Volledige Werken. Deel 7. Ideeën, zesde bundel. Ideeën, zevende bundel. Aleid. Onafgewerkte blaadjes
Aleid Twee onafgewerkte bedryven uit een onvoltooid blyspel
1207.
Juist was Wouter van mening 'n aanval te wagen op den hem aangewezen spoelkom, toen de jongeheer Pompile met z'n gewone schichtige haast het kantoor binnenstoof. Vol schrik zette de jeugdige handelsman z'n vermeten opzet uit den zin, en den kom neer. Was 't niet opmerkelyk dat-i tegenwoordigheid van geest genoeg had om 't ding niet te laten vallen?
- Ei zo? Terug? Wél? Hoe is 't? Wat zei de schoenmaker? En de juffrouwen Pleyer? En heb je m'n huis gevonden? Je moet maar altyd kyken naar spiegelglas, want... die glazen in m'n zykamer zyn van spiegelglas, weet je? En wat heeft de jonge mevrouw je laten zeggen? Heeft ze je geen boodschap aan my meegegeven? En... ben je-n-in den stal geweest? Heb je Jakob gezien? En wat deed-i? Aan 't poetsen, zeker? Zeker aan 't poetsen, hè? Want... papa heeft 'n britschka, en 'n landauer, en 'n tentwagen, en 'n koets, en dat alles moet gepoetst worden. En zeg me nu maar eerst, wat de juffrouwen Pleyer geantwoord hebben? De kleine Merkuur bracht relaas van wedervaren uit, zo goed-i kon. Het scheen dat z'n eerste proefstuk niet slecht was uitgevallen, want de jongeheer Pompile knikte tevreden, en beloofde hem te zullen begunstigen met meer boodschappen. By 'n aanleg als die welke Wouter ten toon spreidde, opgekweekt in den groeizamen zonneschyn van Pompile's tevredenheid, was het te voorzien dat deze jongste kantoorbediende - mits in leven blyvende - eenmaal den rang van alleroudsten kan-toorbediende bereiken zou. Hiertoe was slechts wat tyd nodig.
- Ei zo? Heb je mevrouw Kalbb ook al gezien? Wél, dat is goed! Zo leer je de mensen kennen. Mevrouw Kalbb-Kopperlith, weet je? Ei zo, heb je die gezien? Juist, precies, dat was de britschka van papa, want... papa houdt rytuig. Had ze d'r huurpaarden voor... och, dat weet je nog niet. Maar anders... 't is maar, weet je, dat papa niet graag ziet dat de paarden... nu, dit gaat jou niet aan. Je moet alles goed onthouden... en 'n zakboekje kopen, 'n klein zakboekjen, en daarin alles opschryven, wat ik je zeg, en wat m'nheer Wilkens je zegt, nietwaar, Wilkens?
- Ja, m'nheer!
- Juist. Mevrouw Kalbb is m'n zuster, mevrouw Kalbb-Kopperlith - zó moet je zeggen! - en denk er aan dat m'nheer Kalbb z'n naam met twee b's spelt. Onthoud dat, en schryf 't op als je-n-'n zakboekje hebt... met twee b's weet je? Want er zyn ook mensen die Kalb heten met één b, geringe mensen, heel geringe mensen... 'n leerkoper, geloof ik. Wat zeg jy, Dieper?
Dieper legde langzaam en voorzichtig z'n pen neer, trad 'n stap achterwaarts - hy boekhouwerde altyd overeind - snoot z'n neus, hémde z'n keel schoon, en sprak met expresselyk voor deze betuiging gereed gemaakte organen:
- Ja, jongeheer, heel geringe mensen!
- Zie je, ging Pompile voort, m'nheer Dieper zegt het ook, en... die leerkoper schryft z'n naam met één b. Maar myn zwager heet Kalbb... met twee b's, en hy is consul van den helen Elzas, en als de Koning in de stad komt, moet-i altyd op audiëntie, en dan zegt de Koning: eh bien, m'sieur le consul, comment vont les affaires? En dan antwoordt m'nheer Kalbb... ook in 't Frans. En dan heeft-i 'n rok aan met 'n geborduurden kraag. En dan knikt de Koning - 't is eergister nog gebeurd, en alle jaren weer! - en m'nheer Kalbb... is m'n zwager, de schoonzoon van papa. En... heb jyzelf nu mevrouw Kalbb al gezien? Wél, wat zei ze?
- Ze zei niets, m'nheer.
- Zo, zei ze niets? Dat komt omdat ze niet wist dat je hier jongste bediende bent, anders zou ze je zeker wel iets... gezegd hebben, of... 'n boodschap opgedragen, of zo-iets, want... ze is m'n zuster, weet je! Dat moet je goed onthouden. En hoe is 't afgelopen met dat borduurpatroon?
Wouters triumf over de afgedongen vier stuivers werd enigszins gematigd door 't gefronst voorhoofd van Pompile, toen deze de buitensporigheid van z'n lichtzinnige wederhelft te weten kwam:
- Binnen geweest? Zelf de jonge-mevrouw gesproken! Ei... zo? Binnen-geweest in de zykamer? Waarom ben je binnen geweest?
- M'nheer, stamelde Wouter, die bemerkte dat-i 'n fout begaan had, m'nheer, de meid zei dat mevrouw me liet roepen, en dat ik... binnenkomen moest.
- De meid, de meid! Wat geef je-n-om 'n meid? Zo'n meid kan wel zeggen... kyk, dit is nu zó, weet je? Als ik je wat opdraag, dan moetje-n-altyd...
Men hoorde een sloffenden tred in den gang. 't Spyt me. Want ik had gaarne eens vernomen hoe Wouter zich in 't vervolg zou te gedragen hebben, wanneer ‘de jonge-mevrouw’ hem door de meid liet binnenroepen? Pompile brak opeens z'n onderricht af:
- Daar is papa! Ik zal je voorstellen aan papa. Je moet nu zo goed wezen heel beleefd te zyn tegen papa. Dag, papa!
De eerwaardige gedaante van den ouden heer Kopperlith schoof 't kantoor in. Met 'n welbehaaglyk lachje nam hy de nederige begroetingen van Dieper en Wilkens in ontvangst, en ook op Wouter spatte een drupjen af, van den genadestroom dien hy zich alleredelmoedigst ontvloeien liet.
- Zo, is dat de jonge Pieterse? Wel, mannetje, nu moet je maar braaf oppassen, dan kan er iets degelyks van je groeien. Je bent ons gerecommandeerd door m'nheer Dieper...
De boekhouder trad 'n pas achterwaarts, en maakte een beweging alsof-i nogmaals verschoning vroeg voor 'n stoutheid die hy scheen begaan te hebben. Maar de oude heer glimlachte weder. Goddank, Dieper zou voorlopig niet geradbraakt worden.
- Ja, door m'nheer Dieper, die myn boekhouder is. En aan m'nheer Dieper ben je gerecommandeerd door zekeren heer... hoe heet-i ook weer?
- Och, m'nheer, antwoordde de boekhouder, als ware de naam dien-i zou uitspreken, eigenlyk te gering voor het oor van den heer Kopperlith. Och, m'nheer, 't jonge mens is my aanbevolen door... zekeren Kalb, 'n leerkoper... iemand dien ik wel eens ontmoet heb... m'nheer!
Kalb was z'n neef, en z'n beste vriend, voorzover het kantoorbedienden en boekhouders geoorloofd is, neven en beste vrienden te hebben.
- Juist! Zekere... Kalb. Nu, dat 's hetzelfde. Je zult hier veel werk vinden, jongetje! Hard werken is de boodschap. Heeft Wilkens hem reeds een-en-ander gewezen? Is-i al in 't magazyn geweest? Op de zolders? Zeker zet je 'm aan 't kopyboek, Pompile?
Op al deze vragen had Pompile 'n dozyn: ‘O ja, papa’ 's ten beste gegeven.
- En schryft-i 'n mooie hand?
- O ja, papa!
Wouter begon eerbied te voelen voor Pompile's doorzicht. De vererende hoedanigheid die hem werd toegekend, was zeker gebleken uit z'n boodschappen by de Pleyers, of de Kruckers, of de Hockers, of den schoenmaker. Wat die voorname lieden toch scherpzinnig zyn!
- Zo? Ei! 'n Mooie hand? Ei, ei! Wel, Pompile, wat zeg je 'r van, als we hem den brief van Leon 'n keer of wat lieten overschryven voor Flodoard, en voor neef Griekel, en voor de familie Pruikers?
- O ja, papa!
- Nietwaar, ze inviteerden Leon altyd zo trouw op hun kinderpartytjes. Ze zullen 't aardig vinden dat-i zo'n man geworden is, en al zulke mooie brieven schryven kan. Maar... op dun papier, op heel dun papier! 't Is om de port naar Rome, weet je... op héél dun papier!
- O ja, papa!
- Zie je, dan kan 't mannetje zich meteen wat oefenen in briefstyl, vind je niet, Pompile?
- O ja, papa!
En zo geschiedde het. Wouter werd belast met het verveelvuldigen der oostindische wysheid van den jongeheer Leon, ter opvrolyking van den jongeheer Flodoard die te Rome was en daar heette te schilderen. Tot amusement ook van neef Griekel te Leiden. En om de vriendschap te cimenteren met de familie Pruikers, óók lieden in 't best van hun fatsoen. Na 't eerbiedig aanhoren van veel leerstelsels over de ware manier om 'n brief over te schryven, ging Wouter dapper aan 't werk. Hy keek niet op, copieerde letter voor letter, woord voor woord, zin voor zin, en... netjes! Z'n werk leek op 'n gravure. Hy volbracht dus alweer zo goed mogelyk z'n naastbyliggend plichtje. Maar wel verwonderde het hem dat de heer Leon Kopperlith, surnumerair by de Landelyke Inkomsten en Kultures in de afdeling Tjandjor, residentie Preanger Regentschappen, op het eiland Java, in Nederlands Indië - aldus ondertekende die verre jongeheer 'n brief aan z'n moeder, die niets vreemds vond in deze zotterny - wel bevreemdde het hem dat die voorname persoonlykheid zoveel taal- en spelfouten maakte. En... iets anders nog. Hy voelde zich enigszins beledigd - meer dan door die boodschappen! - dat men hém al die fouten te copiëren gaf... tot oefening in briefstyl.
Er bestond nóg iets dat hem zeer begon te hinderen. Maar dit kon Leon niet helpen. Hy had 'n vreselyken honger.