Volledige Werken. Deel 6. Ideeën, vierde bundel. Ideeën, vyfde bundel
1070.
By toeval is de beeldspraak die opgesloten ligt in 't woord ‘eunuken-ziel’ toepasselyker dan stipt genomen van beeldspraak kan gevorderd worden. Gesnedenen zyn inderdaad lui en ydel. Hun vadzigheid is spreekwoordelyk, en ze schikken zich als dwazen op. Ook de steeds by hen waargenomen wreedheid en lafhartigheid bewyzen dat mangel aan geslachtsdrift het karakter bederft.
Een helder voorbeeld hiervan leveren ons Abailard en Heloïse. Zy, de edele prachtig-ryke d.i. complete mensnatuur... hy 'n ellendeling. Zy, geen groter geluk bejagende dan te mogen worden uitgescholden voor z'n hoer, en metterdaad door 'n vlekkeloos leven bewyzende dat ze den wellust versmaadde... hy geen man meer - en geen mens dus! - die haar heerlyke geestdrift beantwoordde met theologischen wawelpraat en stinkend pedante preken over dogmatiek en ‘deugd’. Wie durft Heloïse beschuldigen van ontucht, of zelfs van toegeven in wellustige begeerten, haar die den man aan wien ze zich offerde, tot den laatsten stond bleef liefhebben met den eersten gloed? Zou niet Abailard haar overschillig geworden zyn, indien de liefde die ze hem toedroeg, uitsluitend gegrond ware geweest op de geslachtsdrift, waaruit ze - dit erken ik - gedeeltelyk voortkwam? De volslagen vrouwelykheid van Heloïse maakte haar tot mens, en dit standpunt blééf zy innemen lang nadat een der oorzaken die haar aanvankelyk dat standpunt aanwezen, geen reden van bestaan meer had. Dat de offerzucht die haar in den beginne voortdreef, samenging met de behoefte aan wetenschap, strydt geenszins tegen myn stelling. Juist deze behoefte aan kennis was een der uitvloeisels van haar harmonisch ontwikkelde natuur. Het vacuum in verstand en hart trachtte zy aan te vullen op gelyke wys, en tegelykertyd. Dit zou 't geval niet geweest zyn, wanneer ze geleden had óf aan overprikkelde óf aan onvolkomen geslachtsdrift. Zoals ze nu was, moest zy Abailard in zich opzuigen. Hem, den priester die haar van God sprak. Hem, den geleerde die haar wetenschap meedeelde. Hem, den man in wien ze wilde opgaan tot schynbare vernietiging van haar ikheid toe, om eerlyk te betalen wat ze meende schuldig te zyn voor de van hem verwachte volmaking als mens.
Ziehier 'n paar regels uit haar brieven. Ik ontleen ze aan: Abailard et Héloïse, essai historique par M. et Mad. Guizot:
‘Quoique le nom d'épouse soit jugé plus saint et plus fort, un autre aurait été plus doux à mon coeur, celui de votre maîtresse; et, le dirai-je sans vous choquer, celui de votre concubine ou de votre fille de joie; espérant que, plus je me ferais humble et petite, plus je m'élèverais en grâce et en faveur auprès de vous...’ In denzelfden brief zegt ze:
‘La femme qui épouse plus volontiers un riche qu'un pauvre, et qui cherche dans un mari son rang plutôt que lui-même, que cette femme le sache bien, elle est à vendre...’
Juist! En toch is dit, thans vooral niet minder dan in vroeger eeuwen, de geschiedenis van veel huwelyken.
Het is opmerkelyk dat Guizot en z'n vrouw geen besef hadden van Abailards dorhartigheid. Ze citeren z'n theologische praatjes als iets moois, 'n fout waaruit de onartistieke protestanterigheid van de auteurs te proeven is. Des te verdienstelyker echter dat ze aan Heloïse de eer geven die haar toekomt.
Dat de arme vrouw zich vergiste in de beoordeling van Abailards verminking - ze wist namelyk niet dat men hem daardoor z'n ziel had afgenomen - was haar schuld niet. Kan de zeilsteen het helpen dat het stuk yzer waaraan hy zich hechtte, verroest is? Hy deed z'n plicht als magneet. Doch ik heb hier niet te onderzoeken waar en in hoeverre Heloïse gedwaald heeft. Voor m'n tegenwoordig doel zyn de vragen voldoende: was die vrouw onkuis? En: meent men dat een zó sterke platonische liefde zou kunnen gevonden worden by individuen zonder geslachtsdrift? By onvolkomen wezens?