Volledige Werken. Deel 7. Ideeën, zesde bundel. Ideeën, zevende bundel. Aleid. Onafgewerkte blaadjes
Aleid Twee onafgewerkte bedryven uit een onvoltooid blyspel
1247.
Na 't eten werden de Kruckers onthaald op den traditionelen toer. En ook Wouter mocht meeryden... in 't achterbakjen alweer, waar men hem 't aanminnig Bonifaasje te bewaren gaf. 't Kind mocht er durchaus niet uitvallen, zei de elzasser consul. Julie snapte in één adem door, en Wouter begon te vinden dat ze de proef wat ver dreef. Wel bleef het 'n zekerheid dat zy de enige van 't gezelschap was, die blyk had gegeven van den lust iets te willen doorgronden, maar toch... 'n beetje droefenis voor den misselyken toestand waarin ze haar ridder gebracht had, zou niet kwaad hebben gestaan by haar verheven zucht tot ontwikkeling. Ze babbelde zo ongedwongen met al die Kruc-kers, ze toonde zich zo geheel-en-al op de laagte van de rest, ze scheen zo volkomen tevreden met de toejuiching waarmee de plompe Pompile haar domste uitvallen vereerde... kortom, Wouter wist niet hoe hy 't had met z'n Dame. Hy zou er veel voor gegeven hebben, haar 'n ogenblik alleen te spreken... hm, 'n voetval zou er niet kwaad by staan! Maar... hoe daartoe de gelegenheid te vinden? Als-i 't huis in brand stak? Dit plan was zo heel verwerpelyk niet. Al de Kopperliths en Kruckers geschroeid, verbrand, verkoold, verteerd, vernietigd, en hy de redder van de weetgierige Julie! Hy zag zich in gedachte, háár door rook en vlam den trap afdragend! Háár hield hy in de armen, háár fluisterde hy toe: ‘wees gerust, edele dame van m'n hart, al die stommelingen zyn dood en byna begraven! Ik ben hier, ik, Wouter, die uw dorst naar kennis lessen wil met m'n laatsten druppel bloed en 'n verhandeling over den wisselkoers...’
- Zeg, Pieterse, of hoe heet je, houd m'n parasol wat over 't kind. De zon steekt zo!
Deze ontboezeming vloeide over de lippen der schone Hersilia, die met haar zonnescherm onzen ridder aantikte, en hem vry gevoelig terugriep in de werkelykheid. Hy schrikte, en nam 't ding werktuiglyk aan...
- Schuif 't op, jongen! Druk op de veer... daar, daar, de veer in 't stokje! Versta je me niet? Wat 'n onhandig jongetje, Pompile! Wouter kneep het ding, en voelde neiging de schone Hersilia daarmee den kop te kloven. Hy staarde haar zonderling aan.
- Op de veer drukken, weet je? Druk op dat veertjen in 't stokje, schreeuwde Pompile, die evenmin als de anderen aan iets anders dacht dan aan onhandigheid, of hoogstens meende dat ‘de jonge Pieterse’ z'n zuster niet verstaan had.
- Doe 't 'm eens voor, Pompile, zei de oudeheer.
Pompile die op de voorbank gezeten was, stond op en boog zich over 't gezelschap heen, om den ‘jongen Pieterse’ les te geven in 't openen van 'n parasol. Maar hy kwam te laat. Wouter kneep, trok, drukte, schoof, en schoof wat krachtig...
- Ik kán wel, m'nheer, zeid-i.
...en 't ding was aan flarden! Hy hield den stok in de ene hand, en de fladderende zy met de andere omhoog als 'n vlag! Het hele gezelschap was ‘ontdaan’. Men keek elkander verbaasd aan, als om te vragen wat dit betekenen moest? Welnu, niemand begreep het. Niemand kwam op de gedachte dat men hier te doen had met 'n gewond mensenzieltje dat iets verscheuren moest om uiting te geven aan onlydelyke pyn.
- 't Heeft zeven gulden dertien gekost, jammerde Hersilia. Nietwaar, Calbb?
- Je moet altyd begrypen Hersilie, 't is 'n burgerjongetje, riep Pompile. Hy wist niet wat je bedoelde, zie je? Je moet altyd denken, 't is 'n burgerjongetje, en... nooit in gezelschap geweest. Dáár komt het van!
- Zeven gulden, dertien!
Het stokjen en de lappen werden, zo goed het hossen van 't rytuig toeliet, aan elkaar gepast om nog eens voor 't laatst te bewonderen hoe het ding er had uitgezien vóór de vreselyke catastroof. Nog 'n paar maal mompelde de majestueuze Hersilia haar tragisch: ‘zeven gulden, dertien’ en vry ontstemd liet het gezelschap zich voortkruien door den zandweg. Toen men thuis kwam, nam Pompile de rol van verslaggever aan mama op zich. Niemand was meer verontwaardigd dan ‘de juffrouw’. Ze had wel drie franse woorden om te betuigen dat de zaak...
- Ja, ja, zeker! zei Pompile. Maar u moet begrypen, mama...
- Hy stond mevrouw zo delicieus by die gele bergère, zeurde de juffrouw.
- Goed, juffrouw. Maar ziet u, mama...
- 't Is 'n ware balourdise, m'nheer!
- Zeker, juffrouw! Maar, mama, Hersilie had het niet moeten doen, mama. Want zo'n jongen...
- Fi donc, zo lomp te zyn!
- Volkomen juist, juffrouw! Maar ik wou aan mama zeggen dat mevrouw Calbb had moeten begrypen dat zo'n jongetje...
- 't Is infaam!
...dat zo'n jongetje maar... 'n burgerjongetjen is! Dát wou ik maar zeggen aan mama.
En dit alles moest Wouter aanhoren! Z'n woede was gebroken. Hy voelde zich verlamd, onmachtig, wezenloos, en alweer overmeesterde hem zeker heimwee naar de vroeger zo geminachte levensopvatting te zynent.
Was dát nu de wereld die hy zou leren kennen als-i ‘groot’ was? Wanneer hy op dit ogenblik z'n ouden vyand Slachterskeesjen ontmoet had, hy zou hem aan 't hart hebben gesloten als 'n bode uit hoger sfeer. Men ziet het, te laag gezonken om behagen te scheppen in de voorstellingen uit den mythentyd zyner jeugd, begon hy reeds te verlangen naar 't weerzien van de grove gestalten die hem in die dagen omgaven. Zo ook verwarren onnadenkende geschiedschryvers den onbehaaglyken toestand van den wilde met de gouden eeuw van Saturnus.
Wouter was wanhopig. En z'n stemming werd er niet beter op, toen-i bemerkte dat ook Julie tot z'n vyanden behoorde, want ‘vyandschap’ meende hy te moeten veronderstellen in al de mensen die, na hem zó te hebben gegriefd en vernederd, niet eens schenen te begrypen, dat-i voor grief en vernedering vatbaar was. Pompile gaf zich de moeite hem op 'n parapluie te wyzen hoe men 'n parasol opent, en ten laatste was Wouter na veel vruchteloze pogingen om de ware oorzaak van z'n zonderlingen handgreep onder woorden te brengen, wel genoodzaakt zich aan te stellen alsof hy werkelyk voor 't eerst te weten kwam dat men by zo'n gelegenheid op 'n veertje moet drukken. Pompile scheen zeer voldaan over de les die hy gegeven had, en roemde er op dat ‘de jonge Pieterse’ de zaak nu volkomen verstond, en zeker by 'n volgende gelegenheid...’
- Zeven gulden, dertien, jammerde Hersilia.
De maat liep over. Wouter stond haastig op, vloog de deur uit, het erf af en den weg op, om zich te verdrinken of... zeven gulden dertien te zoeken.
A la bonne heure!