Volledige Werken. Deel 7. Ideeën, zesde bundel. Ideeën, zevende bundel. Aleid. Onafgewerkte blaadjes
Aleid Twee onafgewerkte bedryven uit een onvoltooid blyspel
1234.
Zonder te erkennen dat het voorgaand nummer niet handelt over 'n punt van zedelykheid - het verkrachten van smaak en oordeel is onzedelyk! - meen ik te mogen voorstellen de daarby bedoelde methode van vulling tevens toe te passen op wat meer algemeen onder moraliteit verstaan wordt. Dit was by onzen Wouter ten enen male verzuimd. Het weinigje kennis dat men hem had meegedeeld, was op verre na niet voldoende om z'n aandrift tot kennen, weten en begrypen te bevredigen. Zolang hy kind was, had z'n fantasie 't nodige verricht, en meer dan dat. De tyd was nu gekomen dat-i zich vermoeid voelde van 't vruchteloos grypen naar 't onmogelyke. Z'n begeerten gingen rond als briesende leeuwen, zoekende wat er te verslinden viel... och, alweer 'n beeld dat niet deugt! Er werd niet gebriest en niet rondgegaan. Hy knaagde ontevreden op 't weinige dat hem werd toegeworpen, en voelde zich ongelukkig. 't Ergste was dat-i alleen zichzelf de schuld gaf van z'n toestand. Ieder ander, meende hy, was beter, wyzer, bekwamer, gelukkiger, dan hy, en in zekeren zin was dit de waarheid. We mogen vaststellen dat noch de jongeheer Pompile, noch de kantoor-satraap Wilkens, geleden hadden onder 'n wanverhouding tussen hun gaven en de aanwezige middelen tot uiting, zoals die welke by voortduring het evenwicht van Wouters gemoed verstoorde. Elke afleiding werd hem welkom, en van keus was geen spraak meer. Hy zoog op, wat zich voordeed. Ware hy in aanraking gekomen met drinkers... hy had gedronken. Met dieven... hy had gestolen. Met godzalige jongelingen... hy ware aan 't preken en catechiseren gegaan. Zelfs zó ver daalde hy af, dat-i - opgeblazen nu van z'n recente postkantoorse wysheid - berouw voelde over de onnozelheid waarmed-i juffrouw Laps zo teleurgesteld en geergerd had. Berouw? Neen! Maar... schaamte toch. Hy trachtte zich op te dringen dat-i 'n volgenden keer... hm! Zou die volgende keer ooit komen! 't Geval was vreemd geweest, zeer vreemd! Zo-iets gebeurt maar eens in de eeuw, meende Wouter, die zich al z'n vroeger onbegrepen romanlectuur voor den geest bracht, en daaruit meende te moeten opmaken dat nietigheidjes als waarvan hy er een... byna ondervonden had, de spil zou zyn waarom zich 't leven draait. De lezer weet misschien dat zulk misgrypen in schatting van belangrykheid (1037, vlgg.) nog steeds by ouderen dan Wouter, zeer ten nadele der ware zedelykheid, 'n zotte rol speelt. Ook hier kan Larochefoucauld's ceux qui s'appliquent (trop?) aux petites choses, enz. van volle toepassing geacht worden.
Toch was Wouter er niet beter om dat-i berouw voelde over 't gebrek aan ondeugd, waaraan hy meende zich te hebben schuldig gemaakt. En dit voelde hy zeer goed. Hy dacht niet gaarne aan wat hem vroeger liefelyk voorkwam, ja zelfs dit durfde hy niet! Z'n herinneringen aan de indrukken die Femke hem meedeelde, z'n eerzucht, z'n lust om met 'n beetjen almacht het goede te bevorderen, z'n onverzadelyke begeerte om de oorzaken der dingen te kennen... och, dit alles hinderde hem. Even ontevreden als immer met z'n tegenwoordigen toestand, had hy zomin lust zich bezig te houden met het verledene, als met 'n toekomst waarover 't bestuur hem ontglipt was omdat schuldbesef idealen bederft. Tot krachtig hopen is reinheid nodig, en wél is 't grof en dom van godenmakers, dat zy, om afdwaling te bedreigen met straf, meenden behoefte te hebben aan 'n ánderen hel dan 't verlies van die reinheid meebrengt. Het ambt van paradys-uitjagende Cherub is 'n ware sinecuur.
Eens, op straat - boodschappen doende voor den jongeheer Pompile, natuurlyk - bepeinsde Wouter 't nieuwste nieuwtje van ontwikkeling, dat dien morgen door een van z'n kameraadjes aan 't Postkantoor was ten beste gegeven, en zie... daarginds zag hy Femken aankomen. Hy keerde zich om en sloeg 'n dwarsstraat in. Waarom toch? Tot 'n beetje vermindering van z'n schande moet ik hierby zeggen dat-i den avond van dien dag langen tyd wakker lag voor hy den slaap vatten kon, en dat hy lust in schreien voelde. Maar hy kon evenmin schreien als slapen. 't Was zeer pynlyk, en hy nam zich voor... ja, wát?
Met schrik bedacht hy dat het tydstip waarop Holsma hem had uitgenodigd verslag te komen brengen van de pogingen om altyd z'n naastbyliggende plicht te doen, sedert lang verstreken was. Ook dien goeden dokter zoud-i gemeden hebben, wanneer hy hem op de straat in de verte had zien aankomen. En misschien zelfs pater Jansen... 'n slecht teken!
- Toch zou ik wel 'ns willen weten, dacht-i, waarom die goeie pastoor zo doof is aan z'n linkeroor?
Hierover peinzende viel-i ten-laatste in slaap.