Multatuli.online

Volledige Werken. Deel 4. Een en ander over Pruisen en Nederland. Causerieën. De maatschappij tot nut van den Javaan. Ideeën, derde bundel

Een en ander over Pruisen en Nederland

Een en ander over Pruisen en Nederland

Aantekeningen

Notities in handschrift

Causerieën

Causerieën

I

II

III

IV

V

VI

VII

VIII

IX

X

XI

XII

XIII

XIV

XV

XVI

XVII

XVIII

De Maatschappy tot Nut van den Javaan

De Maatschappy tot Nut van den Javaan

Ideeën, derde bundel

Ideeën, derde bundel

541.

542.

543.

544.

545.

546.

547.

548.

549.

550.

551.

552.

553.

554.

555.

556.

557.

558.

559.

560.

561.

562.

563.

564.

565.

566.

567.

568.

569.

570.

571.

572.

573.

574.

575.

576.

577.

578.

579.

580.

581.

582.

583.

584.

585.

586.

587.

588.

589.

590.

591.

592.

593.

594.

595.

596.

597.

598.

599.

600.

601.

602.

603.

604.

605.

606.

607.

608.

609.

610.

611.

612.

613.

614.

615.

616.

617.

618.

619.

620.

621.

622.

623.

624.

625.

626.

627.

628.

629.

630.

631.

632.

633.

634.

635.

636.

637.

638.

639.

640.

641.

642.

643.

644.

645.

646.

647.

648.

649.

650.

651.

652.

653.

654.

655.

656.

657.

658.

659.

660.

661.

662.

663.

664.

665.

666.

667.

668.

669.

670.

671.

672.

673.

674.

675.

676.

677.

678.

679.

680.

681.

682.

683.

684.

685.

686.

687.

688.

689.

690.

691.

692.

693.

694.

695.

696.

697.

698.

699.

700.

701.

702.

703.

704.

705.

706.

707.

708.

709.

710.

711.

712.

713.

714.

715.

716.

717.

718.

719.

720.

721.

722.

723.

724.

725.

726.

727.

728.

729.

730.

731.

732.

733.

734.

735.

736.

737.

738.

739.

740.

741.

742.

743.

744.

745.

746.

747.

748.

749.

750.

751.

752.

753.

754.

755.

756.

757.

758.

759.

760.

761. Vervolg: publieke voordrachten.

762.

763.

764.

765.

766.

767. De algemeenheid van wanbegrip (541)

768.

769.

770.

771.

772.

773.

774.

775.

776.

777.

778.

779.

780.

781.

782.

783.

784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)

785.

786.

787.

788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)

789.

790.

791.

792.

793.

794.

795.

795a. Afkeer van arithmetische juistheid

796. Meeting te Batavia in mei 1848

797. Zekere theologieën. (554)

798.

799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)

800.

801.

802.

803.

804.

805. Likdoorns

806.

807.

808.

809.

810.

811.

812.

813.

814.

815.

816.

817.

818.

819.

820.

821.

822.

823.

824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)

825.

826.

827.

828. Het onderwys (561, vlgg.)

829.

830.

831.

832.

833.

834.

835.

836.

837.

838.

839.

840.

841.

842.

843.

844.

845.

846.

847.

848.

849.

850.

851.

852.

853.

854.

855.

856.

857.

858.

859.

860.

861.

862.

863.

864.

865.

866.

867.

868.

869.

870.

871.

872.

873.

874.

875.

876.

877.

878.

879.

880.

881.

882.

883.

884.

885.

886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)

887.

888.

889.

890.

891.

892.

893.

894.

895.

896.

897.

898.

899. Het zyn liegt niet. (574)

900.

901.

902.

903.

904.

905.

906.

907.

908.

909.

910.

911.

912.

913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.

914.

915.

916.

917.

918.

919.

920.

921.

922. Het beoordelen der zedelykheid (589).

923.

924.

925.

926.

927.

928.

Naschrift bij den tweeden druk

Naschrift by den derden druk

Aantekeningen

Verantwoording

Verantwoording

Een en ander over Pruisen en Nederland

Causerieën

De Maatschappy tot Nut van den Javaan

Ideeën, derde bundel

Alphabetische lijst van verklaringen


XVII

- Beste goeie markies... actualiteiten asjeblieft!

- Zeer wel! Onze Netje heeft ons gister een bezoek gebracht. Het mens zei dat ze 't in haar vaderstad - ‘Laaien’ noemt ze dat ding - niet kon uithouden, en nu weder een dienst in Den Haag had gekregen als hulpkeukenmeid in 't krankzinnigengesticht, waar haar tante hoofdkeukenmeid was, ‘en van alles de sleutels had’.

- Bon dieu, wat gaat ons dit aan?

- Wie weet! Stelt gy belang in de algemene welvaart?

- Wel zeker, we lezen den N. Rotterdammer.

- Heb dan geduld met my en Netje. Ge zult zien dat alle wegen naar Rome leiden, en dat ik van onze gewezen keukenmeid overgaande op iets anders, al zeer spoedig in de gelegenheid wezen zal u een paar opmerkingen mee te delen, die uw hoofdartikelensmaak ten volle zullen bevredigen. Of liever, ik laat het aan uzelve over die opmerkingen te maken.

Ik zeide dan dat zekere Theophile, wonende in de Kromme Nieuwstraat te Amsterdam, blykens de attesten van dankbare beweldadigden, een onfeilbaar middel heeft uitgevonden om den baard te laten groeien...

- Dat zeidet gy niet. Ik wil 't daarom niet minder geloven, maar welk verband is er tussen den baardscheppenden kunstenaar in die sferoïdale straat met Netje en uw algemene welvaart?

- Baardscheppend? Juist. Het woord bevalt me. De man zegt: daar zy baard, en de baard is er. Het verband tussen de genoemde personen zal u duidelyk worden, als ik u eerst iets over zeker soort van chinese waaiers vertel. Zo'n kipas vertoont, op zekere wyze opengeslagen, een schynbaar verwarde menigte ivoren of sandelhouten spyltjes. Toch is 't ding één geheel. Maar men moet het niet in een hoek werpen, als men niet zo terstond begrypt hoe de zaak in elkander zit. Men bedenke dat ieder fa-brikant z'n eigen manier heeft om chinese waaiers... en andere dingen te maken.

Om nu geleidelyk voort te gaan, moet ik u iets vertellen over postkantoren. Ik had me eens de moeite gegeven een brief te schryven en per post te verzenden, die dan ook niet terecht kwam. Over dat wegraken van brieven - of liever over 't niet-ontvangen door de geadresseerden, want op physieke en immorele gronden wil ik graag geloven dat een brief altyd ergens aanlandt - zou ik curieuse zaken kunnen vertellen. Maar dan dwaal ik af van myn onderwerp, en ge weet dat ik dit niet gaarne doe.

- Connu!

- Ik wil u daarom thans alleen zeggen dat alle brieven zouden terechtkomen, indien men my belastte met het bestuur over de posteryen! Er bestaat een zeer eenvoudig middel - lees: het bestaat niet, wyl het onzen hoofdambtenaren te eenvoudig is - om weldra alle onderschepping nagenoeg onmogelyk te maken. Onder een vorig ministerie heb ik pogingen aangewend...

- Politiek?

- Nog niet.

- Markies, wy eisen actualiteiten.

- Die eis kost u voor 't ogenblik de posthistorie. Er was eens een sergeant die beweerde moediger te zyn geweest dan men van een gewoon militair mensenkind billykerwyze vorderen kon, en daarom de Willemsorde reclameerde.

- We hebben die historie in de Ideeën van Multatuli gelezen. Maar weer vragen wy, wat heeft die sergeant met Theophile, Netje en de posteryen te maken? We zoeken naar 't verband...

- Van m'n waaier. In de Fliegende Blätter las ik voor jaren een geschiedenis... haarsträubend, mevrouw! Om den draad van ons discours niet te verliezen, is 't noodzakelyk dat ik u die terstond mededeel, tenzy gy liever eerst weten wilt hoe Daniel Defoe 't aanlei om een schuld aan z'n boekverkoper af te doen? Kies of sterf.

- Noch 't een, noch 't ander. Wy eisen verband...

- In m'n waaier. Ziehier een ander spyltje. Te Brussel zou een winkelier ‘pour cause de cessation’ - 't ‘pour cause’ en ‘de cessation’ zyn niet van my - uitverkopen. Dat deed de man alle jaren. Hy annonceerde z'n ‘robes’ als zó goedkoop dat... dat... dat het schande leek. Ja, schande. Want als men nagaat dat millioenen Afrikanen, Indianen en zelfs Europeeërs moeite hebben zich tant soit peu te dekken... als men zich de naaktheid voor den geest stelt van engelen op 'n schildery van Rafaël... als men denkt aan de modeste plunje waarin Adam en Eva hun entree deden in de wereld, dan is 't inderdaad schandelyk aan sommige bevoorrechten een grosdenaples japon af te staan voor... ik weet niet hoeveel. Stel een onmogelyk beetje.

En de man zag het in.

- Als wy 't verband maar inzagen...

- Van myn waaier. Mevrouw, met al den eerbied dien uw kunne welstaanshalve inboezemt, met al de beleefdheid die salonplicht is, met de taalkennis waarover ik te beschikken heb, met het volle besef der eisen van de traditiën myner familie...

- Beste markies, ik zie dat gy à la recherche zyt van een insolentie.

- Juist andersom. Ik zoek met smart naar de mogelykheid die te vermyden, en gy maakt my 't slagen moeilyk. Ik wil u myn kipas laten zien, en gedurig slaat gy my de stukken uit de hand. Lieve mevrouw, gedraag u toch niet als mynheer Publiek die niet lezen kan.

- Mea culpa. 't Zal niet weer gebeuren. [*] Waarde corrector van de Locomotief, neem een voorbeeld aan die dame, en hak myn causerieën niet zo onbarmhartig aan stukken. Of als 't moet - het moest niet moeten! - wees dan eerlyk en neem de schuld van 't mishandelen op u, door den toeschouwer te waarschuwen dat myn waaier alléén dáárom geen compleet geheel schynt - of is - wyl gy u baldadig vermaaktet met het doorknippen van het verband. Noch als mens noch als schryver ben ik kleinzerig. Ik beide hoedanigheden - die trouwens by my één zyn - kan ik er niet tegen, behandeld te worden als 'n poliep.

Ik heb vergeten te zeggen dat onze markies de insolente klacht over 't moeilyk vermyden van insolenties - reeds Juvenalis klaagde over iets dergelyks - niet uitte. Als getrouw historieschryver van Causerie-avonden mocht ik niet nalaten den lezer op de hoogte te brengen van wat onze verteller zou gezegd hebben, indien hy daarin niet ware verhinderd door 'n weldadige hoestbui die de beleefde man voor dergelyke gelegenheden te zyner beschikking had, een odium-voorkomend medicament, dat ik allen lyders aan bitteren maar intègren waarheidszin ten zeerste aanbeveel. En ook diplomaten kunnen zo'n gelegenheids-verkoudheid met succes gebruiken.

Hoe dit zy, de aangeboden pâte de guimauve bracht hem weder op den weg, en hy vertelde zyn geschiedenisjes als volgt:

Eerste geschiedenis. In de Fliegende Blätter dan stond een roerend verhaal. Hy en zy. De rest begrypt zich.

- Een germanisme!

- Natuurlyk. En, als locale kleur, dus een ware verdienste in myn vertelling. Zy en hy dan! En ze kregen elkaar in spyt van den hardvochtigen oom, vader, voogd... dat doet er niet toe. Genoeg, dat de man hardvochtig was, en... erger nog: ‘styf van 't rimmetiek’ zoals Netje gisteravond zei.

Het spreekt vanzelf, dat ieder die deze aandoenlyke geschiedenis in de Fliegende Blätter las, nieuwsgierig werd naar den naam van den schryver. Om de sympathie van 't gevoelig publiek niet al te wreedaardig van zich te stoten, had hy dan ook de goedheid z'n naam, woonplaats en huisnummer in de courant te zetten. Men bestormde hem met aanvragen...

Maar ik heb verzuimd u de geschiedenis wat uitvoeriger mee te delen, en dit is nodig om te begrypen hoe de auteur fortuin maakte. Ik wil u niet in den onhollandsen waan laten, dat men z'n talent bewonderde en hierin zekere verplichting vond hem in leven te houden. Zo onbeschaafd waren de klanten van myn drogist niet.

- Drogist?

- Ja! Men kan schryver en drogist tevens zyn. Dat is meer gebeurd. Hy - ik meen de held van 't stuk - beminde haar als: welke vergelyking verkiest ge?

- Als een gek.

- Hy beminde haar als een gek. En zie, van haar kant beantwoordde zy die liefde met al den gloed van... van, help my aan iets gloeiends...

- Van 'n spaanse vlieg.

- Perfect. We weten nu precies hoe die twee elkaar liefhadden. De oom, vader of voogd - die hardvochtig en ‘rimmetiek’ was - wou niets van de zaak weten. Hy werd wanhopig, en ging naar Amerika om ryk te worden. Zy idem - dat wil zeggen wat de wanhoop aangaat - maar overigens bleef ze thuis. Helaas, ze moest wel, 't arme kind! Haar vader, voogd of oom moest gewreven worden.

Ze wreef dus wat ze wryven kon, maar 't hielp niet.

Want de ‘rimmetiek’ was van de kwaadaardigste soort, en zo koppig als de vader, oom of voogd zelf.

Toen de minnaar te Nieuw York in een paar deftige bankroeten fortuin gemaakt had, keerde hy naar Europa terug, en lag weldra in de armen van 't smachtend drogistenkind.

Dit nu is niet vreemd.

Maar zie eens hoe kleine zaken grote gevolgen kunnen hebben. De ontmoeting had plaats in een bosje op de buitenplaats van den ouden heer - die zo rimmetiek was - en juist op den dag dat de gelieven elkaar in de armen vlogen, was de pyn iets draaglyker, en de styve oude heer iets minder styf dan gewoonlyk. Hy kon staan. Hy kon zich bewegen. Hy kon lopen. Hy liep dan ook. En waarheen denkt ge?

- Naar 't sparrebosje waar de twee gelieven...

- Precies. En daar, heel onverwacht het toneel aanschouwende dat al z'n plannen voor de toekomst zyner pupil, nicht, dochter, den bodem insloeg, schrikt hy, springt ter zyde...

Hier volgt een certificaat van zeventien doctoren in de geneeskunde, dat de man sedert zyn laatste bankroet - dat hem die buitenplaats had opgebracht - niet gesprongen had...

Genoeg, hy springt, terzyde wel is waar, maar 't was een sprong toch - hy springt in 't water...

Wanhoop, meent ge? Volstrekt niet. Oude mensen worden zo gauw niet wanhopig. Hoop is mangel aan verwachting, en wie lang geleefd heeft verwacht meer van z'n overigen levenstyd dan iemand die dezen helen tyd nog voor zich heeft. Eigenlyk heel mal. De oorzaak zal wel wezen dat bejaarde lieden te gewoon zyn geraakt aan het omnia iam fiunt, fieri quae posse negabam, om niet te geloven dat jongelui die elkaar omarmen, zich eindelyk wel eens weer los zullen laten.

- Germanisme!

- Ja. Liever één germanisme dan twéé elkanders. Oude lui zyn van dat loslaten zeker. Men wordt geen zeventig jaar zonder dat dikwyls gezien te hebben.

Wanhoop was alzo de oorzaak van den zysprong des ouden heers niet. Dat-i door z'n onwillekeurige beweging in de sloot terecht kwam, was een puur ongeluk, of liever een geluk. Want de zaak was 'n vereiste in de economie van myn verhaal.

Nu, geluk, ramp, wanhoop of toeval, voor 't effect schynt dit alles hetzelfde. Hy zou verdronken zyn indien niet de held hem was...

- Nagesprongen?

- 't Was een sloot, mevrouw. Neen, de held bukte. Hy greep den drenkeling in den nek - romanhelden zyn verbazend sterk - en trok hem op 't droge.

Maar helaas - of niet helaas, dat laat ik daar - de oude heer lag daar styver, en onbeweeglyker dan ooit: hy was dood.

Dood, dood, dood!

(Volgen: certificaten van ‘opgemelde’ zeventien doctoren in de geneeskunde.)

Ik zeg u Mevrouw, hy was dood!

Wat doet de held? Schreeuwt-i, vloekt-i, raast-i, zingt-i? Zucht-i, schreit-i, handenwringt-i? Wat zoudt gy uw held in zulk een geval laten doen?

- Wel, ik liet hem met de juffer naar den burgerlyken stand lopen.

- Burgerlyk, juist! Uw idee is zeer bourgeois. Neen, de helden der Fliegende Blätter die ik de eer der introductie in myn causerie waardig keur, zyn van ander deeg gekneed. Arthur legt de hand op 't hart, en steekt de beide voorvingers in z'n vestzak. Met behoedzaamheid haalt hy daaruit een klein flesje...

Hy opent het...

Hy houdt het tegen 't licht...

Hy slaat de ogen ten hemel...

Hy bukt zich weder...

Hy giet...

(Lees nog eens de zeventien certificaten na van ‘opgemelde’ geneesheren: de man was dood!)

Hy giet een druppel van 't kostbaar vocht tussen de lippen van 't overleden slachtoffer der rheumatiek... dat dood was...

En zie...

Ik heb vergeten u te zeggen dat Elfridinia, onder 't terecht brengen van haar kapsel, dit toneel ademloos aanstaarde... En zie, de dode...

- Ik wed om 'n discretie dat de man bykwam.

- Een indiscrete weddingschap, daar ik u in staat stelde den uitslag te gissen. Ge wist zo goed als ik, mevrouw, dat een Amerikaan geen drie bankroeten maakt, zonder iets kostbaars mee te brengen uit Nieuw York. Nu ja, de oude heer leefde. En z'n rheumatiek...

- Was weg?

- Weg, voort, verzwonden, als de brief waarover ik u iets vertellen wilde. Huppelend vergezelde onze gewezen dode de jongelieden naar 't stadhuis.

- Is de historie uit?

- Juist andersom. Ze is nog niet recht begonnen. Hoe denkt ge dat het slot luidt?

- Dat Arthur lid van de Eerste Kamer werd. Met wat grondbezit en zo'n flesje...

- Mis!

- Dat Elfridinia de gelukkige moeder werd van...

- Van kinderen? Mis!

- Je donne ma langue aux chiens.

- Ik beklaag u. Ziehier: ‘De ondergetekende geeft het zeer geacht publiek kennis, dat de wonderbalsem, welks uitstekende werking uit bovenstaand waarachtig verhaal zo overtuigend is gebleken, te verkrygen is by Janus Rhub, apotheker en drogist...’

- Ah... een reclame!

- Uw scherpzinnigheid is groter dan gy zelve weet, mevrouw. Dat zal ik u straks bewyzen, zodra gy de goedheid zult hebben gehad myn overige geschiedenisjes aan te horen.

Tweede geschiedenis. Er was dan weer een brief weg. Ik had geld aan myn vrouw gezonden, die er te Brussel op wachtte, en daar elke postverzending later haar nood groter maakte, wierp ik den brief onaangetekend in de bus. Ik had het adres zo slordig mogelyk geschreven en gebruikte geen lak by 't sluiten. Het ding zag er onaanzienlyk uit.

Maar sommige postbeambten zyn scherpzichtig. Zy voelen wat zy niet zien. Ze ruiken wat ze niet voelen. Ik geloof dat ze 't horen kunnen wat er tussen de vouwen van een brief ligt.

Indien de intelligentie van den minister in gelyke mate ontwikkeld ware als de zintuigen der ondergeschikten... waarlyk er zouden meer brieven terechtkomen. Want, nog eens, het middel om de pest tegen te gaan, bestaat. [*] In vollen ernst. Op de eenvoudigste wyze der wereld kan men de postbeambten dwingen tot eerlykheid, mits men eens eindelyk ministers aanstelle, die 't inzien dat de ware eisen hunner roeping geheel iets anders meebrengen, dan hun zorg om op 't kussen te blyven. Ik beken echter dat onze tegenwoordige staatsinrichting daarop weinig kans aanbiedt. Het kibbelen met de Kamers - en wèlke Kamers! Dat zullen wy straks zien - ontneemt allen lust, allen tyd, alle mogelykheid om zich met de zaken zelf te bemoeien.

Het wegraken van den brief waarover ik nu spreek, is lang geleden. Later heb ik nog geheel andere ondervinding opgedaan, maar - met het bepaald doel dezer causerie voor ogen - bepaal ik my nu tot den keer dat ik voor 't eerst olie en arbeid verloor aan 't terugzoeken van myn gestolen eigendom.

Ik ging naar 't postkantoor en vraagde den directeur te spreken.

- Was uw brief aangetekend?

- Neen, ik meen dat ook de niet-aangetekende brieven behoorden terecht te komen.

- Zyt gy zeker van de goede trouw der geadresseerde?

- Redelyk wel.

- Kunt ge verzekeren dat de door u afgezonden brief goed geadresseerd was? Men kan zich vergissen.

- Ja, men kan zich vergissen. Maar ik meen my niet vergist te hebben. In allen geval, by verkeerd adres zou de brief als onbestelbaar hier moeten terug ontvangen zyn of later terug ontvangen worden.

- De fout kan liggen aan 't postkantoor te Brussel. De brieven die men hier op de post doet, worden verzonden.

- Te Brussel zeide men myn vrouw, toen zy zich daar naar den verloren brief informeerde, dat de fout kon liggen aan het Hollands postkantoor, wyl de dáár aankomende brieven aan 't adres werden bezorgd.

De postdirecteur stak de hand uit naar een loket dat zich onder zyn bereik bevond, zonder dat hy zyn plaats behoefde te ver-laten. Hy reikte my een papier over, en verzocht my dat mede te nemen en ‘ingevuld’ terug te zenden.

Ik zag 't even in:

- M'nheer de directeur, ik bemerk dat myn brief onherroepelyk verloren is. [*] De zaak waarover ik nu spreek, is jaren geleden, en de onbestelde brieven worden - zegt men! - na zeker tydsverloop by 't ministerie geopend. Uit den inhoud had alsdan - gesteld dat er een abuis in 't adres bestond - moeten blyken wien 't ingesloten geld toekwam.

- Hé?

- Het stuk dat ge my geeft - en ik zag dat gy 't naamt van een gansen stapel die daar onder 't bereik van uw hand ligt - toont aan, dat de zaak die my hier voert, dagelyks voorkomt. Ik had liever gezien dat gy, hier op uw afzonderlyk bureau, ver van 't eigenlyk archief, hadt moeten bellen om zo'n imprimé. Ja, 't ware my aangenaam geweest, als men er uren naar gezocht had...

De directeur was boos. Ik ook.

Ik nam 't vod mee, en vulde 't in: naam van den verzender, adres van den brief, datum van verzending.

- Een reclamatie-staat heet dat, geloof ik.

- Mevrouw, als zo-even met de wonderbalsem, zyt gy weder scherpzinniger dan gyzelve weet. Dat zal ik u straks bewyzen als gy de goedheid hebt myn vertellingen ten einde toe aan te horen.

Derde geschiedenis. Daniel Defoe, de man die Alexander Selkirk in Robinson Crusoë veranderde, was een scherpzinnig opmerker en goed pamflettist. Hy werd dan ook behoorlyk door z'n tydgenoten mishandeld, en de Droogstoppels van z'n tyd wisten 't zo ver te brengen dat hy als een misdadiger werd te pronk gesteld. Het spreekt vanzelf dat-i doodarm was. Nu gebeurde 't eens, dat z'n boekverkoper hem maande om betaling ener schuld. En de arme Defoe had geen geld. Ik zeide u reeds, geloof ik, dat hy een soort van genie was.

Heel verdrietig dat hy z'n Gaafzuiger niet kon bystaan, peinsde hy op middelen om dien man uit de verlegenheid te redden. En hy vond het. Laten wy nu tezamen twyfelen, of hy zo wel zou geslaagd zyn, als-i middelen had moeten zoeken om zich zelf te helpen uit al z'n verlegenheden, die, wel beschouwd, zwaarder wogen dan de penurie van Mr Gaafzuiger. Maar Defoe zag dit niet in. Onbeholpenheid is een eigenschap van genieën, zoals ge weet. Wilt ge dat ik u daarvan de oorzaak verklaar?

- Heden niet. We hebben Netje nog, en de sergeant, en de man die uitverkocht, en Theophile.

- O, en veel meer nog. Onze Defoe dan vraagde den boekhandelaar of-i niets bezat dat verpand of verkocht kon worden?

- Nogal practisch voor 'n genie...

- N'est-ce pas? ‘Helaas, ik heb niet dan een zolder vol winkeldochters, overjarige, gedemodiseerde, onsmakelyke, geel gewordene, dorre, droge, ongenietelyke winkeldochters. Ik geloof by m'n ziel dat de rotten er mee bezig zyn.’

Voyons die winkeldochters!’ zei Defoe.

Gaafzuiger leidde hem naar den zolder. Daar lagen ze met haar tweeduizenden. Defoe nam er een op z'n schoot, en benydde de rotten om hun appetyt.

Toch verloor hy den moed niet. Hy peinsde... peinsde...

‘Mag ik er een meenemen?’ vroeg-i.

‘Met plezier, al wou je 'r een dozyn van hebben.’

‘Eén is genoeg’, zei Defoe.

Hy nam 'r onder den arm, ging er mee naar huis, en... naar bed. [*] Nog eens, waarde Corrector van de Locomotief, wat ik u bidden mag, hak niet hier myn Causerie door.

Het gezelschap gilde zedelyk. Maar daar men had opgemerkt dat onze markies nu en dan vry wel wist wat hy zeide en waar-i heen wilde, begreep men dat enig geduld niet helemaal te onpas komen zou, en dit begrip werd in de hand gewerkt door zekere nieuwsgierigheid om te weten wat Defoe met die winkeljuffrouw uitvoerde en tevens hoe er uit die samenkomst iets goeds zou kunnen voortkomen voor den berooiden boekverkoper. Onze dichter dan bladerde by z'n nachtlamp in 't boek dat-i had meegenomen...

- Ah... een boek!

- Wel zeker. Winkeldochters heten in boekverkopersstyl de onverkoopbare producten der pers. In salons waar men een air de bel-esprit affecteert, behoorde men dit te weten. De zedelykheidsgil van zo-even had zonder schade achterwege kunnen blyven.

Hy bladerde in z'n vondst, en viel dan ook spoedig in slaap, want het was een theologisch werk. De nacht scheen raad geschaft te hebben.

Den volgenden dag namelyk las men in een der weinige couranten die Londen toen bezat, dat er in zekere afgelegen wyk twee oude dames woonden, zusters, ja tweelingen, die zeer aan elkaar gehecht waren, en hun gansen levenstyd tezamen hadden doorgebracht, zodat ze voorbeelden waren van eendracht.

- Verbazend!

- Vry onbelangryk, nietwaar? Toch was dit de vrucht van den bewusten nacht, waarover gy u zo geheel onnodig hebt geërgerd. Onze Defoe - want hy was de schryver van die pikante mededeling - wist wat-i deed.

- Juist als...

- Precies! Juist als die ander. En niemand hakte hem in tweeën, dat een groot geluk is voor zo'n dichter. Voor wat of wien zou 't nageslacht my aanzien, als we zo-even, toen gy allen zo verontwaardigd uw braafheid uitgildet, op eenmaal door 'n dykbreuk waren gepompeïseerd geworden? Geloof me, knip nooit een waaier door.

Nu, gelukkig voor Defoe, verstond Gaafzuiger z'n beroep te goed om hem niet te laten begaan.

Twee, drie dagen later las het Londense publiek dat ‘die twee bekende oude dames...’

Om een zaak bekend te maken, is 't nodig dat men ze als bekend voorstelle. De ydelheid verzet zich tegen 't niet weten van dingen die anderen wél bekend schynen. Vele zaken ‘van algemene bekendheid’ hebben geen andere reden van vermeend bestaan dan deze kinderachtige vrees om voor dommer door te gaan dan z'n buurman. Een: ‘lieve hemel, weet je dát niet!’ vestigt meer overtuigingen dan de bondigste bewysvoering.

Het als wáár aannemen van ‘wat ieder weet’ is overigens een der meest gevaarloze liefhebberyen, en staat als zodanig boven hengelen, krantlezen en insecten zamelen. Er is wat moord in, maar dat is in die andere dingen ook. De wysbegeerte...

- Causons, marquis! Netje wacht, en de sergeant en de rest.

- Mevrouw, ik constateer voor 't nageslacht dat gy my in de rede vielt, toen ik wysgerig begon te worden. Defoe dan vertelde een paar dagen later iets - 't doet er niet toe wát - van die twee ‘bekende’ oude dames. En hy herhaalde zyn mededeling weken lang. Gaafzuiger liet hem begaan.

- Dat is 't zonderlingste van de historie.

- Ik zeide u reeds dat-i zyn vak verstond. Ik wens u zoveel tact van luisteren toe, als hem gegeven was in 't nuttig aanwenden van Defoe's talent en mensenkennis.

Eindelyk las men in de * * * courant dat een der ‘bekende’ oude dames was ziek geworden. Er volgde een roerende beschryving van de zorgvuldige verpleging. De andere, heette het, was ontroostbaar. ‘Neen, ontroostbaar niet. Want zy vertrouwde, gelyk ook de zieke, vast en zeker op de onwankelbare heilgenade van den Heer.’

Waarschynlyk zullen de Londense lezers by 't vernemen van dat bericht, uitgeroepen hebben: ‘dat doet me plezier!’ Misschien waren er hardvochtigen, wien 't geen haar schelen kon. Maar hoe dit zy, men ‘slikte’ gedurig iets over die twee onbekende ‘bekende’ oude dames.

Er kwamen allerlei vertellingen in omloop, die kant noch wal raakten. Of Defoe die verzon? Ieder wist er wat van, en ieder wat anders gelyk de gewone loop van zaken is, als publiek mee praat over dingen waarvan het in 't geheel niets weet. En ieder was nieuwsgierig te weten of-i juister geraden had dan-i zelf wist. Ieder die ooit twee oude dames by elkaar had gezien, wist de trekken, de houding, de kleding, de karakters, de afkomst van de ‘bekende’ tweelingen der * * * courant te beschryven. Defoe gaf dagelyks een ziekte-bulletin. Toen 't kind zyner verbeelding lang genoeg naar z'n zin geleden had, liet-i 't sterven. ‘Roerend was het afscheid! De nu gezaligde was...’ Vol troost... hoop... zekerheid... eeuwig leven... Heiland... wederzien, enz. (Zie Haarl.-Courant-advertentiën.)

‘In de laatste ogenblikken smeekte Emerantia...’

Een hele slag voor de Cockneys die beweerd hadden dat de overblyvende Netje heette.

‘Emerantia smeekte de stervende Heloïse...’

Alweer een slag voor anderen die verteld hadden de overledene onder den naam van Grietje te hebben gekend.

‘Och, Heloïse, had ze gezegd, verschyn me toch na je dood. Mens, 't zal me zo'n satisfactie zyn iets van je te horen! Of 't je goed gaat, en hoe 't er uitziet daarginder!’

‘Dierbare Emerantia, wees gerust! Over drie-en-een-half-maal zeventien uur zal ik je verschynen. Ik zal je bezoeken, gehuld in een wit kleed, met een krans van witte rozen op 't hoofd. Zorg dat de deur opensta, en schrik niet. Als je my by die gelegenheid behoorlyk laat uitspreken...’

Emerantia beloofde dit.

‘Als je my belooft, myn openbaringen geheim te houden...’ Emerantia beloofde weer. Speciaal dat zy zich zou onthouden van alle ingezonden stukken in de courant.

Ik weet niet recht of deze laatste trek van Defoe is, of van my. Zeker is het verbieden van alle mededeling, juist in 't blad, waar ze door allen zou gezocht worden, niet heel onpractisch...

- Beste markies, om dat te beoordelen moeten we eerst weten waar gy heen wilt, gy en Defoe.

- Mevrouw, ge verdiendet dichter te zyn en by voorkomende vacature...

Emerantia beloofde dus dat ze zwygen en niet schrikken zou, en Heloïse blies den laatsten ademtocht behoorlyk uit.

- Drie-en-een-half-maal zeventien uur, zeiden de Londenaars, en 't moet geheim blyven.

Het bureau van de sterretjes-courant werd omsingeld, belegerd, bestormd.

Maar de redactie n'y put mais. De gewone correspondent had vruchteloos getracht ‘van welonderrichte zyde’ te weten te komen, hoe de zaak was afgelopen. ‘Wel was er inderdaad ongeveer zestig uren na den dood van Miss Heloïse ergens een witte gedaante gezien’...

Ah! Toch iets! zeiden de Cockneys,

‘Wel had het dochtertje van de pawnbroker op den hoek der flirtstreet een witte roos gevonden, blykbaar uit den krans gevallen van een geestverschyning.’ - Correspondenten van dagbladen kunnen dat zo'n roos aan haar neus aanzien. -

‘Wel mompelde men in de buurt’...

Niemand wist welke buurt, maar dat doet er niet toe. Krantenlezers zyn licht tevreden.

‘Wel scheen er iets gebeurd te wezen, dat...’

Zei ik 't niet’, riepen alle Cockneys.

De dag waarop Gaafzuiger z'n wissels moest betalen, was naby. Defoe had ruim een maand tyd gehad, en er bleven slechts twee dagen over.

Maar goed voorbereid als de zaak was, hem was die tydsruimte genoeg.

Extranummer van de sterretjescourant:

‘Door een pryzenswaardige indiscretie van 'n schoorsteenvegersjongen, die twee dagen na het overlyden van Miss Heloïse, onder z'n werk in slaap was gevallen, en later tot zyn grote verbazing getuige was van de waarachtige gebeurtenis die wy onzen lezers mededelen, zyn wy in staat een blik te slaan op de voor ons oog zo lang bedekte gewesten des doods. Des namiddags te half acht uren en drie minuten, juist drie-en-een-half-maal zeventien uren na 't overlyden der bekende oude dame, wier afsterven in zo hoge mate de belangstelling van geheel het denkend publiek opwekte, verscheen zy aan haar in bange verwachting toevende zuster. Ja, vrienden van godsdienst, er bestaat een onsterfelykheid! Miss Heloïse heeft het haar zuster verzekerd! De juiste woorden van haar mededelingen kunnen wy, weliswaar, niet terug geven, daar de in den schoorsteen verborgen jongeling het ongeluk had geen Engelsman, en slechts een kind van Savoye te zyn, hetgeen hem verhinderde den juisten tekst der zo belangryke tyding uit de wereld der geesten over te brengen, maar wy geloven niet te veel te zeggen, indien wy de verschyning zelve voor een tastbaar bewys houden voor de waarheid van onze overtuiging. Zoveel echter heeft onze Savoyaard uit de mededelingen der gezaligde begrepen, dat zy door veel bezigheid in haar nieuwen staat verhinderd was haar bezoek te rekken en dat zy haar zuster, die 't om enige byzonderheden uit de wereld der geesten te doen scheen, den raad gaf, zich te voorzien van zeker boekwerk waarin de toestand der zielen na dit leven met een treffende juistheid werd afgeschilderd.’ Het heette: Staat der zielen etc. De titel was de naam der winkel-dochter waarmee onze Defoe...

- Naar huis was gegaan. En 't slot?

- Mevrouw, er ontstond een vinnige stryd tussen de Londenaars en de rotten. Deze arme dieren moesten verhuizen naar een van Gaafzuigers collega's waar meer proviand was. Maar hy zelf voer wél by dien omkeer. Of-i later Defoe mishandeld heeft, weet ik niet, maar met wat mens- en uitgeverskunde, komt het me niet onwaarschynlyk voor.

Ge ziet, hoop ik, uit dit verhaal dat Robinson Crusoë Danielszoon een zuster had...

- Wel zeker, Mlle Reclame.

- Ten derden male maak ik u myn compliment over uw scherpzinnigheid die groter is dan gy zelve weet. Dat zal ik u straks bewyzen als gy de goedheid hebt myn vertellingen ten einde toe aan te horen.

Vierde geschiedenis. Toen ik, zoals ge in de Ideeën lezen kunt, klerk was by een procureur - want ik ben dit nooit geweest, dat ook in de Ideeën te lezen staat - hielp ik een sergeant aan een ridderorde. Ik mag veronderstellen dat ge u herinnert hoe die zaak in elkander zat...

- Er was latyn in?

- Ja, en als 't weer gebeurt, doe ik 't in 't Grieks. Dit nu bewyst geenszins myn voorliefde voor talen waarin het tegenwoordig geslacht niet dan zeer moeilyk de tegenwoordige behoeften kan omschryven - zie de pauselyke allocutiën, en 't getwist tussen Tyd en Handelsblad over den waren zin der woorden - maar omdat ik inzag, dat die sergeant recht had, en voorgevoelde dat men om z'n recht te handhaven, een andere taal dan Hollands moet spreken. Dit zal dan ook wel de reden zyn dat de studie van vreemde talen nergens meer bloeit dan te onzent...

- Halt, marquis! En Polen dan?

- Concedo. Ook de Polen schynen behoefte te hebben aan vreemde tongvallen. Uw opmerking zou kunnen leiden tot een geschiedkundige vergelyking tussen behoefte aan polyglottische ontwikkeling en rechtsgevoel. Toen de Romeinen begonnen Grieks te spreken...

- Passons!

- Ik herinner me, eens een bar antwoord te hebben gekregen van den Hollandsen consul te Cette. Ik maakte de vry afgezaagde opmerking dat de Hollanders gewoonlyk zovele talen verstonden. ‘C'est juste, antwoordde Mr B., mais ils ne savent que cela’. - Ik had vooreerst genoeg, maar later zag ik in, dat onze vertegenwoordiger in de stad van den brandewyn 't nogal schappelyk met my gemaakt had. Hy had kunnen zeggen: ils ne savent pas même cela.

In 't voorbygaan moet ik hier even zeggen, dat ik onder de vele Nederlandse consuls die ik in 't buitenland ontmoette, nooit een aantrof, die niet met zekere minachting over Holland sprak. Het schynt onder die heren toon te zyn, het vervullen hunner betrekking te beschouwen of voor te stellen als 'n soort van condescendance, en dit is vooral het geval wanneer ze tegelykertyd handelsbelangen van andere mogendheden... waarnemen. Ik weet het juiste woord niet.

Met latyn dan hielp ik m'n sergeant er door. Of en hoe 't ‘klopte’ weet ik niet meer. ‘Cedant arma togae... Non curat praetor de minimis... Ubi patria, ibi bene... Obsequium amicos...’ Ik was 'n kind, moet ge denken. En by gebreke van denkbeelden...

- Ja, ik zag 't nog gister in 't verslag van de Kamer.

- Heel gelukkig. Dan zult ge begrypen hoe 't kwam én dat de door my geschreven stukken niet heel ‘mooi’ waren, én dat ik slaagde.

Onder de latynse spreuken kwam ook 't afgezaagde vox clamantis in deserto voor. In myn jongen tyd mocht dat in geen geschrift dat zich respecteert, ontbreken. Ja, er zyn er die er nóg mee schermen.

- Als sedert twintig jaar 't vervelende voi che intrate... 't dolce far niente...

- Precies! Elke periode in de schryfwereld heeft z'n eigenaardige scies, en ik zie dat ge redelyk op de hoogte zyt.

Maar myn sergeant was niet op de hoogte.

- Wat is dat voor 'n ding die vos, vosc, voks... Ik wil weten wat ik teken, jongeheer...

- Daar heb je gelyk in, zei ik. Vox, vocis... kyk, dat is zoveel als dat wat je roept, of je stem, of... hoe zal ik zeggen? De zaak is heel duidelyk. Daar heb je nu clamantis, zie je. Dat is van clamo, clamavi, clamatum. En zo'n supinum, zie je, geeft weer andere dingen: clamatio, zie je. En dan...

- Wel jongeheer, ik wist niet dat je latyn zo makkelyk was... klemasi, rikkelemasi... 't is heel duidelyk...

En hy tekende zyn reclamatie om de militaire Willemsorde.

Die sergeant was scherpzinniger dan hy zelf wist. Dat zult ge inzien, mevrouw, als gy de goedheid hebt myn vertellingen ten einde toe aan te horen.

Vyfde geschiedenis. Schandekoop is een mooi woord, en we hebben er vele zo in onze taal. Om daarvan overtuigd te zyn, behoeft men slechts enige goed geschreven bladzyden in een andere taal over te brengen. Telkens stuit men op zekere onvolkomenheid in 't weergeven van den waren zin. Nu weet ik wel dat dit in zekere mate altyd het geval is, en dat ook vele, byv. Franse uitdrukkingen niet zonder schade aan betekenis, in het Hollands kunnen worden overgebracht, maar de philologische meerderheid van talen die vormen als: mensenliefde, broedertwist enz. toelaten, zal wel immer blyven bestaan tegenover idiomen, die zich moeten behelpen met een verknoeid Latyn en Grieks. Ik erken echter, dat we te dezen opzichte nog veel te leren hebben van de Hoogduitsers en dat we met wat meer smaakvolle toepassing van gastvryheid dan onder 't bereik schynt te vallen van schoolmeesters en woordenboekschryvers, onze taal de uitbreiding zouden kunnen geven waarvoor zy vatbaar is, en die den schryver voor zoverre hy eigen denkbeelden heeft, en zich niet tot naschryver verlaagt, nodig voorkomt. De domheid om onze taal die aan 't groeien is, in 't keurslyf van een woordenboek te steken, is te bespottelyk om er by stil te staan. Zulke dingen horen thuis in landen waar men geen woorden heeft voor zitten, staan en liggen (être assis, être of se tenir debout, être couché).

- Schandekoop, m'nheer!

Wat wil die man daarmee zeggen?

't Moet iets beduiden als: ‘de prys is zó laag, dat je nu 't recht hebt overal rond te vertellen dat ik een dief ben. Indien ik m'n waar niet gestolen had, zou ik 't voor dien prys niet kunnen geven. Koop dus, koop... en betaal. Wat m'n eer aangaat... nu, dat 's myn zaak. Schandekoop, zeg ik u.’

Nog eens, men beproeve dat woord een vreemdeling duidelyk te maken, en men zal terstond ontwaren dat het een diepen, kooplokkenden en treffend immorelen zin heeft.

De winkelier dan in de passage St Hubert te Brussel schynt het woord ‘schandekoop’ niet gekend, of de taalkunde der voorbygangers gewantrouwd te hebben. Misschien ook meende hy dat de indruk van zulke krachtuitdrukkingen - als Dante's helepigraaf - zou versleten zyn. En daarin kon hy gelyk hebben. Ik moet dan ook bekennen, dat ik - om allerlei redenen - niet alles koop, wat als zo byzonder onterend laag in prys wordt rondgevent, en soms betrap ik my op de wel wat ruwe veronderstelling dat de hele schande van de zaak in de onbeschaamdheid zit, waarmee men dubbel geld voor slechte waar durft vragen.

‘Schandekoop’ stond er alzo niet te lezen boven de uitgestalde ‘robes’ van den man, die alle jaren ‘pour cause de cessation’ z'n winkeldochters trachtte aan den man te brengen.

Maar, al verstaat men dan de taal niet, toch gloort er in 't gemoed van een handelaar - die alle jaren pour cause de - iets van 't echte oude vuur dat ideeën schept, al weet men ze dan ook niet zo schandekoop saam te vatten in één woord...

- Insulinde wordt populair. Zie 't werk van Wallace, door Prof. Veth vertaald...

- Mevrouw, ik dank u.

Het woord had-i dus niet, die goeie winkelier. Maar de zaak! De schande van 't verkopen beneden den prys dien een eerlyk man voor z'n waar moet vorderen, viel onzen cesserenden koopman wat zwaar. Maar toch, hy wilde dien last dragen... als men maar kocht. Hoe echter, indien er by den smaad waaronder hy - als men maar kocht - het cesserend hoofd gewillig boog, nog een aanwas van oneer, nog 'n supplement van verdienden smaad kon gevoegd worden? Zoude niet misschien deze of gene mensenvriend-wysgeer - ik, byvoorbeeld - het recht hebben gehad den man aldus aan te spreken:

O gy, jaarlyks pour cause cesserende winkelier, hoor myn woorden. Die ‘robes’ zyn te goedkoop. Gy komt er niet eerlyk aan. Men ziet dat meer... soit! Gy draagt de schande uwer goedkoopheid en 't recht is voldaan.

Maar eilieve, o gy jaarl. pour cause enz. moogt ge, uit een zede-lyk oogpunt, die al te goedkope vruchten uwer schande ongelyk verdelen? Staat het u vry, de eerste de beste die samenspant met de infamerende wyze waarop gy uw magazynen weet te vullen, in de gelegenheid te stellen, al die ‘robes’ voor zich te nemen? Wat zal 't lot zyn der mensheid die ná haar uw winkel voorby gaat en troosteloos staart op de geledigde kasten, waarin wat onbruikbare schande moge achter gebleven zyn, doch waaruit de gros-de-naples-japonnen verdwenen zyn?

En zo zou ik lang hebben kunnen doorspreken.

Maar de man die één schande dragen, doch onder twéé schanden bezwyken zou, stelt zich niet bloot aan zulke toespraak:

On ne délivrera au prix indiqué qu'un seul coupon au même acheteur. Welke maatregelen de man nam om te voorkomen dat Mad. X eerst zelve een robe kocht, daarna haar man zond om een tweede, haar keukenmeid om een derde, enz. is my niet gebleken. Genoeg: l'équité était sauvée. Ieder werd in de gelegenheid gesteld...

- De reclame is aardig.

Ik maak u myn compliment over uw scherpzinnigheid, mevrouw. Ze is groter dan gy zelve weet. Dat zal u straks duidelyk worden, als gy de goedheid hebt myn vertelling ten einde toe aan te horen.

Zesde geschiedenis. Van onze Netje.

- Goddank!

- 't Doet me plezier dat ge zo naar haar verlangt.

- Beste markies, 't wordt laat, en daar ge met Netje begonnen zyt, koester ik enige hoop...

- Dat de slang z'n staart in den bek houden zal! Wel mogelyk. ‘Wel m'nheer, 'k bin bly dat ik uwe allemaal weersie, en de jongeheer, en de jongejuffre en de kippes... ik kon 't in Laaie nie uithouwe... nee, ik kon er nie aren... en ik sei teuge me fader da 'k weer na De Haag gong... en by me tante die keukemeid is in 't gekke-gestich en f'n alles de sleutels heit...’

Gelukkige tante!

‘Me tante sei dattet wel gaan sou en so bin 'k nou in 't gekkegestich da sofeel is as 'n Krenksinnigeheus... en ik heb 't er heel goed... maar akelig isset... want u hoort so die gekke skrewe... kyk en dan motte se in 'n hok, segge se... maar in de keuke hebbe we d'r nie mee te maken, wil ik rais segge... 't is maar dattet so akelig is om te hore dat geskreeuw... 't syn de sénenge, seit me tante... maar anders heb ik 't 'r heel goed...’

Ik weet niet of ik 't woord sénenge naar Netjes zin spel. Misschien zei ze: Sénege of sénegue. Ook haar ‘ui’ was onschryfbaar voor 'n Hollander. 't Lykt op 't duitse ‘eu’ dat overigens een der eerste drie klanken is, waarmee een kind, als 't zo tegen de zes maanden oud wordt, en zich verwaand genoeg begint te voelen om mee te praten, de wereld toespreekt. Me, meê (my) ma. Be, beê (by), ba, pa. Dat is voor moeder en vader.

En eu zal wel Grieks zyn, en beduidt dat alles goed is. Zo'n kind weet niet wat het zegt.

Toen Netje weg was, spraken we over den geringen graad van ontwikkeling, waarover de stumperd zich zou hebben moeten bedroeven, als niet juist de laagte van haar standpunt alle droefheid over gemis aan ontwikkeling uitsloot.

‘Heeft nu inderdaad zo'n mens er nooit op gelet, hoe anderen dat woord zenuwen uitspreken?’ vroeg een onzer, en we verdiepten ons in gesprekken over de weinige vatbaarheid van sommigen om zich zekere bekwaamheden eigen te maken die dan toch waarlyk niet zo byzonder veel inspanning vereisen. Een onzer trok party voor Netje. Hy zeide dat er in een geheel andere klasse van personen dan men in de keuken van een gekkenhuis aantreft, lieden worden gevonden, zo óngeleidend voor kennis, zó negatief-polig voor alle notie ook van 't meest dagelykse, dat men 't Netje waarlykwel vergeven mocht, dat ze geen blyken gaf op de hoogte der wetenschap te staan.

Wanneer we dergelyke botheid aantreffen by anderen van wien meer te verwachten was, hebben we 't recht hen vry onbekwaam te achten in 't vervullen van hoger verplichtingen dan 't juist uitspreken van een woord, of bekendheid met de terminologie van den dag. We herinneren ons het kamerlid dat altyd zwoer by de zoveelste aliéna...

- Dat is lang geleden.

- Zo lang niet. Het was in '59 of '60.

Niemand zou 't in z'n hoofd krygen, onze Netje af te vaardigen naar welke vergadering ook, al daalde de Census tot het peil der sleutels van haar tante. Zo'n mens maakt geen aanspraken met 'r ‘sénenge’.

Maar als - gelyk dezer dagen geschiedde - de leden onzer Tweede Kamer, die met de ministers saamgenomen - zegge p.m. tachtig Nederlandse notabiliteiten! - blyk gaven, met hun allen niet te weten dat er verschil van betekenis is tussen de woorden reclame en reclamatie.

- Ah, ik begryp uw vertellingen. Ge wildet die woorden eens voor al ten behoeve van die heren illustreren?

- Juist! Ad usum delphini...

- En ge maaktet my uw compliment, omdat ik...

- Omdat gy, die belang stelt in de algemene welvaart en de kamerverslagen in den N. Rotterdammer leest - omdat ge bewyzen gaaft er dan toch iets meer van te weten dan die tachtig geeligeerden, die heel nuchter hebben zitten redekavelen over de vraag, of er by de kanselary der Orden ook reclames tot het bekomen van den Leeuw in kwamen. Met het oog op zoveel... bêtise verwonderde ik my over uw kennis van zaken.

- Beleefd is uw verwondering niet, markies. On ne se pique pas de si peu. Maar waar blijft Theophile de baardschepper?

- Mevrouw, hy reclameert...

- De Willemsorde?

- Ik vergis me: hy reclamiseert. Dezer dagen zult ge in de krant lezen, dat-i aan een biljartbal een flinken baard heeft bezorgd, en er zullen attesten worden overgelegd, getekend...

- Door tachtig notabiliteiten?

- Wel mogelyk. Na 't gegeven staaltje il ne faut jurer de rien. Hopen wy dat een verandering in de Kieswet...

- Ik dacht wel, dat het hierop zoude neerkomen.

- Thans zult ge tevens erkennen, dat ons gesprek met Netje aanvangende tenslotte uitliep op zaken die in een nauw verband staan met de algemene welvaart, en... en... en...

- Dat de spyltjes van uw waaier in orde zyn. De kipas is compleet.

- Dat te bewyzen was!

Den Haag, 16 Dec. 1869