, en als ontwakend uit 'n akeligen droom.

- Quarante, madame! antwoordde de croupier. Voulez vous retirer la masse?

‘O God, ik dank u! Ja, ja, geef hier, geef alles hier, alle veertig! Veertig... o God, ik dank u!’

Dit riep ze met dezelfde woorden die ik hier schryf, want ook zy was 'n Hollandse, en vergat in de verrukking van haar hart alle andere talen dan die waarin ze zo vurig had gebeden om uitkomst.

- Hm! God deed er niets aan, zei Semi-ur. 't Was de limonade! Als de man niet had laten vragen om 'n louis...

De croupier lachte haar vriendelyk toe. 't Scheen den man genoegen te doen, dat-i haar zo 'n schone som mocht uitbetalen. Hy sloeg vyf-aan-vyf de biljetten om 't klampje van z'n râteau, en reikte haar achtmaal achtereen den fladderenden schat toe. Ze greep de briefjes, kneep ze saam tot 'n vormlozen klomp, en vloog, de omstanders terzy dringend, de zaal uit.

- Nou, loop me niet omfèr! klaagde haar landgenote, nydiger dan eigenlyk gewettigd werd door 't onbeduidend stootje dat ze ondergaan had. Dat mens lykt wel mal! En wat 'n chemeen hollans! Seker uit 'n achterbuurt, of uit Den Bos of Défeter, of so-wat. 't Is werachtich sonde f'n 't chelt! Chot weet wat s'r mee doet!

- Very nice, indeed! zei Lord Ci-devant tot zichzelf - de enige persoon met wien hy zich scheen op te houden - en voor 't eerst bespeurde ik iets als aandoening op z'n gelaat. Het was de zeer adellyke vreugd over 't geluk van een ander. Waarschynlyk zou hy zich geschaamd hebben blyk te geven van banaal medelyden, die al te goedkope misdruk-uitgaaf van goedhartigheid.

- Et moi qui croyais la noire épuisée, kermde onze profeet. Doch terstond daarop legde hy zeer duidelyk uit, waarom de noire... als ze ‘épuisée’ was... en als ze toch eigenlyk niet ‘épuisée’ was... kortom, hy had het voorzien, en zou er zeker op gezet hebben, indien slechts...

- Zu kolossal! verkondigde Friedrich Plump.

- Limonade! riep Semi-ur.

- Kristallisatie! juichte 't Kristalmannetje.

En ‘alles in alles’ jubelde m'n hele lyfwacht van gnoompjes door elkander. Zelfs de muziek deed mee: heil dir im Siegerkranz! Voor 't eerst van m'n leven hoorde ik dien armzaligen deun met genoegen.

Ik volgde m'n heldinnetje. Mee geleden, mee genieten! Was 't niet billyk?

Haar man zat nog altyd op de plaats waar we hem een uur geleden verlaten hadden. Ze vloog op hem toe, wierp den veroverden schat op de tafel, en viel hem snikkend om den hals:

- Gered, gered! Daar zyn ze... alle veertig! Tel maar, tel maar... o God, gered! O God, ik dank u! En nu... nooit, nooit, nooit weer een voet in die vreselyke hel!

- Hm! Heel dankbaar is ze niet, zei Semi-ur. Heb je van z'n leven, daar gooit ze waarachtig 't glas limonade om vèr, dat haar zoveel goed heeft gedaan! Dom volk, die mensen! Nu krygt God die haar zo onbarmhartig tobben liet, al de eer van de zaak, en die arme scherven trapt ze tot gruis. Dat komt er van, als men oorzaak en gevolg niet aan elkaar weet te knopen... dom!

- Ze heeft dapper gestreden om haar gulden vlies, bracht ik bedeesd in 't midden.

- Dit kan waar zyn, maar veroverd heeft ze 't eerst toen ze niet streed. Zy gaf den moed op, en had le bras cassé, zoals de spelers dat noemen. Ze kon geen vin verroeren. Wat zou er van haar heldenstuk geworden zyn, zonder de limonade?

- Zeker! Maar zeg eens, waarom liet ge my 't vorige hoofdstuk ‘Eén tegen zeven’ noemen?

- Wel... de eenvoudigste zaak van de wereld. Uw mevrouw... Jason, die met haar vyf biljetten vyf-en-dertig winnen wilde, moest zeven vyanden uit het veld slaan. Dit lukt eens in de acht keer. Wy gnomen houden daar boek van. En erger nog, toen ze maar één briefje over had, stond de kans als één tot negen-en-dertig. Geslaagd is ze, maar... wie nu na haar iets dergelyks beproeven zou, heeft niet veel schoons te wachten: épuisé!

Zeg haar dit, als ge 't mens mocht weerzien. Of beter nog, maak het bekend in uw millioenenstudiën... ook 'n kristallisatie!