Volledige Werken. Deel 6. Ideeën, vierde bundel. Ideeën, vyfde bundel
Over productiekosten van arbeid op 't gebied van den geest. Niets over Atjeh. Onderzoek naar de oorzaken waarom Femke by zekere gelegenheid niet gelachen heeft.
1065.
De lezer zou zich vergissen indien hy meende dat de zielkundige beschouwing van 'n mens-exemplaar, met gedurige verwyzing naar algemeen-menselyke hoedanigheden, en in verband met maatschappelyke toestanden, minder inspanning of gezette studie vereisen zou, dan de arbeid dien men - ten onrechte: by uitsluiting! - wetenschappelyk noemt. De wetenschappelykheid hangt geenszins af van 't onderwerp, maar wordt door de wyze van behandeling bepaald.
Toch begryp ik hoe velen zich door zeker soort van lectuur laten verlokken deze waarheid uit het oog te verliezen. De minachting voor leveranciers van verdichte verhalen, die we niet alleen by Droogstoppels waarnemen, maar ook by meer ontwikkelden die zich op 'n bepaald studievak toelegden, is zeer dikwyls gegrond. Tegen één Walter Scott, die zich inspant om archaeologisch, historisch, volkenkundig en psychologisch wáár te zyn, en die 't gevondene op behaaglyke manier tracht in te kleden, staan er honderden op, die zich met de nabootsing van dat inkleden vergenoegen. Ze menen de voorafgaande inspanning en studie te mogen overslaan. Dat ook de vorm onder de gevolgen dezer oneerlykheid te lyden heeft, spreekt vanzelf. Dezelfde Bilderdyk die te lui was om ‘zes dikke eeuwen te doorboren met zienersblik’ miste natuurlyk ook de hoedanigheden die nodig zyn tot het leveren van juistheid in uitdrukking. Noch 't een noch 't ander waait ons aan. Er moet gewerkt zyn! Tot dat werken is pectus nodig, 'n hefboom. Waar deze ontbreekt, is alle krachtsuitoefening onmogelyk, en deze machteloosheid openbaart zich vooral niet minder in den vorm dan in den inhoud. Wel schynt het soms dat de inkleding door andere wetten geregeerd wordt dan de zaak zelf, doch deze mening is 'n kortstondig gevolg van gebrek aan oefening in den beschouwer, of van... overmaat in oefening van 't verkeerde, in tydelyken wansmaak. Voor 'n ogenblik aannemende dat 'n gelykmatig bolle oppervlakte het schone voorstelt, dan kan 'n blaas niet tegelykertyd ledig en schoon zyn. Men moet veel Bilderdyken geslikt hebben om dit niet in te zien.
By redeneringen als deze behoort men vooral niet uit het oog te verliezen dat er groot verschil bestaat tussen schoonheid en wat naar de conventie van den dag voor schoon wordt aangezien. Regelen van 't ware schone zyn moeilyk te geven, vooral daar dit onderwerp 'n zeer wyde speelruimte toelaat. En dat behoeft ook niet. Het aesthetisch tastvermogen kan ontwikkeld worden - heel gelukkig! - zonder reglement, evenals we tot lopen in staat zyn, zonder by elke schrede te berekenen hoeveel kracht we hebben aan te wenden om ons gewicht te dragen, en den tegenstand der lucht te overwinnen.
Voor alles is ter beoordeling van 'n kunstwerk nodig dat we ons ontdoen van vóór-oordeel, vóór-indruk, of aangenomen smaak. De beschouwingen hierover behoren tot het gebied der Vrye Studie die ik behandelde in den derden bundel. Dagelyks ontwaren we dat de nuchterheid die tot juiste waardering nodig is, zeer moeilyk te verkrygen schynt. Hoe velen byv. dwepen nog altyd met de ‘versjes van Van Alphen’. Meent men daarin den vorm te moeten bewonderen? Of den inhoud?
Maar... die vorm is ellendig. Weet men dan niet dat 'n kind er geen jota van begrypt? En dat dit het geval blyft, ook al weet het op de vragen: ‘wat betekent dit woord, deze regel?’ schynbaar voldoende antwoorden te geven? De knaap die zeggen kan: ‘naarstig is... yverig, of... vlytig, of... leerzaam’ heeft zo min van naarstigheid als van leerzaamheid en yver 't minste begrip. Al zulke zaken zyn hem afgetrokken onderwerpen, waarvan hy de betekenis niet in zich opneemt, al heeft-i dan ook geleerd woorden uit te spreken, die schynbaar 'n verklaring van 't geleerde bevatten. Ook uit andere oogpunten is de vorm van die dingen ellendig. Voorbeelden zullen wel niet nodig zyn. De lezer die waarheid zoekt, zal ze zonder myn hulp kunnen vinden, en behoeft niet verder te gaan dan 't eerste stukje. ‘Lieve wichtjes’ is geen taal. Het ‘vermaken -! - met 'n bundel gedichtjes’ ook niet. Het ‘naar uw woning springen’ ook niet. Het ‘ter beloning’ en ‘door liefde gedwongen’ en ‘gezongen’ ook niet. Enz.
En de inhoud? Deze is vals, onwaar, oneerlyk. Die Van Alphen schreef niet voor kinderen, hy schreef voor ouders, voor z'n beoordelend en kopend publiek. Hy legt er zich niet op toe, noch om Pietjen en Jantje te ‘behagen’, noch om Pietjen en Jantje beter, wyzer, enz. te maken...
Wat dan ook niet lukken zou. Nog nooit is iemand 'n yverig mens geworden omdat Van Alphen hem verzekerde dat: ‘de naarstigheid, die kinderdeugd, altyd goed beloond’ wordt.
Noch om de kinderen te vermaken, noch om hen te verbeteren, schreef Van Alphen. Z'n versjes zyn - als Bilderdyks treurspel aan Lodewyk - aan de ouders gericht. De vaders en moeders zyn hoofdpersonen by den poëet. Hy roemt ze, verheft ze, vleit ze, maakt ze tot modellen van braafheid, wysheid, enz. Vanhier dan ook dat de rimpelige vorm zo sprekend beantwoordt aan de leegte van inhoud.
Ik zeide dat de... vergissing in 't beoordelen van zulke dingen gewoonlyk van korten duur was. De lengte van tyd gedurende welken sommige prulschriften werden geroemd, schynt met deze mening in stryd te zyn. Ter oplossing geloof ik my alweer te mogen beroepen op de bekende wet der traagheid, en wel in alle betekenissen. (460, 461). Het is niet waar, dat Bilderdyk, Van Alphen en velen van die soort, gedurende langen tyd beroemd waren. Evenals wandelaars soms lang na 't ophouden van den regen hun parapluie uitgespreid boven 't hoofd houden, verzuimde men zich rekenschap te geven van den veranderden indruk, en de reklame van belanghebbenden maakte van die afgetrokkenheid misbruik. Er zyn duizenden die over deze zaken denken als ik, doch er is 'n stoot van buiten nodig om hen op te wekken tot herziening van 't sedert jaren bewusteloos nagepraat oordeel. Het ‘mooi-vinden’ duurt zo lang niet, maar men draalt met de erkenning dat men zich vergist heeft.
Waar ik zo-even na Bilderdyk en Van Alphen, van zekere ‘soort’ sprak, bedoelde ik daarmede: zodanige arbeidslieden op 't gebied van den geest, die hoorders en lezers bedriegen met 'n vals voorgeven van verricht werk, en wier oneerlykheid omtrent den inhoud, tevens blykt uit het gebrekkige van den vorm. De winkelier kan vervalste waar soms verkoopbaar maken door ‘originele verpakking’, maar de schryver of dichter die... gebrande keukenstroop tracht af te leveren voor ‘Japans Soja’ is niet in staat de daartoe nodige japans-porceleinen potjes te bekomen. Ze zyn namelyk niet te verkrygen dan in dezelfde fabriek - pectus! - door dezelfde middelen, en tegen dezelfde productiekosten als de inhoud. Vorm en inhoud staan tot elkander als foelie tot muskaatnoot. Die twee speceryen groeien op, aan en in elkaar.
Zeer goed weet ik dat men hierover gemeenlyk anders oordeelt, doch ik hoop in vorige nummers genoeg voorbeelden te hebben aangehaald, om de aandacht op m'n stelling te vestigen. En waar dit geschiedt, zal men weldra overtuigd zyn van haar gegrondheid.
Ik sprak van Walter Scott en z'n navolgers. De volgorde der predicaten die ik toekende aan de door hem gezochte waarheid, was geenszins willekeurig. Archaeologische stiptheid stond by hem op den voorgrond, en zielkunde kwam - na historie en ethnologie - achter aan. Soms wel wat heel ver. Hoe't zy, hy spande zich in. Juist andersom dan Bilderdyk die zich beroemt op den korten tyd waarin hy z'n werk samenflanste, besteedde hy soms maanden aan 't bestuderen van 'n landschap, en weken aan 'n gebouw. Hy getroostte zich briefwisseling, onkosten en reizen, om zeker wapentuig te zien te krygen. Hierop is de klassieke waarde van z'n arbeid gegrond. De door hem behaalde roem, en de verering die hem zal blyven ten deel vallen, is de noodzakelyke terugwerking van de kracht die hy aan z'n werk ten koste legde, en daarin als 't ware heeft opgespaard.
Zonder dit nu juist op werktuigkundige gronden te berekenen, voelt toch menig beschouwer instinktmatig dat er verschil bestaat tussen zúlk werk en den arbeid waarin géén kracht is neergelegd, stukken waarin men poogt te pronken met Scott'se resultaten, zonder zich de daartoe nodige kosten van productie getroost te hebben. In de romans van dien meester... nu ja, gewoonlyk ‘krygen ze elkaar’ na twee of drie boekdelen hindernis. Maar men beseft dat niet hierin de verdienste van den dichter gelegen is, en dat niet ieder die na wat hindernissen z'n verhaal weet te doen uitlopen op 'n bruiloft, daarom 'n Meester wezen zou. Hieruit nu vloeit de minachting voort, die ik reeds genoemd heb. Ze behoorde niet alleen by ‘mannen van zaken’ en vakgeleerden te bestaan, het is de plicht van ieder die 't wél meent met waarheid, eerlykheid en ontwikkeling, 'n afkeer te hebben van zodanige vervalsing van 't voedsel des geestes. En deze plicht wordt zelden behoorlyk vervuld. Getuige het legio romans en verhalen, waarin de zielkundige mogelykheid onbeschaamd wordt verkracht. Getuige de verzenmakery van zekere soort - andere soorten zyn zeldzaam! - die ik in 1053, vlgg. brandmerkte. Noch papierkoper, noch drukker, noch uitgever leverde om niet het materiaal en den arbeid die tot het publiekmaken van zulke voddery nodig waren. Dat alles is betaald geworden, aangemoedigd, toegejuicht!
Is het daarentegen nodig aan te tonen dat de ernstige consciëntieuze beschouwing van 'n mensenziel, in wetenschappelyken rang - en in kosten van productie alweer! - niet staat beneden het ontleden van 'n insekt, of 't bestuderen der habitus van 'n mosplantje? Zyn er nog die menen dat de waarneming en mededeling der ontwikkelings-geschiedenis van onzen Wouter tot 'n lagere orde van bezigheden behoort, dan 'n verhandeling over diatomeeën, of 'n specimen over 't voorstellen van reeksen in kromme lynen? Dan vergist men zich. Ik kan den lezer verzekeren dat ik sedert jaren gewoon ben onderwerpen van de laatstbedoelde soort te gebruiken om uit te rusten. Wie me aantreft, bezig zynde met iets van dien aard, kan hieruit besluiten dat ik behoefte voelde aan verademing.
Het vermyden der behandeling in m'n Ideeën van dusdanige gegevens - het kost my moeite! - heeft 'n geheel andere oorzaak dan voorkeur voor gemak en afkeer van inspanning. Het kost my integendeel grote inspanning, niet toe te geven in de zucht tot grondige behandeling van zogenaamd stipt-wetenschappelyke onderwerpen, en waar ik niet slaagde in 't nakomen van dezen verdrietigen plicht, houd ik toch gewoonlyk de resultaten van m'n arbeid terug. Indien ik, om eens iets te noemen, toegaf in den lust om 'n Geschiedenis der taal te schryven, zou de beperktheid van m'n publiek my weldra beletten voort te gaan. Een Nederlander kan zich zulke weelde niet veroorloven, tenzyd-i ryk is of gesteund wordt. Chresos moet liedjes zingen.
Met opmerkingen van menskundigen of maatschappelyken aard - ik gaf ze liever in allernuchtersten vorm, omdat ik niet van opsieren houd - voel ik my belemmerd en gebonden door 'n gelyksoortige noodzakelykheid. Ik gis en vrees dat velen de Wouter-geschiedenis lezen om... nu ja, om iets dat my byzaak is. Doch zonder die velen zou m'n uitgever weldra genoodzaakt zyn, m'n kopie te weigeren.
De diatomeeën dan, microscopisch beschouwd...
Och, ik had beloofd te onderzoeken waarom Femke zich op blz. 659 moeite gaf Wouter niet uit te lachen.
Er bestaat 'n zesde werelddeel dat tot nog toe z'n Columbus niet gevonden heeft. En dit is te vreemder, omdat duizenden en duizenden voorgeven zich zoveel moeite te getroosten om het te ontdekken. Dit werelddeel heet ‘de mens’.
We kennen hem niet.
Indien dit reeds waar is in 't algemeen, hoe duister en verward moet dan wel onze voorstelling zyn omtrent de roerselen die 'n onbetekenend onderdeel van 't ganse geslacht in beweging brengen? Een onderdeel nogal dat, tengevolge van zekere bégueule rangbepaling waaraan bekrompen psychologen zich schuldig maken, voor nog nietiger wordt gehouden dan... andere nietigheden. De ‘wysgeer’ meent niet te derogeren door de karakterkundige ontleding van Julius Caesar, maar 't gemoed van 'n wasmeisjen is beneden z'n aandacht. Wanneer we deze ongerymdheid verhoudingsgewys overbrengen op andere wetenschappen, zouden wy den astronoom die zich bezighoudt met de spectraal-analyse van 'n centraalzon, hoger moeten stellen dan den natuurvorser die den aard der meteoren onderzoekt. De botanicus die den eik beschryft, zou meer betekenen dan z'n collega die in mossen of paddestoelen doet. Enz.
In zodanige vakken echter zal niemand zich aan de dwaling van onrechtvaardige en bespottelyke classificatie schuldig maken. Maar... zodra 't slechts mensen geldt, is de wetenschappelyke consciëntie minder nauwgezet. De ziel van 'n vechtheld - onbeduidende wezens veelal! - schynt waardiger onderwerp van studie, dan de karaktergeschiedenis van lieden die nooit iemand
*
doodsloegen of lieten doodslaan. Met 'n diplomaat mag men zich inlaten, maar de slimmigheidjes van 'n marskramer zyn beneden de aandacht.
Ik ben in dit opzicht demokratischer, en tracht wetenschappelyker te zyn. Dit kan den lezer uit 252 bekend wezen. Wie te voornaam is om belang te stellen in den zieletoestand van 'n bleekmeisje...
Femke was 'n goed kind. Maar de hoedanigheden die dit veroorzaakten, bestonden hoofdzakelyk in zekere negativiteit die niet gemakkelyk te beschryven is. De romandichters weten dit wel, en versieren of overladen daarom gemakshalve hun helden en heldinnen met allerlei deugden - liefst in overtreffende trap - of maken hun verraders en booswichten zwart met het allerzwartste. Dit geschiedt alweer uit luiheid. Vanhier dan ook dat men gewoonlyk in elk stuk slechts één held, één schone, één verrader ontmoet. De schildering van Theseus zou den tint der Herkulessen bederven. Naast de goddelyke schoonheid van de titelheldin is voor de even goddelyke volkomenheid van 'n tweede schoonheidsmonster geen plaats. De booswicht van professie, de satan van 't stuk is één inktvlek. Het spreekt vanzelf dat zulke conventionele superlatieven elkaar uit den weg lopen. Homerus arbeidde in dit opzicht met meer nauwkeurigheid, en heeft waarschynlyk hieraan grotendeels te danken dat men hem nooit vergeten zal, al kome dan ook de tyd dat men wat zal beginnen af te dingen op de overdreven bewondering van Ilias en Odyssee. De vechtpartyen die hy schildert, zyn eentonig. Z'n gesprekken, smakeloos. De mythologische tussenkomsten van goden en godinnen bederft de belangstelling in menselyke daden en lotgevallen. Maar... hy schilderde Ajax, Ulysses, Nestor, Menelaus, Agamemnon naast Achilles. En tegenover Achilles plaatste hy Hektor. Al die helden zyn onderling verschillend van uitdrukking. De dichter trachtte portretten te leveren, en geen poppen. Of hy in deze poging geslaagd is, behoeft nu de vraag niet te wezen. De bedoeling wás er. En dat ze, wat de hoofdzaken aangaat, gelukt is, blykt uit de byna algemene sympathie die hy - by jeugdige lezers vooral - heeft weten op te wekken voor den bezweken Hektor. Er moet wel fynheid van trekken heersen in een schildering die overwegend belang doet stellen in 'n persoonlykheid op den tweeden grond, wier tegenwoordigheid oppervlakkig slechts scheen gewettigd te worden door den eis om 't gewicht van de hoofdpersoon op den voorgrond te doen uitkomen.
Toch waagde zich Homerus niet aan 't schetsen van de negativiteit die ik zo-even bedoelde, en zelfs niet aan de schildering van positieve aandoeningen van minder ruw gehalte dan de allerplompste. Vanhier dan ook dat we weinig of niets te weten komen van de zielsgeschiedenis der hoofdpersonen Helena en Briseïs. De middelen waarmee de dichter belangstelling voor z'n helden tracht op te wekken, zyn van de allerlaagste soort, en dalen zelfs af tot 'n zeer onartistiek speculeren op de zotte vooroordelen omtrent maatschappelyk standpunt. De geringste is koning, zoon van 'n koning, afstammeling van koningen. 't Enig verschot van onderscheiding in obligaat-hoogheid, leveren hem de goden. Koningszoon, half-god of helemaal god, ziedaar de drie maat- en hemelschappelyke standpunten die hy niet durft verlaten. Ook hierin dus bemerken wy, in weerwil der blykbare pogingen om enige karakterkundige verscheidenheid te tekenen, dat het állerhoogste eens-voor-al de gewone toonsleutel is, waarin die en dergelyke stukken geschreven zyn. Allerdapperst, állerlistigst, állerwelsprekendst, áller... enz. Wie - als Paris - niet mag worden voorgesteld als 'n held, als 'n wyze, als 'n deugdman by uitnemendheid, moet dan toch om iets te zyn, de allerschoonste wezen. Zonder zo'n ‘aller’ schynt de zaak niet te kunnen bestaan.
Dit is kinderlyk en zelfs kinderachtig. Misschien zal menigeen die deze methode van den ouden dichter vroeger niet opmerkte - eigenlyk is 't juist 'n blyk van gebrek aan methode - thans menen dat mensbeschryvende artisten op dit punt zyn vooruitgegaan. Ik beweer dat dit niet het geval is. Blykens de litteratuur die hier en ginds sedert enigen tyd... na Homerus, ter wereld kwam, bestaat de neiging om mangel aan bekwaamheid en arbeidslust aan te vullen door 'n grof aanwenden van 't allerhoogste en allerlaagste, nog altyd in gelyke maat. De vreselyke bravighedens van onze romanhelden stryden met de afzichtelyke schoonheid der heldinnen om voorrang van smakeloosheid. De prototypen van deze zonderlinge natuurverschynsels moet men dan ook niet zoeken in de maatschappy, maar op de modeplaatjes in den uitstalkast van 'n kleermaker of ‘confectionneuse’ zoals zich tegenwoordig de vrouwspersonen noemen die 'n jurk in elkaar zetten, en met haar nieuwen titel de schryvers over politiek en de dichters naar de kroon steken. Om nu niet te gewagen van de litteratuur der winkel-annoncen, die voor algemeen model kan gelden van de spraakverrekking waaronder wy gebukt gaan. Het overdrevene van vader Homerus heeft school gemaakt, zowel achter de toonbank als op den katheder.
De armoedige behoefte aan positieve uitstekendheid, met gemaakte versmading van allen overgang van tint, gaat zo ver dat we telkens na uitputting van den voorraad der superlatieve deugden en ondeugden, de toevlucht zien nemen tot 'n oneindig langen neus, onbeschryflyk rode haren, nie da gewesen dikte van wenkbrauwen, of wat men wil, mits: 'n uiterste. Het is alsof we den schryver horen mompelen: ‘kan ik u dan m'n sujetten niet belangryk maken door fyngetekende voorstelling van karakter, welnu... ik zal hun belletjes aan de kleren naaien, of 'n veer op den hoed zetten. Wie dan als ik, tot denken te traag is, kan zich vermaken met horen en zien.’
Het aanhalen van voorbeelden uit ónze litteratuur, zou eigenlyk niet ter zake dienen, omdat we heden-ten-dage - en dit is reeds sedert 'n paar eeuwen het geval - byna geen oorspronkelyke letterkunde bezitten. Onze versjes, onze romannetjes, onze kranten-polemiek, onze preekjes en vertoogjes... 't is alles namaak. Namaak in taal, toon en behandelingswys. Wie enigszins op de hoogte is van wat er in 't buitenland op deze terreinen geleverd wordt, walgt er van. De stukken zelfs die uitweiden over de voortreffelykheid van 'n bekrompen vaderlandismus, zyn meestal geschoeid op zeer ónvaderlandse leest, en hebben in 't oog van iemand die in vorm en inkleding bydragen zoekt tot beoordeling van inhoud, zo ongeveer de kracht van ‘ik slaap’ of ‘ik zwyg’. 't Is 'n protestatio actui contraria, en wel in allerletterlyksten zin, omdat de protestatie in den actus begrepen is. ‘Ik pin und pleip 'n ware aufrechte Holländerinn, und nie, nie, nie, verges ik m'n Sprach!’ zei 't vrouwmens waaraan ik enige regels besteedde op blz. 229 van Millioenen-studiën, in deel V. Nu ja, men hoorde 't wel.
Neen, voorbeelden van de manier waarop men in hollandse werken belangstelling tracht te mynen voor helden, onderwerp of thesis, mag ik niet aanhalen. Ze rieken te veel naar Figaro, Mr... Chose, Stuart Mill of Fliegende Blätter. 't Laatste snufje van hollandse reklame, en vooral het minst onoorspronkelyke, is het aandoenlyk schermen met ‘bepaaldheid’. Wie geen nieuwe superlatief weet uit te denken, neemt z'n toevlucht tot die verrukkelyke gemeenplaats. En Publiek is tevreden. Vroeger was 'n onderwerp allerbelangrykst, 'n inzicht juist... neen, ik vergis me. Eenvoudig ‘juist’ was nooit genoeg. Wat is ‘juistheid’ voor iemand die naar effekt jaagt? Hy weet immers te goed dat Publiek méér verlangt, d.i. iets anders. Een stelling dan, was helder als de dag, neen: helderder, luce clarius, allerhelderst. De dag was er donker by. Helden waren dapper, heldinnen schoon, booswichten duivels... alles boven mate tot en met de onmogelykheid. Tegenwoordig zyn al die topics: ‘bepaald’ belangryk, bepaald juist, - 'n vreemde juistheid! - bepaald helder, bepaald dapper, schoon, duivels, enz. Velen zyn in hun chauvinisme zo ver gegaan, dat ze dezer dagen verzekerden onze grieven tegen Atjeh ‘bepaald’ gegrond te vinden.