Multatuli.online

Volledige Werken. Deel 7. Ideeën, zesde bundel. Ideeën, zevende bundel. Aleid. Onafgewerkte blaadjes

Ideeën, zesde bundel

Ideeën, zesde bundel

1081.

1082.

1083.

1084.

1085.

1086.

1087.

1088.

1089.

1090.

1091.

1092.

1093.

1094.

1095.

1096.

1097.

1098.

1099.

1100.

1101.

1102.

1103.

1104.

1105.

1106.

1107.

1108.

1109.

1110.

1111.

1112.

1113.

1114.

1115.

1116.

1117.

1118.

1119.

1120.

1121.

1122.

1123.

1124.

1125.

1126.

1127.

1128.

1129.

1130.

1131.

1132.

1133.

1134.

1135.

1136.

1137.

1138.

1139.

1140.

1141.

1142.

1143.

1144.

1145.

1146.

1147.

1148.

1149.

1150.

1151.

1152.

1153.

1155.

1156.

1157.

1158.

1159.

1160.

1161.

1160.

1161.

1162.

1163.

1164.

1165.

1165.

1166.

1167.

1168.

1169.

1170.

1171.

1172.

1173.

1174.

1175.

1176.

1176.

1177.

1177.

1178.

1179.

1179a.

1180.

1181.

1181a.

1182.

1183.

1184.

1185.

1186.

1187.

1188.

1189.

1190.

1191.

1191a.

1192.

1193.

1193a.

1193b.

1193c.

1193d.

1193e.

1194.

1195.

1196.

1197.

1197a.

1197b

1198.

1199.

1200.

1201.

1202.

1203.

1204.

1205.

Aantekeningen

Ideeën, zevende bundel

Ideeën, zevende bundel

1206.

1207.

1208.

1209.

1209a.

1210.

1210a.

1211.

1212.

1213.

1214.

1215.

1216.

1217.

1218.

1219.

1220.

1221.

1222.

1223.

1224.

1225.

1226.

1227.

1227.

1228.

1229.

1230.

1231.

1232.

1233.

1234.

1235.

1236.

1237.

1238.

1239.

1240.

1241.

1242.

1243.

1244.

1245.

1245a.

1245b.

1246.

1247.

1248.

1249.

1249a.

1250.

1251.

1252.

1253.

1254.

1255.

1256.

1256.

1257.

1258.

1259.

1260.

1260a.

1260b.

1260c.

1260d.

1261.

1262.

1263.

1264.

1265.

1266.

1266a.

1267.

1268.

1268a.

1268b.

1268c.

1269.

1270.

1271.

1272.

1273.

1273a.

1273b.

1274.

1275.

1276.

1277.

1277a.

1277b.

1278.

1279.

1280.

1281.

1282.

Aantekeningen

Aleid Twee onafgewerkte bedryven uit een onvoltooid blyspel

Personen

Eerste bedryf

Tweede bedryf

Onafgewerkte blaadjes

Onafgewerkte blaadjes

Van enige onbekenden

Van Fancy

Van den onbekende

Van Fancy

Van Fancy

Van Fancy (Eerste deel ontbreekt)

Van een uitgever

Van Fancy

Van een uitgever

Van Fancy

Van iedereen

Van Fancy

Verantwoording

Verantwoording

Ideeën zesde bundel

Ideeën zevende bundel

Aleid

Onafgewerkte blaadjes

Alphabetische lijst van verklaringen


1224.

Doch, ik zeide het reeds, dat leven was zonderling. Ook sprak ik van de domme voornaamheid die in dit alles geen aanleiding vindt tot nadenken. Reeds wat men ziet, zou hiertoe kunnen opwekken, en om dit te betogen is het weinige dat ik daarvan noemde, voldoende. Maar hoe zou 't wezen, wanneer we met het oog van den geest iets dieper doordrongen? De bewoners van dat mierennest zyn... mensen. Het nil humani alienum moge dan al niet juist in wysgerigen zin 'n artikel in hun dagelyksen catechismus wezen, toch is dat woord op hen van volle toepassing in stoffelyke en maatschappelyke betekenis. En, ook zielkundig gesproken, het zou 'n ongerymd waagstuk zyn, hun de aandoeningen te ontzeggen, die de... half- en verkeerd-beschaafde zo gaarne wil doen voorkomen als het uitsluitend eigendom van de ‘deftige klasse’. Die straathandelaars hebben wensen en verdriet. Ze kennen vreugde, hoop, teleurstelling... eerzucht misschien. Ze weten - zo goed als anderen toch, en waarom niet? - wat liefde is. Waarlyk, er is iets menselyks in zo'n Oud-roest en in het oude grootmoedertje daarginds aan dien kruiwagen met ‘zuur’. Vygen verkoopt zy ook. Zie hoe netjes half-decimaal zy ze vyf-aan-vyf heeft gespietst op stokjes. Zo'n stokje koopt de jeugd voor 'n duit. De winst is groot, want de hele ceroen is 'n onvrywillig geschenk van den kruienier die 't ding z'n winkel uitwierp, omdat de suiker na twintigjarigen bewaardienst zich begon om te zetten in iets als alkohol en sterkriekende gist. Ja, de winst is enorm... áls de jeugd die speetjes koopt. Als! Want - en ziehier de oorzaak van m'n staathuishoudkundige bekommering - vanwaar komt die duit? De vaders en moeders die hem verstrekken moeten, handelen vlak naast de vygen- en zuurvrouw in ranzige kokosnoot en curaçaose pien-ders. [*] Misschien is dit woord niet goed gespeld, noch zelfs op den klank af, juist geschreven. Het is langer dan veertig jaren geleden, dat ik ‘Pienders’ gezien heb, of hoorde noemen. Ik bedoel zekere gedroogde boontjes in brosse grysachtige peulen, waarvan elk slechts twee van die pitten bevat, die door 'n nauw-toelopend middelvak gescheiden zyn. De smaak is olieachtig. Waarschynlyk is dit in versen toestand het geval niet. Wie er van houdt zoals ze soms in Europa worden rondgevent, lust alles.
Wat de kokosnoten aangaat, daarover valt iets te zeggen, dat ik voor later bewaar. De hardnekkige onwetendheid waarmee natuurbeschryvers den armen klapper een... legendaire rol laten spelen, is komiek. Dat theologen en bespiegelaars elkaar naschryven, is begrypelyk. Maar natuurvorsers, studenten in de wetten van het zyn, moesten consciëntieuzer wezen. Nu ja, die anderen ook.
(1874)
Moet het geld dat hun kind aan die vygen besteedt, niet eerst - en wel boven 't strikt-nodige voor levensonderhoud - óververdiend zyn op hun eigen waar? En wie koopt die waar? Hoeveel brokken klapper, hoeveel van die westindische boontjes, moeten de kleinkinderen van de zuurvrouw by buurman besteed hebben, om hem in staat te stellen zyn kroost op háár vygen te onthalen? Hoeveel vygen moet zy hebben gesleten aan zyn kinderen, voor ze de duit óver heeft, waarmee háár snoepertjes den koopprys van zyn pienders voldoen? O diepte der verborgenheid, beide der kennisse en des begrips van den amsterdamsen Jodenhoek!

Maar de mysterie van die heen-en-weer wandelende duit is 't enige vreemde niet dat hier onze aandacht waard is. Waarom, byv. vallen die arme zwervers niet telkens hun Jehova af, gelyk toch anders uit de voorvaderlyke eigenaardigheid zou verondersteld worden - naast den smaak in knoflook, sjacheren en zoetigheid - hun lievelingszonde te zyn? Ze bezweken voor de aanminnigheid van kalven en bokken, aanbaden allerlei gedrochten, knielden voor Molochs en Baäls en Astaroths en Dagons, offerden aan babylonische goden, aan perzische goden, aan syrische goden, aan vliegen-, vuur- en drekgoden, ze ‘vermengden’ zich met vrouwspersonen van allerlei verboden soort, plaagden hun ‘Heer’ met 'n aaneenschakeling van ontrouw, zodat hy gesels tekort kwam om hun telkens opnieuw smaak in te boezemen voor z'n liefderyk bestuur... en thans? Geen schyn meer van hoereren met de hoere Babylons! Vanwaar dit verschynsel? Is de gelovery der volken waaronder zy sedert 'n paar tientallen van eeuwen verkeren, zoveel minder verleidelyk? Moeten wy aannemen dat de theologische bekoorlykheden van westerse courtisanes zo ver achterstaan by de charmes der Babylonische verlokster? Is de trouw der hedendaagse Joden sterker dan vroeger, of zyn de middelen verzwakt waarmee in vorige eeuwen de Boze hen wist over te halen tot ontrouw? Hoe dit zy, hun onverstoorbare bravigheid verschaft goede dagen aan Jehova. Sedert achttienhonderd jaren heeft hy zich niet 'n enkel maal op z'n uitverkorene hoeven driftig te maken. De tyd van 'n volkomen en definitieve verzoening zal dus wel naby zyn. Ware liefde mokt geen twintig eeuwen achtereen, by volslagen ontstentenis van oorzaak tot nieuwe verstoordheid. Of... zou ik me hierin vergissen? Bleef er, en blyft er nog dagelyks, 'n oorzaak tot wrevel? Is 't niet waar, dat de ‘Heer’ reden heeft tot tevredenheid?

Van bokken- en kalverdienst is geen spraak nu, op den ritus na van dat éne kalf... 't gouden dat ‘in effekten’ is. Maar de ‘Heer’ zal wel genoeg met z'n tyd zyn meegegaan, om dát onontbeerlyk rund door de vingers te zien. De aanbidding van andere goden heeft uit. Alle oorzaak van jaloezie schynt dus uit den weg geruimd. Maar... is dit voldoende? Moet de Bruid tevreden zyn, zolang haar uitverkorene niet openlyk met haar belager heult? Heeft ze niet aanspraak op werkdadige bescherming tegen haar aanranders? Dezen plicht nu vervult jonkheer Israël omtrent jonkvrouwe Jehova niet! Onder de joodse natie zyn zeer veel ontwikkelde personen, meer zelfs dan onder de christenen, als we boosaardige statistici mogen geloven. In de meeste vakken van kennis en wetenschap hebben zy eeuwen lang uitgemunt, en dit is nog thans het geval. Waarom bestryden hun rabbi's, hun theologen, hun geschiedvorsers, hun mannen van letteren, hun denkers, de christelyke godsdienst niet? Waarom laten zy deze taak over aan den enkelen waarheidzoeker die, in 't christendom geboren - en dus zoveel meer moetende afleren dan 'n Jood - dubbele moeite heeft in 't dóórzetten van die polemiek? En, iets anders nog: de christen-geboren dissident waagt meer, offert meer. Niemand zal 't in onze dagen in z'n hoofd krygen, den Israëliet euvel te duiden dat-i niet ‘in’ Christus gelooft. Niemand zal hem daarom vervolgen, zwart-maken, uitsluiten, lasteren. Dit doet men den niet-israëliet wél. My, byvoorbeeld. Ik laat nu het onbillyke van deze verkettering daar, om alleen te vragen of niet de Israëlieten door hun eigenaardig standpunt by voorkeur zouden bevoegd en geroepen zyn om de ongerymdheid der christelyke legenden en leerstelsels in het licht te zetten? En ze zwygen. Waarom? Mogen ze dit? Ik geloof het niet. Me dunkt dat spreken hun plicht was, en ik ben zeker dat ook Jehova - op straffe van verregaande inconsequentie - hieromtrent van myn gevoelen is.

Wat de legende van 't ontstaan des christendoms aangaat, ik weet dat ze nu en dan door joodse schryvers is aangevallen. Als voorbeeld noem ik 't boekje: ‘Geschiedenis van Rabbi Jezus den zoon des timmermans’ dat zeer weinig waarde heeft. [*] Geschichte des Rabbi Jeschuah ben Hanootzri.
(1874)
Men brengt 'n legendaire mythe niet terug tot nuchter-historische waarheid, door 't vertellen van 'n ánders-luidend sprookje. Minder nog, door 'n nieuwe legende te vervaardigen, de vervelende contradictio in terminis waaraan ook verzenmakers zich zo dikwyls bezondigen. Een gemaakte legende is 'n pas-opgerichte bouwval, 'n duizendjarige zuigeling, 'n antiquiteit van gister of vandaag, lichtzinnige haute-nouveauté, stropend op het baldadig-overweldigd gebied van onbegrepen archaïsme. Ik had korter kunnen zyn: 't is rymelaars-winkelindustrie. Oudbakken Evangeliën zyn eerbiedwaardiger dan opgewarmde vertellingen. Wie op comfort en veiligheid gesteld is, kiest z'n woning niet in 'n ruïne die op 't instorten staat, maar evenmin in haastig saamgeflanste barakken. Noch hier noch ginds is kalk en gebint te vertrouwen, doch 't bemoste mag invallen met minder schande dan de muur die door z'n eigen metselaar wordt overleefd.

Niet op die wys alzo behoort de historiek der wording van 't christendom bestreden te worden. En dit behoeft ook niet. Wat onwaar is, draagt de kiem der vernietiging in zichzelf. Ongerymdheid is niet leefbaar. Doch ligt hierin een verontschuldiging voor de lauwe onthouding van de Joden? Hun profeten yverden toch met alle kracht tegen ándere onwaarheden, die ook wel zouden te gronde gegaan zyn, wegkwynend in eigen onhoudbaarheid. De leerstellingen van Achab en Jezabel zyn me niet van naby bekend, maar meent men dat ze school zouden gemaakt hebben, indien ze niet waren bestreden door al die profeten? 't Gevaar was zo groot niet, dunkt me. En ditzelfde komt me voor, de toekomst van 't christendom te zyn, doch... ik blyf er by dat hierin voor de vroeger zo militante Joden geen grond ligt om al die ongerymdheid te laten sterven aan haar eigen dood. Dan immers hadden ook de filippica der Eliassen, der Elisa's, der Jeremiassen, der Ezechiëls, geen reden van bestaan? Israël was toch waarlyk niet met den ‘Heer’ gehuwd onder 't régime van 't laissez-faire! Hoe is dit zo veranderd? En op grond van welk additioneel artikel in de Wet van Mozes en de Profeten?

Kom-aan, Israëlieten, ik roep u... niet te wapen om alles wat uw groten Mozes niet volgt, te slaan met de scherpte des zwaards - wat ik met uw ‘Wet’ in de hand, zou kúnnen doen - maar ik vraag u: waarom polemiseert ge niet? By elken stryd over 'n middelmuur, stygen de joodse advokaten als paddestoelen uit den grond op, en uw Jehova smacht sedert honderden jaren tevergeefs naar 'n bepleiter van z'n goed recht, of van wat U als zodanig moet voorkomen. Hoe is dit? De pers is vry. De gewetens ook. De gelovery ook. We hebben burgerlyke wetten die 't autodafeën verbieden. Het is u vergund, rondborstig te verklaren, dat uw God is de ware God, uw Jehova de ware Jehova. Waarom zwygt ge? Katholieken stryden met oud-roomsen en met Grieks-orthodoxen en met protestanten. Protestanten stryden onderling. Elke gemeente heeft 'n Geloof te verdedigen tegen andere Geloven van andere gemeenten. En in die gemeenten-zelf wemelt het van verschillende leerstellingen. De tyd nadert dat het aantal ‘godsdienstige gezindheden’ vry nauwkeurig zal overeenkomen met het zielental in den staat... wat met de afschaffing dier gezindheden van gelyke betekenis is. Intussen vecht ieder voor zyn waarheid. Waarom ook gy niet, o Israëlieten, voor de uwe?

Hebt ge geen lust in theologie, omdat de beslommering van den handel... pas op dat Jehova 't niet te weten komt! Hy is 'n jaloers God. Elias en Jeremias theologiseerden ook niet voor hun plezier. En al die christenen dan? Ziet eens hoe ongezond-driftig zy zich maken over Vryen-wil en Voorbeschikking, en Bejaarden doop, en Transsubstantiatie, en Eedzweren, en Wonderge-loof... dit laatste al dan niet ten toppunt van ongerymdheid verheven door voorgewend samenlappen met gezond verstand. Kom-aan, Israëlieten, met de helft der moeite die uw advokaten ten koste leggen aan gemene-twistmuren, hadt ge dozynen moderne goden kunnen onttronen, die uw Jehova vierkant in den weg staan.

Ge zyt burgers van de Staten waarin ge - tydelyk? - woont. Zeer wel. Ge draagt mee in de lasten, en geniet van de voordelen. Ook dit kan niet beter... wat my betreft, omdat noch natie noch geloof my verschil doet aannemen tussen mensen en mensen. Gy gehoorzaamt en vereert overheid en koningen der christenlanden, en alweer vind ik dit van myn standpunt onberispelyk, en zelfs in hoge mate voorzichtig. Maar... 't is 'n andere vraag, of uw Geloof dit alles toelaat? My dunkt, neen. Toen Herodes door Antonius aan uw voorzaten werd opgedrongen als Koning, maakte hem z'n tegenstander Antigonus tot verwyt dat-i maar 'n Idumeeër was, d.i. volgens Flavius Josephus: maar 'n halve Jood, en volgens voorvaderlyke wetten kon de zodanige geen koning in Israël wezen. En gy? Wat doet gy? Ge neemt Koningen tot uw heer die noch Israëliet zyn, noch Edomiet, noch Kanaäniet, noch... kortom, veel erger dan dat alles: onbesneden volkje dat niet eens 'n tulband draagt, en niet het minste besef heeft van de heiligheid der mozaïsche wetgeving. En die wetgeving-zelf! Hoe kunt gy de dagelykse verkrachting daarvan aanzien, zonder weerstand, of althans zonder protest? Wat toch heeft uw Jehova zo lydelyk gemaakt, of u zo plichtvergeten? Te Jeruzalem kussen uw landslieden en geloofsgenoten den buitenkant van den muur die de Heilige-steden afsluit, en gy? Wat kust gy? Ge omhelst allerlei dingen die gebrandmerkt staan als heidens in uw eigen Wetboek. Ge gaat met onbesnedenen om... als broers wel niet, maar als klanten toch en handelsvrienden, wat méér zegt voor 'n rechtgeaard handelsgemoed. Ge reikt de hand aan allerlei boosdoeners die varkensvlees eten, en zich niet ontzien zouden 'n wafelkraam op te zetten in uw tabernakel, wanneer ge u niet kondet beroepen op eigendomsrecht volgens dezelfde Burgerlyke Wet, die U 'n gruwel behoorde te zyn. Gruwel... ziedaar 't woord dat hier te pas komt! Leest eens na, wat al gruwelen er zyn in het oog van uw Heer, en die ge toch dagelyks bedryft. Heel Deuteronomium en Leviticus zyn er vol van. Er leven weinig Joden die niet - theologisch gesproken - rechtens tien keren daags op voorvaderlyke wys zouden behoren te worden ‘weggedaan van voor de ogen des Volks’ door steniging, of door verzwelging in het binnenste der aarde, en dan... 'n hoop keien er op: ‘tot op dezen dag!’

Er staat geschreven: ‘om de zeven jaar zult ge alle schuld kwytschelden’ en gy scheldt niets kwyt: 'n gruwel! Er staat geschreven dat ge zult te eten geven aan de ‘weduwen onder de poort’ en ge woont in steden met barrières: 'n gruwel! Er staat geschreven dat er geen huurprys mag gevorderd worden van geleend geld, en gy zet kapitalen uit tegen de hoogstbedingbare rente: 'n gruwel! Er staat geschreven dat ge geen klederen moogt aantrekken, vervaardigd uit stoffen van tweeërlei soort, en ge kleedt u in bonte gewaden: 'n gruwel! Er staat geschreven...

Waar zou ik eindigen, o Israëlieten, indien ik vers voor vers die beide titels uit uw Wetboek vergeleek met wat ge verricht en nalaat? Doet het zelf eens - en sla de viezigheden maar over - en antwoordt my: vanwaar al deze verkeerdheden in Israël? En vooral, zegt my waarom gy de christenen niet bestrydt? Hun leer is de vernietiging van de uwe. Of hun God, óf de uwe, is de ware niet. Het kan u bekend zyn dat ik noch voor den een noch voor den ander partytrek, doch gy moest hierover anders denken, dunkt me. Het jongetjen in den amsterdamsen Jodenhoek dat den prediker Schwartz trachtte te vermoorden, is de enige consequente Israëliet, van wien ik sedert jaren gehoord heb. Geen aanhanger van Mozes mag afkeuren dat die knaap iemand wilde uit den weg ruimen, die vertellen kwam dat ‘de Wet’ ontbonden was, en dat men voortaan z'n God zou hebben te dienen volgens een nieuw reglement. Sei was du bist!

Zolang de Israëlieten zich zo lauw gedragen in de zaken die zy voorgeven voor heilig te houden, mag ik hen niet hoog stellen. Niet boven Christenen, byv. die even uitmuntend als zy, 't kunstje van accommoderen verstaan.

Eerbied voor 't gevoelen van anderen?

Ik heb eerbied voor oprechtheid. En voor dezen eerbied eis ik eerbied.