Multatuli.online

Volledige Werken. Deel 6. Ideeën, vierde bundel. Ideeën, vyfde bundel

Ideeën, vierde bundel

Ideeën, vierde bundel

929.

930.

Vorstenschool

Personen

Eerste bedryf

Tweede bedryf

Derde bedryf

Vierde bedryf

Vyfde bedryf

[Ideeën, vierde bundel (vervolg)]

931.

932.

933.

934.

935.

936.

937.

938.

939.

940.

941.

942.

943.

944.

945.

946.

947.

948.

949.

950.

951.

952.

953.

954.

955.

956.

957.

958.

959.

960.

961.

962.

963.

964.

965.

966.

967.

968.

969.

970.

971.

972.

973.

974.

975.

976.

977.

978.

979.

980.

981.

982.

983.

984.

985.

986.

987.

988.

989.

990.

991.

992.

993.

994.

995.

996.

997.

998.

999.

1000.

1001.

1002.

1003.

1004.

1005.

1006.

1007.

1008.

1009.

1010.

1011.

1012.

1013.

1014.

1015.

1016.

1017.

1018.

1019.

1020.

1021.

1022.

1023.

1024.

1025.

1026.

1027.

1028.

1029.

1030.

1031.

1032.

1033.

1034.

1035.

1036.

1037.

1038.

1039.

1040.

1041.

1042.

1043.

1044.

1045.

1046.

Aantekeningen

Naschrift by den derden druk

Ideeën, vyfde bundel

Ideeën, vyfde bundel

1047.

1047a.

1047b.

1047c.

1047d.

1047e.

1048.

1048a.

1049.

1049a.

1049b.

1049c.

1049d.

1050.

1050a.

1050b.

1050c.

1050d.

1051.

1051a.

1051b.

1051c.

1052.

1052a.

1052b.

1052c.

1053.

1053a.

1053b.

1053c.

1053d.

1053e.

1053f.

1054.

1054a.

1055.

1055a.

1055b.

1056.

1057.

1058.

1058a.

1058c.

1059.

1059a.

1059b.

1060.

1060a.

1060b.

1061.

1061a.

1061b.

1062.

1063.

1064.

1065.

1066.

1067.

1068.

1069.

1070.

1071.

1072.

1073.

1074.

1075.

1076.

1077.

1078.

1079.

1080.

Aantekeningen

Verantwoording

Verantwoording

Ideeën, vierde bundel

Ideeën, vijfde bundel

Alphabetische lijst van verklaringen


1051c.

In Nederlands-Indië heeft men by benoeming van ambtenaren by 't binnenlands bestuur de gewoonte zich o.a. de vraag voor te leggen, of de candidaat kennis heeft van inlandse zaken? Dat er nu en dan wordt afgeweken van dezen regel moge waar zyn, regel is het.

Zou 't niet wenselyk zyn, iets dergelyks in te voeren in Nederland? En zou misschien myn arbeid kunnen meewerken om dat doel te bereiken?

Indien we eens ministers aan 't hoofd stelden, die Menskunde hadden beoefend in 't algemeen, en kennis van den Nederlander in 't byzonder?

Ik zie echter in dat dit laatste niet voldoende wezen zou. De studie moest zeer uitdrukkelyk het deel des Volks betreffen, dat niet in officiële aanraking komt met mannen van de pen. De filantroop bestudeert den arme, of kan geacht worden dien te bestuderen. De criminalist zamelt misdadigerskunde, of is daartoe in de gelegenheid. De romanschryver zoekt gewoonlyk z'n sujetten in de hogere standen der maatschappy. En waar hy lager daalt, gebruikt-i meestal uit behoefte aan tegenstelling slechts den állerlaagsten.

Maar de grote meerderheid des Volks, de kleine burgerstand, heeft geen geschiedschryver. Met haar bemoeit zich noch de filoloog, noch de physioloog, noch de psycholoog, noch de schilder, noch de dichter, noch de filosoof, noch de staatsman. Ze staat voor politie en justitie te hoog, voor aesthetische beschouwing te laag: ze is onpoëtisch.

Ik zou waarlyk geen kans zien deze mening te verdedigen, naar den stipten zin dien ik aan al die benamingen hecht. Doch als men met de dagelykse opvatting daarvan tevreden is, zal ze waarschynlyk geen verdediging nodig hebben. Reeds in den aanvang der Wouter-geschiedenis zag ik de moeilykheid in, den lezer belangstelling in te boezemen voor 'n romanheldje dat, by gebrek aan roman, naar veler mening eigenlyk geen behoorlyk heldje wezen kan. Wouter zelf zou dan ook de laatste geweest zyn, die zich voor zoiets uitgaf. En juist dááronder leed hy. Hoe hy in z'n gedachten dat ondichterlyke van z'n toestand noemde, kan ik niet zeggen. Hyzelf had er evenmin 'n benaming voor. Hoogstens voelde hy iets ontevredens, iets benepens. Ook kwam 't hem niet in den zin, zich af te scheiden van z'n omgeving, veel minder nog zich daar tegenover te stellen.

Behalve door z'n zeer onbestemde begeerte om iets meer van al die poppen te weten, voelde hy de eigenaardige ontevredenheid die hem kwelde, het smartelykst als er diligences of reiskoetsen voorby z'n venster reden. Dat vice versa en sauvegarde - zó stond er op de postwagens in zyn tyd - kwamen hem voor als toverspreuken die hy wel niet begreep, doch waarachter gewis iets zeer belangryks schuilen moest. En die reizigers! Hoe voornaam, zo van verre te komen, van héél ver, misschien wel van Rotterdam! En zouden nu al die personen permissie hebben van hun moeders, om zo maar de hele wereld door te ryden? En zou ieder nu precies weten waar-i wezen moest, en wat-i daar te doen had zonder broer Stoffel? Zo'n koetsier, en de man die naast hem zat met 'n trompet... och, die mensen waren toch ook eenmaal kinderen geweest! Hoe hadden ze 't toch aangelegd om 't zo ver te brengen? En hoe konden zy zo precies in 't hele land den weg weten? En hoe of ze 't wel maakten met de rovers? Of zouden die alleen in Italië zyn? Dat zou toch jammer wezen!

Hy was nu geheel hersteld, en wachtte slechts op den nieuwen broek en de verdere nieuwigheden die z'n moeder voor hem liet vervaardigen uit de afgelegde kledingstukken van z'n broer, om 't voorgenomen bezoek by den dokter te maken. Tegelyk met de nieuwe plunje kwam juffrouw Laps. Ze was zeer verontwaardigd, dat men op 't punt stond: ‘den medicynmeester meer eer te geven dan den Here’. Wouter moest eerst z'n kerkgang doen, zei ze. Dat stond in de Schrift! En als-i 't niet deed, zou de Heer z'n koninkryk ván hem nemen. Juffrouw Pieterse kon er vast op rekenen.

- Gut mens, ik heb er niet tegen dat-i naar de kerk gaat ook, zei de moeder, maar... we zyn ver van zondag, en omdat nu de blauw-lakense broek van Laurens zo netjes ‘ingenomen’ is...

- Dat zyn juist de wereldse dingen die 'n mens van 't ware pad leiden, betuigde juffrouw Laps.

- Maar zou dan nu 't kind vyf dagen thuis moeten blyven, alleen omdat-i nog niet in de kerk geweest is?

- Wat betekenen die vyf dagen, juffrouw Pieterse! De Heer is wel veertig dagen in de woestyn gebleven, en veertig nachten... denk eens! En al dien tyd zonder eten... dat's wat anders! Geloof me, juffrouw Pieterse! je moet je niet van je weg laten brengen door Laurens z'n broek. Maar 't is netjes gedaan, dat moet ik zeggen. Wat vraagt de man er voor?

Gedurende 't nu volgend gesprek over de handigheid van den kleermaker, zat Wouter te peinzen over die woestyn. Hy had er wel zin in. Het kwam hem zeer byzonder voor, en daarom belangwekkend. Eensklaps vroeg hy aan juffrouw Laps, hoe lang zy in de woestyn geweest was.

- Heb je van je leven... zo'n kwajongen! Waar haalt-i de ondeugendigheid vandaan? Neen, mannetje, ik ben nooit in de woestyn geweest, en dat hoeft ook niet, omdat ik m'n godsdienst thuis doe, weet je, en... om de andere tyden, zie je. De Heer leefde in 't Heilige Land, en... 't is lang geleden. Jy met je malle vragen zoudt 'n mens verlegen maken. Ik blyf er by, juffrouw Pieterse, dat je verdriet van den jongen hebben zult. 't Is je eigen schuld. Je had 'm al lang z'n wyzigheid moeten verleren.

- Maar 't kind heeft niets miszeid, juffrouw!

- Zo? Vindt uwe dat? Nu, ik vind dan op myn beurt...

We schenken haar met koninklyke mildheid de uitlegging van 'r verstoordheid. De zaak was, als in veel gevallen van deze soort, dat grof bedrog zich niet op z'n gemak voelt tegenover naieveteit. Juffrouw Laps was minder bevreesd voor Stoffels rhetoriek dan voor Wouters eenvoud.

En zie, daar kwam ook die andere vyand aanrukken, en nog wel met het beraamd plan haar eens duchtig onderhanden te nemen. Stoffel zou de komedie-veldtocht openen! De slimmerd had zich van 'n bondgenoot voorzien: hy trad de kamer binnen met... meester Pennewip!

Na de gewone begroetingen werd het gesprek al zeer spoedig op 't onderwerp gebracht, dat dienen moest om juffrouw Laps ten onder te brengen. Ze liet zich niet onbetuigd, en lokte zelfs den aanval uit, door flinkweg al wat naar 'n schouwburg geleek, tot zaken van de hel te verklaren.

- Uwe verkeert in de soort van dwaling die ik rangschik onder de zeer algemene, zei meester Pennewip, en wel van de allerbekrompenste klasse. Myn jonge vriend hier - hy wees op Stoffel - heeft my uw vooroordeel op dit punt kenbaar gemaakt, of... te kennen gegeven. En het is juist hierom dat ik...

- Dat moet je nu niet zó opnemen, riep de moeder, alsof de meester expres daarom hier gekomen was. 't Is maar, zie je, dat Stoffel by toeval...

- Neen, juffrouw Pieterse, ik kom voorbedachtelyk hier, om over die zaak te spreken.

Als om deze betuiging kracht by te zetten, haalde hy z'n neusknyper voor den dag, en begon een verhandeling over allerlei soorten van vermaak. Hy verdeelde de genoegens in geoorloofde en verbodene. De ‘zinnelykheid’ kreeg er duchtig van langs, en Wouter had zo gaarne de betekenis van dit woord willen vragen, maar de ruwe wys waarop hy zo-even berispt was, had hem schuw gemaakt. Hy zou 't onderzoek naar die afschuwelyke zonde dan in 's hemelsnaam maar uitstellen tot-i groot was.

- Maar, meester, uwe zal toch niet ontkennen dat zo'n komedie 'n wereldse zaak is, riep juffrouw Laps.

Dit woord ‘werelds’ heeft 'n boze klank, en Pennewip moest al z'n onderscheidingsvermogen te hulp roepen, om niet z'n thema prys te geven aan zo'n aanval.

- Zekerlyk... zekerlyk! De zaak is werelds, maar... ook wereldse zaken laten zich onderscheiden in behoorlyke en onbehoorlyke, in dezulke die Gode welbehaaglyk zyn, en andere zaken, die... die...

- Dát 's niet waar, meester! Wat werelds is, is verdoemd... dat zeg ik maar! 't Staat in de Schrift!

Het doet me leed voor Pennewip, maar ik moet erkennen dat-i by deze gelegenheid niet zeer dapper op den vyand insloeg. En ook Stoffel durfde den ingeprenten afschuw van dat vreselyke woord niet aan.

Het ontzag voor 'n klank speelt in de geschiedenis der dwalingen een zeer grote rol, ja de hoofdrol. Zodra het aan de verspreiders van 'n wanbegrip gelukt is, hun theses te stempelen met 'n eigenaardige benaming, zal die naam langer leven dan 't oorspronkelyk geloof aan de redenering waaruit ze voortsproot. De afgezaagde tegenstelling van zogenaamd-verheven begrippen met woorden als: wereld, zinnelykheid, vleselyke begeerten enz. heeft die uitdrukkingen tot spoken gemaakt, waardoor nog altyd menigeen zich laat verschrikken, al zoud-i dan ook overigens ontwikkeld genoeg zyn tot nagenoeg zuivere redenering. De oorzaak hiervan is, dat men na lang gebruik van die klanken zich 't denken heeft afgewend. - Zie over Drutni-deuntjes, 't nodige in deel IV (Idee 895)! - Dit is ook van toepassing op heel andere kringen dan die waarin Woutertje op dit ogenblik met open mond zat te luisteren.

Pennewip stamelde, en nam 't ene snuifje voor, 't andere na. De goeie man bedacht niet dat hyzelf zo druk bezig was met offeren op 't altaar der vervloekte zinnelykheid. En ook z'n vyand dacht er niet aan. Gelukkig! Want de minste aanmerking zou Pennewip op den weg geholpen hebben om de zinnelykhedens te gaan verdelen in klassen, en haar te wyzen op de vreselyke zonde die ze beging door 't slorpen van haar sterk gesuikerde thee.

Wat overigens dat ‘wereldse’ van den Schouwburg aanging, de man scheen er niet aan te denken dat ook z'n school toch wél beschouwd 'n wereldse zaak was. En z'n pruik! En z'n dyvest! En z'n neusknypertje! En... de hele juffrouw Laps zelf immers ook? Wat ánders?

Ach, hy kwam zo ver niet! De argumenten uit de wapenkamer der gelovery hadden z'n kracht gebroken. Z'n tegenvoetster begreep dat ze aan de winnende hand was, en om hem te vervolgen tot in z'n uiterst schuilhoeken:

- Neen, riep ze, van de komedie moet uwe niet spreken, meester! Al zulke dingen zyn verlokkingen des duivels... dat zeg ik! Daar heb je nu by my in de straat, de juffrouw boven den spekslager... die heeft ook op 'n komedie gespeeld - althans zo zeggen de mensen - en ze is getrouwd... laat zien... verleden Maart... zes maanden... reken maar na, meester - uwe ziet dat ik de waarheid zeg! - zes maanden, zeg ik, en wat gebeurt er? Ze ligt in de kraam, meester, zo zondig als ik hier voor je zit... dat komt van dat vervloekte komedie-spelen!

O, o, o, onze Wouter! Wat al oren had-i open, om zoveel belangryks op te vangen! Zoveel kittelende geheimenissen! Wel wist-i niet of de ware knoop van de zaak in de spekslagery zat, of in de maand Maart, of in de komedie, of in dit alles tegelyk, of in een en ander uit dit alles, maar... prikkelend wás het! Er was 'n kindje geboren omdat de moeder komedie gespeeld had! Ziedaar dan eindelyk één der vraagpunten beantwoord, die hy zich sedert 'n jaar zo gedurig voorlegde. Helder was de zaak nog niet, vooral daar-i de zo gretig afgeluisterde inlichting in nauw verband bracht met Leentjes relaas over den ‘Onechte Zoon’. Ook daaruit was hem zekere verwantschap gebleken tussen de geboorte van 'n kind en komediespel, en omdat nu deze beide onderwerpen gelykelyk schenen te delen in den afschuw dien juffrouw Laps ten toon spreidde voor wereldse zaken, lag het in de rede dat hy ze vry onbepaald vereenzelvigde. Hoe dan ooit z'n moeder er toe gekomen was zich aan zoiets over te geven, begreep-i niet. Maar... ook dat probleem werd bewaard voor de toekomst. Intussen was hy zeer benieuwd naar 't stuk dat hém had voortgebracht. Een treurspel? Of 'n komedie met zang en muziek... 'n opera, zoals Stoffel dat genoemd had? Die muziekgeboorte kwam Wouter zo heel verwerpelyk niet voor. Hy voelde inderdaad iets in zich dat naar 'n symfonie geleek. Maar 't benauwde hem, omdat-i te ongeoefend was om 't stuk te spelen. Juffrouw Laps ging voort:

- Ik vraag uwe, meester, wat kan er om Krrristis-wil terecht komen van zo'n kind? In zonde ontvangen en geboren, hè?

Wouter werd angstig. De meester trok verlegen aan z'n pruik, en mompelde iets van ‘christelyke liefde en Gods byzondere goedheid’. Maar juffrouw Laps was slecht te spreken op dat stuk. Liefde... goedheid... nu ja, voor de uitverkorenen. Maar men mocht niet nederzitten met de goddelozen. En dát had de juffrouw boven den spekslager gedaan! En daarom zei zy maar dat zo'n komedie...

- Maar, mens, de meester is toch ook geen man van gister of eergister, viel juffrouw Pieterse in.

- Dát 's mogelyk, maar ik houd me-n-aan de Schrift. En daarin staat van geen komedie.

Men ziet dat juffrouw Laps nog altyd geen kennis droeg van de critische nasporingen die vry zeker hebben uitgemaakt dat het Hooglied 'n drama is. En, al had ze daarvan iets geweten, ze zou die gissing hebben verworpen als ‘werelds’.

Het is zo gemakkelyk niet, de zielkundige redenen te ontwikkelen waarom 't schepsel dat de liederlykheid zelf was - de lezer zal 't weten op z'n tyd - iets onfatsoenlyks zou gevonden hebben in de erotische tint van dat prachtwerk, zy die 't onaanstotelyk vond, en verheven zelfs, zolang ze zich opdrong dat de lieve Sulamite de bruidelyke Kerk van den Here Jezus betekende. En - zonderling! - deze afkeer van natuurlyk-eenvoudige opvatting was alweer geen volstrekte huichelary. De personen van haar soort zyn te verkerkt om iets schoons te vinden in de naieve schildering van aandoeningen die zy in zichzelf slechts te beschouwen kregen als geniepige uitspatting. Zo'n Hooglied waarvan zy de majestueuze oprechtheid voorbyzien of miskennen, schynt hun precies te gelyken op de walglyke pekelzonden die zy in alle stilte beoefenen om wat bezigheid te geven aan Gods onuitputtelyke genade.

En, omgekeerd, ze zouden de wanhopig ver gezochte toespeling van dat stuk op Kerkleer, niet zo met hand en tand vasthouden, indien niet juist het erotisch element dat ze negéren, de zaak zo aantrekkelyk maakte. Het zoeken en 't vinden vooral van 'n christologische betekenis in dat prikkelend drama, is 'n voorwendsel om - heel, héél in den gelove, en dus onzondig - te snoepen van 'n vrucht, die tot de verbodene zou behoren zodra men ophield den boom waarvan ze geplukt werd, te dopen met den naam van dogmatiek.

Hoogstwaarschynlyk is deze redenering zowel van toepassing op de geschiedenis van den bybel, als op individuen. Kerkvaders en Bisschoppen, die in conciliën - en dus met de zeer werkdadige hulp van den H. Geest - van tyd tot tyd uitmaakten wat beschouwd moest worden als volkomen heilig, wat als byna heilig, en aan welke geschriften maar heel eventjes 'n geurtje van heiligheid mocht gevonden worden, hebben Salomo's Hooglied nooit onder de apokriefe boeken geplaatst. Hoogstens gaf men toe dat het misschien van 'n anderen auteur was - 'k wou dat ik 't geschreven had! - maar kanoniek verbindend is 't altyd gebleven. De menskundige godsdienst-beredderaars hebben te allen tyde ingezien dat ze in hun industrie 't hysterisch element niet missen konden, en dus den bybel niet mochten beroven van zo'n vermakelyk Hoofdstuk. Liever alzo dan het om de zinnelykheid te brandmerken, en te bannen als ‘onecht’, verhieven ze, zonder de minste schade voor gewenste en bruikbare prikkeling, die zinnelykheid zelf tot 'n heilig symbool. 't Had er iets van, alsof de man die vasten wil en vlees-eten tegelyk, z'n patrys 'n luchtvis noemt. Met zulke handigheden is veel te bereiken.

Maar och, aan dit alles dacht juffrouw Laps evenmin als zo'n patrys. Misschien ook waren die Kerkvaders niet zozeer mensenkenners, als wel in 't bezit der onbewuste geslepenheid die we dikwyls aantreffen by de domste personen. Men hoeft immers geen genie te zyn om de menigte te foppen die... nu eenmaal géén genie is?

Hoe dit zy, onze geloofsheldin zou veel minder dan ik geweten hebben van de oorzaken, die haar beletten de gissing aan te nemen dat er in 't Hooglied maar wereldse zaken worden behandeld... als ze van die gissing iets geweten had. Het ware haar te staan gekomen op haar stichtelykste lektuur. Dus... Renan moest ongelyk hebben, 'n jaar of veertig daarna.

Wat Pennewip aangaat, hy durfde zelfs haar begrippen omtrent gewone komedies niet aan, toen zy de zaak op z'n verheven terrein bracht. Toch was de man niet byzonder dom. Maar: geloof, schoolmeestery en verzen... welke hersens zyn bestand tegen zo'n cerberus van biologie?