Volledige Werken. Deel 6. Ideeën, vierde bundel. Ideeën, vyfde bundel
Een splinternieuwe gradus ad Parnassum, niet precies dezelfde die Faust ten geschenke kreeg van Mephisto. Twee ouwerwetse spiegels voor hedendaagse spelprofessors. Wenken omtrent een meer nieuwerwetse wyze van taalbeschouwing.
1063.
Wanneer de lezer gewoon is aan effekt-romans, zal het hem bevreemden te vernemen dat Wouters bezoek by de familie Holsma groten invloed uitoefende op 't ontwikkelingsproces van zyn geest. Het spreekt vanzelf dat dit zich niet terstond openbaarde, doch er was een kiem van verandering in z'n gemoed gelegd, die niet weder kon verstikt worden. Van zelfstandig denken was nog geen spraak, maar hy wist nu toch dat er iets áls zelfstandig denken mogelyk was, al durfde hyzelf zich die weelde niet aanmatigen, waartoe hem dan ook de nodige rypheid ontbrak. Niet hy, Wouter, zou 'n mening hebben, maar hy begon toch in te zien dat er andere meningen bestonden dan die van z'n omgeving, en dit was 'n grote stap.
Boven alles echter - heel gelukkig inderdaad! - drukte hem z'n gebrek aan kennis. Het was hem duidelyk geworden dat de kinderen in wier gezelschap hy enige uren doorbracht, zo veel meer wisten dan hy, en dit maakte hem zeer bedroefd. Wat baatten hem al z'n koningen Israëls! Wie was het toch die zo schrikte van voetstappen? De arme jongen had nooit iets van De Foe's kluizenaar gehoord. Hy vroeg aan Stoffel, en deze zou wel in staat geweest zyn hem in te lichten, als Wouter den naam van Robinson maar onthouden had.
- Voetstappen? Voetstappen? Hoe kan ik je antwoorden, als je niet zegt wélke voetstappen? Voetstappen van wien, meen ik. Men moet altyd namen noemen, als men iets te vragen heeft.
- Juist, zei de moeder, als je wat weten wil, moet je namen noemen. En maakte mevrouw-zelf de sla aan? Dat vind ik al heel zonderling! Nu, de knecht zal zeker uit geweest zyn.
By al de verhalen die Wouter omtrent z'n wedervaren werden afgeperst, had hy instinktmatig vermeden melding te maken van de byzonderheden die in z'n omgeving niet te rekenen hadden op 'n gunstig onthaal. Geen woord van de saturnalie! Niets van 't verzuimd bidden by warm eten! Ook verzweeg hy de gemakkelykheid waarmee die kinderen zich schenen te bewegen, en de ongedwongenheid hunner deelneming aan 't gesprek. Toch was de schroom om zaken aan te roeren die in zyn kring minder gewild waren, misschien overbodig. Men vergeeft zoveel aan berevellen! Maar dit ging z'n berekening te boven.
Juffrouw Pieterse informeerde zich herhaaldelyk of-i wel ‘fatsoenlyk’ geweest was? En Wouter beaamde dit in alle oprechtheid, zonder eigenlyk te weten wat ze bedoelde, daar hy in z'n gemoedje noch ondervinding noch besef had van het tegendeel. Ja toch... de geschiedenis met dien topzwaren vlalepel! Zou dát misschien onfatsoenlyk geweest zyn? Hy wilde de beslissing dezer vraag liefst niet laten afhangen van z'n moeder, en zweeg er dus over... och, hoe lief van de wilde Sietske, z'n onhandigheid zo te bedekken! Maar dit zou hyzelf ook gedaan hebben, al wist-i dan zoveel minder dan de kinderen van den dokter.
Met schrik vernam hy dat de dag naderde, waarop z'n gedwongen afwezigheid van Pennewips school een eind nemen zou. Meer dan ooit voelde hy dat de bronnen van kennis die daar voor hem ontsloten werden, niet voldoende waren. Of althans hy meende dit. Maar aan tegenstand was niet te denken. Hy was ontevreden met zichzelf, met alles! ‘Van my zal nooit iets terecht komen!’ zuchtte hy.
Hy verscheurde z'n Lady Macbeth die hem lelyker voorkwam dan ooit. En... Ophelia?
O hemel, den gansen dag had hy niet aan Femke gedacht! Dit kwam hem zeer slecht voor. Was 't omdat ze maar 'n bleekmeisje was, en omdat de kinderen van den dokter zoveel voornamer waren?
Dit denkbeeld verschrikte Wouter erger, dan de gedachte aan diefstal of moord. Hy kon niet leven met zo'n zelfverwyt, en nam de eerste gelegenheid waar, om de schuld af te doen. Want 'n schuld wás het, naar-i voelde.
En dit gevoel gaf hem moed. Met z'n gekleurde prent in de hand, stapte hy ditmaal moedig 't welbekende hekje binnen, en klopte aan de deur van Femkes huisje. Er werd ‘binnen’ geroepen. Z'n hart bonsde benauwend, maar nu moest-i z'n heldenstuk wel dóórzetten. Hy stond op eenmaal voor 't meisje, dat met haar moeder bezig was aan vrouwelyken arbeid. De hartevrouw van m'n held stopte kousen, ruwe dikke onooglyke wollen kousen! 't Is hard voor 'n schryver, zoiets te moeten boekstaven. Om evenwel aan Wouters onbedorvenheid de eer te geven die haar nog altyd toekomt...
Want afkeer van praktischen eenvoud is bederf!
...om hem te schetsen zoals hy wás, zy hier erkend dat die kousen hem in 't minst niet hinderden. De periode van verdraaide poëzie en valse romantiek was nog niet voor hem aangebroken. Wanneer hyzelf had moeten beschryven hoe hy 't aanlei om z'n bezoek te rechtvaardigen, en iets te zeggen dat tot inleiding van 'n gesprek zou kunnen dienen, zouden deze byzonderheden waarschynlyk voor 't nageslacht zyn verloren gegaan. En ook ik weet maar ten dele hoe de overgang geschiedde, tussen zyn bedremmeld binnentreden en het plaats nemen op 'n matten stoeltje dat Femke hem vriendelyk toeschoof. Hyzelf herinnerde zich daarvan niets dan den bezielenden blik waarmee ze hem aanzag, en haar uitroep:
- Ah!
En ze had hem de hand gereikt.
- 't Is de jongeheer van onlangs, zeide zy tot de moeder, als begrypende dat deze zich Wouter niet herinnerde. 't Is de kleine jongen die zo ziek geweest is. En hoe gaat het nu? Je ziet bleek.
- Ga zitten, jongeheer. Ja, je ziet er bleekjes uit. Zeker van de wurmen?
- Wel neen, moeder! 't Kind heeft zenuwkoortsen gehad.
- Ja juist, koorts! Ik wil maar zeggen dat het ook wel eens van de wurmen komen kan. Geef 'n kommetje, Fem, en schenk hem in. Je moogt immers wel koffie drinken? Anders, als je met wurmen geplaagd bent...
Ik moet erkennen dat die wurmen van Vrouw Claus onzen Wouter meer hinderden dan haar kousen. 't Mens scheen zich voorgenomen te hebben hem daarmee te plagen, en kwam er gedurig op terug.
- En waar bleekt je moeder? vroeg ze. Niet dat ik 'n ander wil onderkruipen, godbewaarme, maar... áls ze soms niet tevreden was met 'r wasvrouw... 't kon gebeuren, zie je. Nu, dan is ieder zichzelf de naaste, en ik recommandeer me. Als er inktvlekken in 't goed zyn, maakt Fem ze 'r uit, met ‘zuringzout’ weet je? En nooit raakt er 'n stuk weg... ja, eens is 't gebeurd, 'n paar mansetten, maar die hebben we vergoed met 'n zesthalf... vraag maar aan Femke.
Helaas! Dát zou hy nu van Femke moeten vernemen, hy die haar zoveel anders te vragen had! Vrouw Claus maakte 't hoe langer hoe erger. Ze tastte hier niet de valse poëzie aan, waarmee hy nog niet besmet was, ze stoorde, belemmerde en bedierf de werkelyke vlucht van z'n gemoed, die beter pleging verdiende.
En zie, het meisje begreep het ongepaste van dien wanklank! Zou dit aan fyner bewerktuiging te danken geweest zyn? Was het 'n gevolg van de betrekkelyke maagdelykheid harer indrukken? Speelde hier de liefelyke jeugd 'n rol?
Van alles wat, misschien. Doch zeker is 't, dat de herinnering aan de manier waarop Wouter haar had ingeleid in de geheimenissen van Aztalpa, groten invloed op haar beoordeling uitoefende. Ze had Wouters ziel in groot ornaat gezien. En al was dan ook de opschik waarmee hy by die gelegenheid z'n welsprekendheid getooid had, te bont en te kleurig voor geoefenden smaak... Femkes smaak was niet geoefend. Voor haar vertegenwoordigde Wouters opgetogenheid het schone, het verhevene, en daarom stond ze hoog genoeg om zich gestuit te voelen door de platheid van den toon dien haar moeder aansloeg. Ze zon op middelen om daaraan een eind te maken. Maar ook hier alweer, evenals in Wouters eigen omgeving voor hemzelf, was de rechte weg afgesloten. Femke kon immers niet zeggen: moeder, spreek toch wat... peruaanser!
't Enige wat ze voorlopig doen kon, was hem te vragen wat het rolletje betekende, dat-i nog altyd in de hand hield?
Zeer bedremmeld bracht Wouter uit, dat dit 'n geschenk voor háár was. Het meisje voelde zich getroffen door de hartelykheid die hierin doorstraalde, en verzekerde met 'n eenvoud die meer ernst bevatte dan iemand gissen kon, dat ze die prent altyd bewaren zou.
- Ja, zei de moeder, en dan moet je de kreukels er uit stryken. Want... stryken doen wy ook, jongeheer. We brengen de was kant en klaar thuis, en nooit heeft iemand de minste reden tot klacht. Zeg dit gerust aan je moeder. Daar heb je nu byvoorbeeld je kraagje... ik zeg dat het niet goed gestreken is. De ruimte zit in 'n plooi over 't stiksel heen. Ook is 't slordig geblauwd... vraag maar aan Femke. Zeg, Fem, is 't niet streperig?
Ei... zyn hemdskraag slordig geblauwd? Streperig? Niet goed gestreken? En dat alles was nogal door de wyze Petró gedaan! Ook dáárin alzo bestond verschil van opvatting of methode? En ook dáárin alzo was de traditie van den huize Pieterse niet alleen-zaligmakend? Het scheen er dezer dagen op toegelegd, onzen Wouter te schokken.
Maar Femke zat op hete kolen. Na enig vruchteloos onderzoeken wie Ophelia was, en na even vruchteloze pogingen om 'n gesprek aan te vangen dat in Wouters smaak vallen kon, bedacht zy 'n uitgang. Er moest volstrekt iets hier-of-daar bezorgd worden, meende zy, en: ‘de jongeheer kon wel 'n eindje meegaan’.
- My wel, zei de moeder.
Het jonge paar vertrok.
Femkes boodschap scheen weinig haast te hebben. Ze sloeg met Wouter een der paden in, die in den omtrek van Amsterdam de paden genoemd worden, en dan ook niets zyn dan dat. Wie daar wandelt, moet leeftocht van indrukken meenemen, om zich niet te vervelen.
Nu, dáárvan had onze Wouter voorraad! Hy had Femke zóveel te zeggen, dat-i byna niet spreken kon. En ook zy had zich meer met hem bezig gehouden, dan zyzelf zich bekennen wilde, meer vooral dan hy gissen kon. Ze begon met de mededeling dat ze aan haar moeder geen bericht had gedaan van de onvriendelyke ontvangst die haar te zynent was te beurt gevallen, en wel omdat ze wilde voorkomen dat haar moeder, indien Wouter eens mocht terugkeren...
- O, Femke, je dacht er dus aan, dat ik je zou komen opzoeken?
- Ja, zei 't meisje, aarzelend maar toch met 'n flinkheid die Wouter verrukte. Ja, ik dacht wel dat ik je weer zou zien. En ik heb 'n mis laten lezen voor je beterschap.
- Heus? vroeg Wouter die ternauwernood wist wat dit beduidde. Heb je dat heus voor me gedaan?
- Ja, en zelf gebeden ook! Want ik had het jammer gevonden, als je gestorven waart. Ik geloof dat je 'n goed jongetje bent.
- Ach, ik had eer moeten komen! En dit wilde ik ook, maar... Femken, ik durfde niet.
Hy verhaalde hoe hy op dien zondag in haar nabyheid geweest was. Het meisje schreef z'n beschroomdheid aan vrees voor haar moeder toe.
- M'n moeder is 'n hele brave vrouw, zie je. Ze zal niemand tekort doen, maar... och, je begrypt me wel. Ze heeft de gewoonte niet, met mensen om te gaan. Ik ben beter thuis in de wereld, omdat ik kindermeisje geweest ben, wel drie weken lang. Als noodhulp, weet je, want voor 'n wezenlyke kindermeid was ik nog te jong. 't Was by 'n nicht van ons, waar de meid ziek was, want we zyn eigenlyk van beste familie, weet je. Maar dit doet er niet toe. Zeg me liever, of je nu helemaal beter bent?
Wouter gaf verslag van z'n ziekte, en geraakte onwillekeurig op 't onderwerp dat hem voornamelyk bezighield, op z'n onkunde.
- Alle kinderen verstaan frans, klaagde hy, en dit wordt niet onderwezen op m'n school. En wie geen frans verstaat, kan nooit 'n groot man worden.
- Och, dat geloof ik niet. De kruienier in de Molstraat heeft drie eigen huizen, en ik weet zeker dat-i geen woord frans spreekt. Wouter had enige moeite haar aan 't verstand te brengen dat hy iets anders bedoelde dan 't bezit van drie huizen, ofschoon ook dit hem niet verwerpelyk voorkwam.
- Ik wilde zo graag... zie je... zo graag... iets als... ja, hoe zal ik je dit uitleggen? Ik wou...
De afrikaanse heerschappy zweefde hem op de lippen. Maar hy had den moed niet, z'n eigen dromen in woorden over te zetten.
- Je weet, Femke, dat we hier in Europa wonen. Nu, daar ginds, ver in 't zuiden, heel ver... ik zal 't voor je uittekenen. We kunnen hier wel 'n ogenblik zitten, nietwaar, dan zal ik je precies uitleggen wat ik bedoel.
Hy geleidde 't meisje naar 'n stapel gezaagde planken, en nam daarop naast haar plaats, nadat-i hier of daar 'n takje had weten machtig te worden, dat hem dienen zou tot graveerstift om 'n wereld in 't zand te tekenen.
- Dit is Europa. De aarde is rond... dat wil zeggen, ze bestaat uit twee helften... als pannekoeken... kyk, 't lykt wel 'n bril. Nu, met die ene helft hebben we niet te maken, dat is Amerika... zet 'r gerust je voet op. Hier wonen wy... daar ligt Engeland... heel omlaag is Afrika. De mensen zyn daar... onbeschaafd. Ze kunnen niet lezen zelfs, en dragen maar heel weinig kleren. Maar als er 'n reiziger komt, behandelen zy hem zeer vriendelyk. 't Staat in 'n boekje. Daar wou ik heengaan, en aan al die mensen lezen leren, en kleren geven, en zorgen dat er in 't hele land geen onrecht geschiedde, en dan zouden wy...
- Ik ook? vroeg Femke verbaasd.
- Ja zeker! Ik wou je vragen met my daarheen te gaan. We zouden man en vrouw zyn. Je begrypt wel, als ik koning werd in dat land... dat jy dan...
- Ik? Koningin?
Het meisje barstte in lachen uit. Ze vertrad, onwillekeurig opstaande, al de koninkryken die Wouter zo-even aan haar voeten had neergelegd.
- Maar... wil je dan niet m'n vrouw worden?
- Wel neen, malle jongen! Ik begryp niet waar je de gekheid vandaan haalt. Weet je dan niet dat je nog maar 'n kind bent?
- Wil je dan wachten tot dat ik groot ben? Wil je my niet aannemen voor je vrindje?
- Wel zeker! Maar dan moet je niet zulke zotte praatjes bedenken. Niet dat je later niet naar Afrika zoudt kunnen gaan. Waarom niet? Er gaan zoveel mensen op reis! By ons op 't ‘pad’ woonde vroeger 'n timmerman, die met z'n hele familie naar Haarlem verhuisd is. Maar... trouwen!
Weer lachte zy schaterend. En Wouter leed er pyn van. De arme jongen trof 't ongelukkig met z'n eerste liefdesverklaring. Op eenmaal werd het meisjen ernstig:
- Ik geloof dat je 'n goed kind bent, zeide zy, en ik houd veel van je...
- En ik! riep Wouter. O, Femken, ik heb altyd aan je gedacht in m'n ziekte... als ik denken kon. Want... in de koorts... ik kan niet weten waaraan ik gedacht heb in de koorts, maar 't zal wel aan jou geweest zyn! En met de prent die ik voor je kleurde, heb ik gesproken alsof jy het was. En die prent antwoordde, en begon zó op je te lyken, dat ik heus meende jezelf te zien. En dan heette ik Kusco of Telasco, en jy was Aztalpa, de dochter van de zon. Zeg, Femke, mag ik je vrindje wezen?
Het meisje bedacht zich enige ogenblikken, en voelde in haar onverschoold rein-menselyk hart aandrang tot het verrichten van 'n goede daad. Hoe werkte die aandrift? Waaruit ontstond ze? Was zich 't zeventienjarig meisje bewust van den invloed dien Wouters... kinderachtigheid op haar uitoefende? Waarschynlyk niet. En ook ik kan niet zonder inspanning doorgronden waarom ze zich moeite gaf ditmaal naar 'n antwoord te zoeken dat iets minder krenkend was dan 'n lach.
Toch wil ik dit straks beproeven.
Ze lachte dus niet. Het zou wreed geweest zyn tegenover de tederheid die onmiskenbaar in z'n toon lag.
- Zeker, zéker mag je m'n vrindje zyn! Maar... maar...
Ze zocht 'n voorwaarde, 'n beletsel, iets dat hem niet kwetste, en toch terugvoerde naar 't standpunt dat z'n leeftyd hem naar haar mening aanwees. Hy was gegroeid sedert z'n ziekte, dit is waar, maar toch... Femke had kans gezien hem op den arm te nemen, en de hele stad door te dragen, hem die er zo prettig van droomde háár te redden uit 'n brand.
- M'n vrindje, ja... maar... dan moet je ook alles voor me doen wat ik verlang.
Alles slechts? Och 't kwam Wouter zo weinig voor!
- Alles, alles, alles! Wát? O, gauw, zeg me wat ik voor je doen kan!
't Werd benauwend voor 't meisje. Want ze wist niet wat ze eisen zou. En ze was nu wel genoodzaakt iets te noemen. Welnu dan, ze had altyd gehoord dat vlytig leren nuttig voor kinderen was. Als ze hem eens dáártoe aanspoorde?
- Luister, Wouter, ik heb uit jok aan m'n moeder verteld dat je 't knapste jongetje van je school was...
- Ik? riep Wouter met komieke verbazing.
Het schynt zonderling - doch we nemen dezelfde anomalie in de grote-mensenwereld waar - dat hy nooit had achtgeslagen op de onevenredigheid tussen zyn hoogdravende aanspraken en verregaande onbekwaamheid. Hy wilde alles, en kon niets. Deze rekenfout was te opmerkelyker in hem, omdat hy zich die onbekwaamheid zo goed bewust was, en dus niet als vele anderen ter verontschuldiging zich beroepen kon op eigenwaan. De allereerste in 'n heel werelddeel... dit kon wel. 't Wensje was billyk en matig, maar:
- Maak dat je binnen drie maanden de eerste bent op je school, zei Femke die niet weten kon dat er sarcasme lag in haar eis. Zie je, anders mocht misschien m'n moeder te weten komen dat ik over je gejokt heb, en dit wou ik niet graag. Als je zorgt dat het geschiedt...
- O, Femke, ik zal het doen!
- Ga dan nu naar huis, zei ze, en begin er terstond aan.
Zo zond ze hem weg. By 't afscheid nemen vond ze op eenmaal dat-i te groot geworden was om hem 'n zoen te geven. En toen pater Jansen, die 'n paar uur later haar moeder bezocht, vroeg van wien ze die prent had...
De man zei dat Ophelia in 't Hollands zoveel beduidde als Flora die in vroeger tyd beschermheilige van rozen en vergeetmenietjes geweest was.
...toen, toen werd Wouter in haar ogen weer op eenmaal 'n heel klein kind. Dat-i nog in de wieg lag durfde zy wel niet zo rechtuit zeggen, maar toch:
- Och, heeroom, die prent is van 'n jongetje, van 'n klein jongetje. 't Kind zal zo omstreeks de tien jaar oud zyn, of... negen. Ja, ouder dan negen is-i zeker niet!
- Ben je mal, meid, riep de moeder. De jongen is vyftien!
- Ja juist, vyftien, of... zoiets. Ik wil maar zeggen dat-i nog 'n kind is.
Ze bloosde, en was verstoord op haar moeder, en borg Ophelia in 'n verscholen hoekje. Vrouw Claus en pater Jansen hebben de nieuwe uitgaaf van de bloemengodin nooit weergezien.
‘O, Femken, ik zal het doen!’ had Wouter gezegd.
Er begon waarlyk kans te bestaan dat-i wat vlugger leerde, nu Pennewips schoolkennis voortaan de livrei dragen zou van Femkes invloed. Wouter begreep zeer goed dat ze met het vergen van den voorgewenden dienst, geen andere bedoeling had, dan z'n eigen belang. Maar die bedoeling zelf was liefelyk, en 't zou hem immers lelyk hebben gestaan wanneer-i, na zó hoog te hebben opgegeven van wat hy wel voor haar zou willen doen, op dien onverwachten eis geantwoord had: o, alles, alles, maar... juist dit éne niet!
Dat-i liever z'n dame gediend had in 'n gevaarlyke expeditie, spreekt vanzelf. Maar men heeft z'n heldendaden niet voor 't kiezen. Herkules en St Joris zelf zouden zich heden-ten-dage wel moeten vergenoegen met het bevechten van miniatuur-draken. Hoe dit zy, Wouter nam z'n taak ernstig op. Hy begon z'n ‘Ippel’, z'n ‘Strabbe’, z'n ‘Oefening in 't kunstmatig lezen’, z'n ‘Vaderlandse- en andere Geschiedenisboekjes’ lief te krygen als gewaardeerde vyanden, die hy onder de ogen zyner uitverkorene verslaan zou in eerlyken stryd. Zelfs over ‘Pieterson's Geslachtlyst van nederduitse naamwoorden’ begon z'n gemoedsstemming zeker waas van poëzie te verspreiden, dat alle andere Herkulessen zou beschaamd gemaakt hebben over de nietigheid van hun werk.
Tournooi-verslagen had-i nog niet gelezen. Geen tovergodin bezorgde hem 'n gewyd harnas. Geen Minerva leverde hem 'n Medusa-kop tot schild... och, niets van dat alles, maar toch... Slachterskeesje mocht oppassen!
Tot Wouters eer moet ik zeggen dat-i den jongen ridderlyk waarschuwde. En werkelyk, drie maanden daarna was hy de eerste van de school. Pennewip zelf was wel genoodzaakt te erkennen:
- Het is bevreemdend! Men zou ook kunnen zeggen, het is... verwonderingwekkend, ja zelfs in zekeren zin voorbeeldeloos, of... zonder voorbeeld!
De allernaaste aanleiding tot dezen uitroep was dat Wouter in zeker opstel heel cordaat van 'n wyf had gesproken: ‘dat zyn muts betastede en op deszelfs hoofd zettede’.
Was 't niet jammer, de lieve geestdrift van 't kind te verknoeien aan zulken onzin?