Volledige Werken. Deel 7. Ideeën, zesde bundel. Ideeën, zevende bundel. Aleid. Onafgewerkte blaadjes
Aleid Twee onafgewerkte bedryven uit een onvoltooid blyspel
1094.
- En frans versta je-n-ook al niet? vroeg de heer Motto op niet zeer bemoedigenden toon.
Helaas neen!
- En zouden je ouders genegen zyn om borgstelling voor je te storten?
Wouter gaf blyk dat-i deze vraag niet begreep.
- Borgstelling, weet je? Er gaat veel om in m'n zaak, en je begrypt dat ik weten moet wien ik winkel en la toevertrouw. En... versta je deens?
- N...e...e...n, m'nheer!
- Zo! Deens ook al niet? 't Is maar, weet je, omdat hier soms wel eens deense matrozen komen om 'n onssie tabak te kopen. In'n zaak als deze moet je-n-alle talen kennen... dat's 't voornaamste! Anders ben je fittu! Grieken heb ik hier ook al gehad...
Wouters gemoed sprong op. Hy had zo gaarne willen vragen welke heldendaden ze by zulke gelegenheden gewoon waren uit te richten?
- Ja, Grieken zelfs. Maar ze waren dronken, en wilden 'n pruim negerhaar hebben voor niemendal. Daar doe-n-ik niet aan. Want op de kleintjes passen is 't voornaamste! Anders ben je fittu, zie je? 't Is maar om je te zeggen dat je-n-in den handel alle talen moet kennen, om alle-man te woord te staan. Dat's 't voornaamste! Maar dat's nou tot daaraan toe, als je ouwelui maar behoorlyk borg kunnen stellen. Er is soms wel tien gulden in de la, weet je, en in den handel moet 'n mens z'n zekerheid hebben. Dat 's 't voornaamste! Anders ben je fittu, dit begryp je zelf wel.
- M'n vader is dood, zei Wouter, alsof deze byzonderheid de borgstelling minder noodzakelyk maakte, maar eigenlyk omdat-i niet wist wat-i zeggen moest, en toch 'ns eindelyk wat zeggen wilde.
- Zo? Dood? Ja, dat komt soms voor. Dood? Heel goed! Maar heb je dan geen moeder die voor je storten kan!
- Ik... zal... 't... 'r... vragen, stotterde Wouter.
- Wel zeker! Ga jy 'r dat maar terstond vragen. Want, zie je, in den handel komen geen praatjes te pas. Zó gezegd, zó gedaan, dat's 't voornaamste! Anders ben je fittu. Hier is nóg 'n winkel. Daarin heb je ook te werken... als je moeder storten kan. Dat's 't voornaamste!
De Weledele Heer Motto geleidde Woutertje in de leesbibliotheek. Langs de drie wanden stonden enige kasten met boeken die tot aan de niet zeer hoge zoldering reikten. Overigens bevond zich in dat lokaal niet veel anders dan 'n inslagtrapje dat dienen moest om de wat hoog hangende vruchten der letterkunde te plukken, en 'n dik boek waarin de protestantse jongeling die lust in werken had, de namen zou opschryven van de personen die zich aan dezen hengstebron kwamen laven voor 'n dubbeltje per ingebonden teug in de week. In Wouters tyd namelyk, was de beschaving van deze soort duurder dan tegenwoordig, en abonnement was uitzondering.
- Zie je, zei m'nheer Motto, daar is 't boek, of wat je zou kunnen noemen: 't grootboek. Je verstaat toch 't boekhouden wel?
Wouter was genoodzaakt te erkennen dat ook dit alweer behoorde onder de vele vakken die hy niet bestudeerd had.
- Ook al niet, jongen? Dat 's toch in den handel 't voornaamste! Want, zie je, wie dát niet kan, is fittu. 't Is heel eenvoudig. Je moet opschryven wie 'n boek haalt, met dag en datum er by, en 't huisnummer, en de straat, en alles. En als ze-n-'t weerom brengen, dan haal je-n-'r 'n streep door. 't Zou er mooi uitzien als je dát niet deed! En als je de mensen niet kent, moet je...
- Pand vragen? riep Wouter snel, verheugd dat-i eens eindelyk wat wist.
- Ja, pand. Eén gulden voor elk deel van 't hele werk. Want, dit begryp je, als er één deel weg is, is 't hele werk fittu. Van de sigaren en de snuif zal ik je later alles precies uitleggen, maar ik moet eerst weten of je moeder... ga 't 'r maar 'ns gauw vragen! Ik heb nu al zesmaal alles haarklein uitgelegd - want aan jongetjes die in 'n zaak willen, is waarachtig geen gebrek - maar als 't dan aankomt op Mozes en de profeten - de borgstelling, weet je! - dan halen ze bakzeil. En dat's toch 't voornaamste! Zeg dit aan je moeder. Anders... je ziet er nogal knappies uit... als ik maar zeker weet dat je storten kan! Ajuus!
Wouter ging in zonderlinge stemming naar huis. Dat die man in hemdsmouwen een niet by uitstek bevoegd vertegenwoordiger van den ‘handel’ was, kwam niet in hem op. Hyzelf had zich vergist, meende hy, in 't weinigje begrip dat-i zich van dat woord vormde. Toch zoud-i zeker 'n allerontmoedigendst relaas van wedervaren hebben afgelegd, indien niet die leesbibliotheek hem had aangetrokken. Wat al Glorioso's konden daarin zyn! En misschien nog schoner dingen!
Het aandringen op borgstelling werd door den daarop belegden familieraad in-den-beginne niet zeer gunstig opgenomen. Maar toen Stoffel verzekerde dat-i er meer van gehoord had, en dat het in den ‘handel’ gebruikelyk was, kwam men na enig bieden en dingen ten laatste met de firma Motto, Handel & Cie overeen, dat er 'n som van honderd gulden zou worden gestort, die 'n jaarlykse rente van drie-en-'n-half procent zouden opbrengen. Héél aangenaam vond juffrouw Pieterse deze transactie niet. Ze was gewoon, door edelmoedige bemiddeling van 'n makelaar, vier percent van haar geldje te trekken. ‘Maar, zei ze, men moest wat over hebben voor z'n kinderen.’
Het bevreemdde Stoffel, die met de onderhandelingen belast was, dat-i van de firma nooit iets anders te zien kreeg dan de eerste helft, of 't eerste derde. Hy was zo vry z'n verwondering hierover in gepaste bewoordingen te kennen te geven, en vernam nu dat het staartjen: & Compagnie, tot de klasse der welluidende verzinselen behoorde, en dat ook de heer Handel 'n voortbrengsel was van Motto's ryke verbeeldingskracht. Als 'n Atlas droeg deze de dubbele ‘gevestigde zaak’ op z'n reuzenschouders. Vanhier dan ook dat-i in ogenblikken van menselyke zwakheid zich soms vermoeid voelde, en gelegenheid zocht 'n deel van z'n last op den nek te wentelen van 'n protestants jongetje dat lust in werken had, en... cautie stellen kon. Dit was 't voornaamste... inderdaad!
Wel enigszins ten nadele van z'n tabaks- en snuifkennis, omvatte Wouters gemoed het ander deel van z'n werkkring met 'n liefde... och, als-i zoveel gesnoven of gerookt had, als gelezen, zoud-i ziek geworden zyn! En... rechtstreeks gezond werkte dan ook het verslinden van al die boeken niet! Met 'n waren geeuwhonger slikte hy ryp en groen in - véél ryps was er niet by! - en las hy al sneller en sneller. Hy begon zekere vaardigheid te krygen in 't voorzien van den loop der geschiedenissen die hy in handen kreeg, en was weldra beter vertrouwd met den burgerlyken stand van helden en heldinnen, dan eigenlyk 'n auteur aangenaam is. De bekwaamste faiseur kon geen tien bladzyden lang 'n vondelingetje doodarm laten, zonder dat Wouter de sterren en ridderkruisen zag schitteren, waarmee 't kind zou getooid worden op 't laatste blaadje. Deze scherpzinnigheid ging in 't onbescheidene over. Komiek echter was het dat hy ook alweer van dezen vooruitgang - enigszins betrekkelyk verdiende het dezen naam, want men kon 't als 'n stap tot hoger beschouwen - zichzelf geen rekenschap gaf. Oppervlakkig beoordeeld, zou men menen dat-i na zóveel welgelukte oefening in juist-raden, die romanknoopjes beneden z'n aandacht gesteld had. Toch was dit het geval niet. Ondanks alle ontwikkeling van z'n begrip, bleef by hem de naïveteit van smaak en opvatting ongeschonden. Al wist hy welke ridder straks onder de hoede van 't Medusa-schild des schryvers, overwinnaar wezen zou in het tournooi, toch had hy 't geduld zich langs de voorgeschreven ficelles te laten leiden tot op 't ogenblik van den officiëlen triumf, en hy zou 't zondig en deloyaal hebben gevonden, één sekonde vóór den tyd Saksers en Normandiërs toe te roepen:
Helpt eens kyken of niet de verzwakte Ivanhoe dien bluffer Brian de Bois-Guilbert flink op den kop slaat!
En... en - och, ik durf 't byna niet zeggen, doch wáár is het! - hem bezielde daarby 'n gevoel alsof hyzelf...
Ivanhoe was?
Neen! Alsof hy, Woutertje, voor de godheid gespeeld had, die den uitgeputten brave kracht gaf tot het verpletteren van den krygshaftigen booswicht. Met het weglopen van Eachin Mac-Jan in Valentins day, en den solieden moed van den nuchteren Sigismund in The Maiden of the mist, is en was die ontknoping een der schoonste grepen van Walter Scott, en... van Wouter! Want hy zou precies zó gehandeld hebben, én als auteur, én als ridder, én als beschikker over den uitslag van 'n godsoordeel!
En wat hy die arme Rebekka liefhad! En wat-i haar graag stammoeder had gemaakt van alle engelse ridders, van koning Arthur af tot dien voorbarigen lord in Griekenland toe!
O, als hy 't boek geschreven had, als hy de god ware geweest, die door bemiddeling van almachtige schryvers, helden en booswichten op hun respectieve plaatsen zet...
Ja... áls! Maar daar rinkelde dan opeens de deurschel van de snuifhelft, en er werden van den hoogmoedigen Wouter heel andere dingen gevorderd, dan god-zyn. Er was tabak of snuif nodig.
't Enige wat de omstandigheden hem in zulke ogenblikken vergunden op 't gebied van 't goddelyke te leveren, was dat-i nauwkeurig woog, en niemand 'n sigaar ‘van de tien’ in handen stopte voor 'n dito ‘van de acht’. En zelfs dit consciëntiewerk trof geen doel, want de heren Motto, Handel & Cie hadden de handelsgewoonte deze en andere rubrieken aangevuld te houden uit de soort die eigenlyk ‘van de twintig’ zou moeten heten, als zy 'n naam gedragen had. De heer Motto beweerde dat z'n klanten gewoonlyk dronken waren, en dat men ze in alle gerustheid koolbladeren kon te roken geven. ‘Je moet altyd zien wien je voor hebt, zeid-i, dat's 't voornaamste!’
Dit nu leerde Wouter, in de bedoelde betekenis, nooit. Tien was hem tien, acht was acht, onverschillig met wien hy te doen had, en wat daarbuiten ging bleef hem uit den onbegrypelyke. Van liegen om rechtstreeks voordeel had-i geen begrip. Wel van on-waarheid uit verlegenheid of angst. Maar ook dan zelfs, indien men hem op eenvoudige wys gevraagd had: ‘is 't waar wat je daar zegt?’ zoud-i hoogstwaarschynlyk byna altyd - en toen-i moediger werd: altyd - geantwoord hebben: neen, ik heb onwaarheid gesproken!
Ik laat nu daar, in hoe ver deze logisch-morele zin hem aangeboren was. Zeker werd z'n afkeer van onjuistheid - vreemd genoeg! - gevoed door al die lectuur. Dit klinkt te zonderlinger, als men in aanmerking neemt dat slechts 'n zeer klein gedeelte daarvan tot de soort behoorde van den aangehaalden Ivanhoe. Het lydt geen twyfel dat Wouter z'n tyd beter had kunnen besteden, of liever dat dit het geval zou geweest zyn met byna ieder ander kind. Maar z'n natuurlyke inborst dreef hem - naast veel kinderachtigs, gelyk we reeds zagen by gelegenheid der kennismaking met Glorioso - om voornamelyk behagen te scheppen in wat ik in Millioenenstudiën ‘zedelyk rym’ noemde. De als dapper geschilderde ridder vocht tot-i overwinnaar of dood was. Alleen dodelyk gekwetsten gaven zich gevangen. Zó behoort het, en Wouter zou precies zo gehandeld hebben. De allerschoonste schone van 't stuk werd door ieder bemind, en de afgewezenen stierven van wanhoop, of lieten zich aanwerven by 'n aan den dood gewyde cohorte. Dat's correct! De deugdzamen bleven braaf, trots duivel en hel, en zelfs in weerwil van de verveling. Wie eenmaal door 'n schryver benoemd was tot model, had geen smetjen op z'n kleed. 't Was de vraag of zo iemand buikpyn of jicht hebben kon, en zéker is 't, dat-i in al die boeken nooit jicht of buikpyn hád. Prachtig!
Met de gebrekkigheid die zulke produkten uit 'n oogpunt van Kunst aankleeft, liet Wouter zich nog niet in. Hy wist niet, of dacht er niet aan, dat de voorgestelde volmaaktheid, 'n verkeerde voorstelling, en dat alzo die volmaaktheid vals was. Hem was 't voldoende dat ieder die in zo'n roman werd opgevoerd, accuraat deed wat de schryver hem opdroeg. De booswichten deden niets dan verraden. De helden sloegen alles dood. De boekschone jonkvrouwen betoverden de halve wereld. En, ook God - Wouters god - vervulde in al die boeken z'n plicht veel beter dan... byv. op den Zeedyk, waar-i gister nog 'n kleinen jongen had zien mishandelen door 'n grote. 't Moest eens in 'n boek gebeuren... alle ridders zouden te hoop gelopen zyn! En ook Wouter had getracht...
Kon hy 't helpen dat z'n patroon hem op strengen toon terugriep?
- Wat bliksem gaat dat jou aan? Jy heb je zaken hier in den winkel! Pas dáárop! Nooit je-n-inlaten met 'n andermans krakeel... dat 's 't voornaamste!
Ziedaar 'n wysheid van ándere soort dan in z'n boeken stond! Hy las er niet minder vlytig om. In-den-beginne zou de geschiedschryver van z'n uit- en inspanning by delen geteld hebben. Zeer kort daarna, by gehele werken, al waren ze zo lang als de nooit ten-eind gebrachte: Sophia's reize van Memel naar Saksen - och, Wouter vond Sophia's oneindige reis veel te kort! - en eindelyk by planken. By planken, ja, en juist zoud-i 'n begin maken met de laatste, toen-i op zekeren morgen de deur van den winkel gesloten en verzegeld vond. De Weledele heer Motto was als matroos naar Amerika - 't voornaamste zeker! - en de ongelukkige eigenaar van de beide snuifpotten had 'n verdrietig proces over de belangryke rechtsvraag of de pagoden: rappee en zinking al dan niet mochten verzwolgen worden in de ‘failliete massa’.
Volgens Romeins Recht namelyk, en dit vooral behoort by kwestiën op den Zeedyk te Amsterdam geraadpleegd te worden...
Nu ja, de Romeinen snoven niet, en gaven dus geen voorschriften over: râpé. Ik weet niet hoe de zaak werd uitgewezen.
We willen hopen dat ieder 't zyne kreeg, tot de Romeinen toe. Juffrouw Pieterse, minder gelukkig, was haar honderd gulden kwyt, en klaagde als vroeger: ‘dat er met dien jongen altyd wát was!’
Alsof Wouter 't helpen kon!
Maar hém speet het zeer dat-i zo zonderling gestoord werd in z'n lectuur. De geheimzinnige afkomst van den jongen rover lag hem wel klaar voor ogen, maar... men wil toch altyd in zo'n geval gaarne weten of men juist geraden heeft. Om van myn kant het bankroet van de Weledele Heren Motto, Handel & Cie, voor den lezer zo draaglyk te maken als maar enigszins wezen kan, wil ik hier wel verklappen dat Bulwer's Paul Clifford wel inderdaad de zoon was van de stiefdochter zyner beminde... neen, dit klopt niet. Iets van dien aard dan... of wat anders, als 't maar terdeeg spannend en onmogelyk is.