Volledige Werken. Deel 6. Ideeën, vierde bundel. Ideeën, vyfde bundel
1053d.
Eer we nu verder gaan met onzen Floris - ik meen 't boek - willen we aan Feith vragen wat er nu in 'n wel geconditionneerd treurspel behoort te volgen. Ziehier:
‘In het tweede, derde en vierde Bedrijf moet zich de knoop gedurig meer toetrekken, en de ontroering en ongerustheid van den aanschouwer gestadig vermeerderen. Maar dewijl een en dezelfde aandoening niet onafgebroken toenemen kan, zonder enige verademing te ontvangen, zo moet men haar door andere aandoeningen verpozen. Men geeft hierom het hart aan vrolijke en hoopvolle uitzichten voor ogenblikken over. Deze verheffen de ziel, om haar vervolgens des te dieper te doen nederzinken.’
Bilderdyk heeft al die... kunstjes stipt uitgevoerd. De lezer mene niet, dat hy zich verwaardigde iets te willen leren van Feith, 'n schryver dien hy ver beneden zich stelde. Maar hy ontleende z'n schoolkennis - meer was 't waarachtig niet! - aan dezelfde bronnen. Evenals-i uit 'n paar rympjes van de Egmonder kroniek de historische grondstof voor z'n treurspel putte, nam hy de zogenaamde ‘regels van de Kunst’ kant en klaar over uit de schryvers die lang vóór Feith dat onderwerp behandeld hadden. En hy gaat verder dan deze, als 't vér gaan heten mag, dat men zich niet beweegt. Bilderdyk scheen de aristotélische eenheidsregels - waarvan Feith zich schoorvoetend enigszins durfde losmaken - zo byzonder mooi te vinden, dat-i Floris laat ombrengen in 't bisschoppelyk slot te Utrecht. Dáár was nu eenmaal de fameuse protase gespeeld, dáár ook moest ‘gestorven worden’.
De lieden die Kunst en Poëzie beoefenen als ambachten van geleerdheid, noemen dit éénheid van plaats. Brekebenen en genieën bekommeren zich daarover niet, maar de echte schoolman zou zich op de bres van z'n éénheden laten doodslaan. Al wat de natuur der dingen aangaat, is hem vry onverschillig, maar deze of gene: ἔφη... dat 's wat anders! De verdienste wordt dan niet zo zeer - of volstrekt niet! - gezocht in de waarde van 't voortgebrachte, maar in 't pronken met de wetenschap dat zo'n deze of gene 't een-of-ander gezegd heeft. Armzalig streven! We ontwaren dit trouwens overal. Zie de advokaten eens! Of de zaak die ze behandelen helder wordt, schynt er minder toe te doen, wanneer slechts de hoorder erkennen moet dat de rederyke woordvoerder blyk geeft goed thuis te zyn in oude spreuken en sprookjes!
Feith maakt over de, volgens sommigen in toneelspelen onmisbare, eenheden van tyd en plaats zeer verstandige opmerkingen. Hy toont aan, dat de decoratiën waarmee wy de illusie te hulp komen, en het verdelen in bedryven die ruimte verschaffen aan de verbeelding, ons gedeeltelyk ontslaan van de regels der Ouden, die deze hulpmiddelen niet schynen gekend te hebben. Toch heeft hy den moed niet, álle schoolregels in den wind te slaan. Hy vergoelykt echter z'n beschroomde kettery met deze woorden:
‘Over 't algemeen kan men zeggen, dat de ontdekking van deze beide gebreken - het verwaarlozen nl. der eenheden van tyd en plaats - indien het altijd waarlijk gebreken zijn, oneindig veel afhangt van het belang hetwelk buitendat in een stuk heerst. De Ondervinding heeft mij geleerd...’
Bilderdyk, luister!
‘...dat men noch aan tijd noch aan plaats denkt in toneelspelen, die van het begin tot aan het einde interesseren, en ik zou er bijna stellig bij durven voegen, dat het een zeker bewijs is dat een stuk buitendat gebrekkig is, zodra men onder het spelen of lezen van hetzelve over de geschonden eenheid van tijd of plaats struikelt.’
De auteur van Floris de Vyfde schynt de kans geschuwd te hebben, 't verwaarlozen van 'n kunstregel te bedekken met Kunstverdienste. Hy schreef op lyntjes. En daarom wordt Floris zeer kunstregelig-correct te Utrecht vermoord.
Ik reken hem die historische onjuistheid geenszins als fout aan, en zou er niet van gesproken hebben, indien hy dan ook tevens in ándere ‘opzichten’ blyk had gegeven van nauwkeurigheid en tucht. Het is karakteristiek dat zo'n schryver 'n geheel onnodigen en verouderden schoolregel eerbiedigt, en overigens zo
*
brutaal de wetten van eer, goede trouw, gezond verstand en zedelykheid in 't aangezicht slaat. Het verplaatsen der aktie van Utrecht naar 't Muiderslot, durfde Bilderdyk niet op z'n litterarisch geweten nemen, maar wel mocht hy met 'n vaderlands treurspel boelen om de gunst van 'n vreemdeling! Want dat doet hy. In 't tweede Bedryf ontwaart de lezer duidelyker dan ooit, dat het stuk wel inderdaad: historisch is. Voor den toeschouwer die geen boekje heeft, is de zaak iets moeilyker. De schryver deelt ons mee, dat onder de Stichtse Edelen die op het toneel verschynen, de ‘Heer van Zuylen’ te zien is. Oppervlakkig beschouwd is de man daar, om door Floris verzoend te worden met enige Hollandse Edelen: die 'n ‘oude Maagschaps veet op z'n stam voedden’.
Zó staat er! In 't voorbygaan: het woord ‘stam’ speelt 'n zeer voorname rol in Bilderdyks pseudaristische woordenkraam. De ware betekenis zal wel Teisterbant wezen. Dat kleedt 'n mens. De ‘Heer van Zuylen’ dan... buigt tweemaal. Dit is alles wat-i in 't hele stuk te doen heeft. Alles? Neen. Eigenlyk is hy daar om getuigenis te geven van historisch gehalte der zaak. ‘Zie je wel, moet de toeschouwer uitroepen, daar staat Van Zuylen ook, precies als in de kronieken! 't Stuk is dus geschiedkundig wáár. Wat zo'n dichter toch alles precies weet!’
De voorgeschreven:
‘knoop, waarvan 't gedurig meer toetrekken, de ontroering en de ongerustheid van den aanschouwer gestadig moet vermeerderen’
wordt gelegd en geleverd door Van Amstel, door de ons enigszins bekende maar nog altyd zeer geheimzinnige Machteld - zyzelf is 'n klein episodisch knoopjen in den knoop - en door 'n ‘Edelknaap’.
We mogen dien ‘Edelknaap’ niet onopgemerkt laten. Evenals Van Zuylen helpt hy den schryver aan 't opsmukken van z'n stuk met 'n faux air van historie. Stoke verhaalt inderdaad dat een der dienaars van den jonker Van Avennes 'n poging deed om Floris te hulp te komen. Een ‘edelknaap’ was 't niet, want de kroniekschryver verzwygt z'n naam. Hy hield zich alleen op met lieden van ‘stam’ gelyk we by schryvers meer zien. Dat Avennes en nog 'n ander neefje van Floris - de jonker van Voorne - stam-achtig snel wegliepen, spreekt vanzelf. Ze waren dit aan hun ridderlyke geboorte verplicht.
Van den ongestamden dienaar echter - Stoke noemt hem ‘cnape’ en zegt dat-i ‘met Janne (van Avennes) daer was comen’ - van dien knaap maakt Bilderdyk zich meester, en dit is dichtersrecht. Ook dat hy hem voorstelt als ‘edel’ vind ik in zekeren zin geoorloofd, al zy 't dan niet nodig, en zelfs minder gepast. Een dichter van talent, smaak, en hart, d.i. 'n wezenlyk dichter, had waarschynlyk dien ‘cnape’ eenvoudig knaap gelaten, zonder ‘edel’. Juist uit de tegenstelling immers met al de stammensen die niets uitvoerden dan verraden, niemendal doen, lamenteren en hard weglopen, ware 'n schitterend effect te putten geweest. De knaap namelyk, de ware, die van Stoke, wordt:
‘daer ghewont sere.
En sijn paert ten selven kere,
Wort ghesleghen inden hals.’
Ook Bilderdyks page sterft, maar... zonder dat de dichter daarin 't karakter legt, dat de historie zo duidelyk aanbiedt en als 't ware opdringt. Juist in het offer van den onadellyken knaap lag, by de ware of voorgewende demokratische beginselen van Floris, 'n krachtig dramatisch moment dat door den kortzichtigen schoolman geheel over 't hoofd is gezien. Om ‘historisch’ te zyn, scheen 't hem voldoende enige personen op de planken te brengen, die in de Geschiedenis genoemd worden, zonder dat hy zich in 't minst liet gelegen liggen aan de wysgerig-artistieke waarheid, die alle mogelyke kronieken ver te boven gaat in belang. De logika der feiten, met zienersblik opgedolven, met oordeel geschift, met kracht saamgevat uit den warboel der slechts beschreven Geschiedenis - 'n armzalige bron anders! - is 't ware materiaal van den dichter. Wie niet meer weet dan uit 'n kroniekschryver te leren valt, deed beter te zwygen.
Ik zou 't Bilderdyk niet kwalyk genomen hebben indien hy van dien knaap 'n oud man had gemaakt, of 'n weduw of 'n meisje. Niet dáárdoor zou hy verder dan hem vrystond, zyn afgeweken van de ‘historie’. Maar hy had de grootmoedigheid van die persoon behoren te gebruiken als fataal gevolg van 't voorafgegane, als noodzakelyk complement van 't geleverde. Had hy die gehele persoonlykheid over 't hoofd gezien... Waarom niet? Stoke noemt immers zo véél namen, die Bilderdyk in z'n ‘historisch’ stuk, en met recht, overslaat. We vinden onder de dramatis personae noch Aernt van Benscop, noch Gheraert van Vorne, noch Gheraert van Craienhorst, noch Willem van Teilinghen, noch Willem van Zaenden... 'n dichter is geen notaris!
Zeker, hy had het recht den ‘cnape’ géén plaats te geven in z'n treurspel, maar... hem eenmaal daarin opnemende, mocht hy de betekenis zyner verschyning niet verwringen om den wille van valse voornaamheid. Het adelen van dien jongeling, kinderachtig en onnodig, schryverlyk-klein en historisch-onjuist, is niet zo zeer 'n vergryp tegen de historie, als 'n blyk van onbekwaamheid en smakeloosheid des treurspeldichters. Al had Stoke van 'n edelknaap gesproken, 't ware Bilderdyks roeping en recht geweest, in dit byzonder geval dien enigen vertegenwoordiger van 't goede te veranderen in 't kind van een der burgers of ‘huusluden’ door welker begunstiging Floris mag verondersteld worden zich den haat der edelen te hebben op den hals gehaald. Hierin lag 'n beter ‘knoop’ dan nu met zoveel moeite werd saamgeknutseld uit Amstels catechiserig gezeur en 't nooit gemotiveerd sammelen van Machteld. Dezen ‘knoop’ leverde de Geschiedenis, zy de hoofdonderwyzeres van Vorsten en Volken. Zy stempelde, onbewust dichterlyk - dat moet ze wel, zy: Natuur! - zy stempelde dien jongeling tot drager van 't logisch rym op Floris' lotgevallen. Is 't niet 'n armzalig dichter, die zich in poëzie laat achterhalen door 'n kroniek-monnik? Door de kroniek althans, want de monnik zelf schynt zo min als Bilderdyk geweten te hebben, welke zin er lag in den heldenmoed van den ‘cnape’ wiens naam we niet eenmaal weten mogen, juist omdat hy was wat-i wezen moest: géén ridder! By gelegenheid zullen we Romeo zien optreden als hermafrodiet, en Attila als jongejuffrouw.
Niet om zúlke onwaarheden bekreunt zich onze treurspelman. Hy zoekt z'n knoopjes elders, hoe kleiner hoe liever. De byzondere bravigheid van Floris, en de nog miraculeuzer kuisheid van Machteld... parle moi de ça! De scherpzinnigste lezer weet nog altyd niet hoe ver die gaat... mysterie: myn knoop!