Volledige Werken. Deel 4. Een en ander over Pruisen en Nederland. Causerieën. De maatschappij tot nut van den Javaan. Ideeën, derde bundel
Een en ander over Pruisen en Nederland
Een en ander over Pruisen en Nederland
De Maatschappy tot Nut van den Javaan
De Maatschappy tot Nut van den Javaan
761. Vervolg: publieke voordrachten.
767. De algemeenheid van wanbegrip (541)
784. Raden en oordelen in verband met kansrekening. (541)
788. Wysbegeerte een roeping van allen. (542)
795a. Afkeer van arithmetische juistheid
796. Meeting te Batavia in mei 1848
797. Zekere theologieën. (554)
799. Iemand die in zichzelf de nodige geschiktheid heeft. (554)
824. De onzedelykheid van de beloon-theorie in de opvoeding (561)
828. Het onderwys (561, vlgg.)
886. De schepping werd in weinig regels afgedaan. (563)
899. Het zyn liegt niet. (574)
913. Vervolg: Onderwys, in verband met het godsbegrip en met de studie van den aard der dingen.
922. Het beoordelen der zedelykheid (589).
Naschrift bij den tweeden druk
Een en ander over Pruisen en Nederland
659.
Nog op andere wyze echter, dan door schraal loon, of lauwheid, diefstal, smaad en mishandeling, weet 'n publiek van crétins den artist te onthouden wat hem toekomt, en ik bewaarde deze opmerking voor het slot myner zeer onvolledige uitweiding over kunst, omdat zy zich geleidelyk aansluit aan 't vervolg van m'n stuk over Publieke voordrachten. Men onthoudt hem den weerklank, de echo, waaraan de kunst behoefte heeft
*
tot doorgaande dupliek. Ook in deze zaak is de bekende Wechselwirkung 'n vereiste. Baring zonder voorafgaande bevruchting is onmogelyk. De ziel van den kunstenaars moge ryk zyn... oneindig is haar werkkracht niet. Onophoudelyk geven put de grootste schatten uit. De machtigste stroom zou verdrogen, indien voortdurend alle bronnen die hem voedden, werden verstopt.
De Kunst nu, heeft ter voeding o.a. nodig zich te spiegelen in haar werking.
Hoe wordt deze werking in ons land over het algemeen teruggekaatst? Ik kan ter beantwoording van deze vraag geen beter woorden vinden, dan dezelfde uitdrukking die me in 615 aanleiding gaf tot dit vertoogje:
- Nooit heb ik slechter gezongen dan in Den Haag. Er ging me een rilling door de leden by 't ontmoeten van die glaskoude, vissige ogen van 't publiek...